ECLI:NL:RBZWB:2020:5809

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
02-130436-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Pellikaan
  • mr. De Graaf
  • mr. Van Gessel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdige verdachte veroordeeld voor gijzeling, mishandeling en brandstichting in justitiële jeugdinrichting

Op 14 mei 2020 heeft een 17-jarige jongen, die in de Justitiële Jeugdinrichting Den Hey-Acker verbleef, samen met een medegedetineerde een medewerker gegijzeld, medewerkers mishandeld, brand gesticht en huisraad vernield. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de verdachte op 24 november 2020 veroordeeld tot een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden van een medewerker, brandstichting, mishandeling van medewerkers en vernieling van goederen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks de argumenten van de verdediging die pleitten voor vrijspraak op basis van gebrek aan bewijs en de omstandigheden waaronder de feiten plaatsvonden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de hoge kans op recidive. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet was aangetoond dat de indiener gemachtigd was om namens de instelling op te treden. De rechtbank verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat de proeftijd niet liep tijdens de detentie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/130436-20, 10/077855-18 (TUL)
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2020
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
uit anderen hoofde gedetineerd in de Justitiële Jeugdinrichting Intermetzo Lelystad
advocaten: mr. M.M. Kuyp en mr. M.C. Coster te Rotterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 10 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 14 mei 2020 in [naam instelling] samen met een ander een medewerker van zijn vrijheid heeft beroofd en die medewerker heeft bedreigd, medewerkers heeft mishandeld, de inboedel/huisraad heeft vernield en dat hij brand heeft gesticht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen en in vereniging medewerker [naam 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd heeft gehouden, zoals tenlastegelegd onder feit 1. Zij baseert zich daarbij op de getuigenverklaring en aangifte van [naam 1] en het proces-verbaal van bevindingen waaruit blijkt welke schade verdachte en zijn medeverdachte aan de deur van de ruimte waarin [naam 1] zat, hebben aangericht.
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 2 tenlastegelegde brandstichting heeft gepleegd. Zij baseert zich hierbij op de aangifte namens [naam instelling] , de foto’s en filmpjes waarop de schade aan de bank is te zien en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] waaruit blijkt dat is gezien dat een persoon, die is herkend als zijnde verdachte, vuur in aanraking heeft gebracht met de bank.
Ook het medeplegen van de mishandeling van de medewerkers van [naam instelling] zoals onder feit 3 ten laste is gelegd, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich hierbij op de verklaringen van [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en [naam 1] .
Voorts acht de officier van justitie ook het onder feit 4 tenlastegelegde medeplegen van vernieling wettig en overtuigend bewezen. Dit op grond van de verklaring van [naam 1] het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] en de bekennende verklaring van verdachte.
Tot slot acht de officier van justitie ook het medeplegen van de bedreiging zoals onder feit 5 tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich hierbij op de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting, de verklaring van [naam 1] de verklaring van verbalisant [verbalisant 1] over het gedrag dat hij van verdachte en diens medeverdachte heeft gezien alsmede op de geconstateerde schade aan de deur en de brandstichting.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 aangezien geen sprake is van vrijheidsberoving. [naam 1] is zelf de ruimte in gegaan. Hier komt bij dat [naam 1] ieder moment de ruimte heeft kunnen verlaten. Voorts is geen sprake van boos opzet en dient bij beantwoording van de vraag, of verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] niet weg kon of durfde, het beoordelingsvermogen van verdachte over deze aanmerkelijke kans in het licht van de opgelegde PIJ-maatregel te worden bekeken.
De verdediging is tevens van mening dat niet tot een bewezenverklaring van feit 2 gekomen kan worden, aangezien uit de bewijsmiddelen niet volgt hoe en door wie brand is gesticht en verdachte met klem ontkent de brand te hebben gesticht.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging verzocht verdachte partieel vrij te spreken van het gooien van de stoel tegen [naam 2] wegens gebrek aan voldoende bewijs.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 4.
De verdediging heeft zich tot slot op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 5. Als er al bedreigende woorden zijn gebruikt, hetgeen verdachte ontkent, is niet vast te stellen door wie deze zijn geuit. Bovendien heeft verdachte geen regie over hetgeen een ander uitspreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 2
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat op 14 mei 2020 in een van de leefruimtes van [naam instelling] een bank in brand is gestoken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wie deze bank in brand heeft gestoken en overweegt hiertoe het volgende.
Een verbalisant, die ruim 20 minuten lang zicht had op de leefruimte, heeft gezien dat in deze leefruimte enkel twee mannen aanwezig waren. Hij heeft gezien dat één van deze mannen de bank in brand stak. De andere man bevond zich op dat moment op ongeveer vijf meter afstand van de bank. De man die de bank in brand stak had een kledingstuk aan met opvallende gele strepen. De betreffende verbalisant heeft de man die de bank in brand stak later herkend als zijnde verdachte.
Verdachte heeft hierover op zitting verklaard dat hij een trui aan had met gele strepen.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die op 14 mei 2020 in de leefruimte van [naam instelling] de bank in brand heeft gestoken.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , medewerkers van [naam instelling] door met pannen en stoelen richting die medewerkers te gooien.
Feit 4
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een ander de inboedel en huisraad van [naam instelling] heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt.
Feit 5
De rechtbank leidt uit de aangifte van medewerker [naam 1] af dat óf verdachte, óf zijn medeverdachte, naar [naam 1] geroepen zou hebben “Ik kom jou pakken”. Ook volgt hieruit dat door een van hen geroepen zou zijn “Als jullie binnen komen, steken we alles in de brand”.
De rechtbank stelt vast dat deze aangifte niet wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel in het dossier.
Nu niet voldaan is aan het bewijsminimum van minimaal twee bewijsmiddelen zal de rechtbank verdachte vrij spreken van dit tenlastegelegde feit.
Feit 1
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte zich op 14 mei 2020 samen met een ander zodanig agressief heeft opgesteld in een leefruimte van [naam instelling] dat medewerkers zich genoodzaakt voelden te vluchten en medewerker [naam 1] zich genoodzaakt heeft gevoeld zich op te sluiten in een opberghok, grenzend aan de leefruimte waarin verdachte en zijn mededader zich bevonden. De enige uitweg die medewerker [naam 1] vervolgens had, was die leefruimte waar verdachte en zijn mededader zich agressief bleven gedragen. Hierna heeft verdachte samen met zijn mededader in die leefruimte forse vernielingen aangericht, brand gesticht, voorwerpen tegen de deur van het opberghok aan gegooid, geprobeerd met geweld de deur van het opberghok te forceren en is volgens [naam 1] door één van hen de naam van [naam 1] geschreeuwd en is geroepen “ik kom jou pakken”. Hierdoor heeft medewerker [naam 1] het opberghok waarin hij zat niet durven verlaten terwijl hij geen andere uitweg had.
Aan de orde is de vraag of verdachte door zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [naam 1] het opberghok niet uit durfde te gaan, waardoor verdachte en zijn mededader, [naam 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd hebben gehouden.
De rechtbank stelt in dit kader vast dat [naam 1] en ook andere medewerkers wegens het agressieve handelen van verdachte en zijn mededader uit veiligheidsoverwegingen al genoodzaakt waren de leefruimte uit te vluchten. Er was sprake van een zodanig bedreigende situatie dat zij niet langer veilig waren in de leefruimte. In die wetenschap heeft [naam 1] zichzelf opgesloten in het opberghok.
Verdachte heeft hierover op zitting verklaard dat hij begrijpt dat de situatie beangstigend over heeft kunnen komen en dat hij begrijpt dat de medewerkers zijn gevlucht. De rechtbank stelt vast dat verdachte desondanks zijn handelen heeft voortgezet en dat hij met zijn mededader, terwijl [naam 1] opgesloten zat in het opberghok, vernielingen heeft aangericht, brand heeft gesticht, voorwerpen tegen de deur van het opberghok heeft aangegooid en geprobeerd heeft met geweld de deur van het opberghok te forceren. Verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment boos was en dat hij heeft gescholden.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verdachte wel degelijk heeft kunnen weten dat [naam 1] door zijn gedrag en het gedrag van zijn mededader het opberghok niet heeft durven verlaten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het beroofd houden van de vrijheid van [naam 1] Verdachte was zich bewust van zijn agressieve gedrag, begrijpt dat dit beangstigend over heeft kunnen komen en dat de medewerkers zijn gevlucht, en verdachte wist dat [naam 1] zichzelf had opgesloten in het opberghok. Ondanks dit alles is verdachte doorgegaan met zijn agressieve gedrag.
Alles overwegend acht de rechtbank het medeplegen van het van de vrijheid beroofd houden van [naam 1] wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk medewerker van de afdeling [naam afdeling] van [naam instelling] zijnde [naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd gehouden, door:
- vernielingen aan te richten en brand te stichten in een leefruimte van [naam instelling] grenzend
aaneen magazijn/opberghok waar die genoemde medewerker zich uit veiligheidsoverwegingen had verschanst, en
- door de naam van die medewerker te schreeuwen en hem daarbij toe te voegen: "Ik kom jou pakken!" en door allerlei voorwerpen te gooien tegen de deur van dat magazijn/opberghok waarin die medewerker zich bevond, en
- door met geweld te trachten die deur van dat magazijn/opberghok te forceren,
waardoor die medewerker dat magazijn/opberghok niet kon verlaten;
2
op 14 mei 2020 te Breda opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een bankstel in een leefruimte van [naam instelling] aldaar,
ten gevolge waarvan dat bankstel gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor o.a. de inboedel van die ruimte, en levensgevaar voor medewerkers en bewoners van [naam instelling] te duchten was;
3
op 14 mei 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander ambtenaren, werkzaam in [naam instelling] te weten; [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] , gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening hebben mishandeld door stoelen en pannen, tegen het lichaam te gooien waardoor genoemde personen pijn en/of letsel heeft/hebben ondervonden;
4
op 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel/huisraad en een deur van een leefruimte in [naam instelling] ,
diegeheel aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van achttien maanden met aftrek van het voorarrest. Zij heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte, de hoge kans op gewelddadige recidive en de lopende PIJ-maatregel. Gelet op het voorgaande dient naar de mening van de officier van justitie de pedagogische aanpak niet meer centraal te staan, maar juist de generale preventie.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis tevens rekening gehouden met de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de psycholoog waarin onder meer is geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en het jeugdstrafrecht toe te passen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat - rekening houdend met het jeugdstrafrecht, de schrijnende omstandigheden waaronder verdachte ruim drie maanden gedetineerd heeft gezeten, de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het feit dat jeugddetentie het lange traject dat verdachte te wachten staat zoals beschreven in het PO-rapport enkel zal doorkruisen - volstaan kan worden met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest. Zij heeft hierbij opgemerkt dat juist in het jeugdstrafrecht de generale preventie moet wijken, bovendien is aan verdachte eerder niet voor niets een PIJ-maatregel opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met een medegedetineerde in [naam instelling] in de leefruimte waar hij verbleef, een geweldsexplosie veroorzaakt. Nadat verdachte is aangesproken op het overtreden van een van de regels is verdachte helemaal losgeslagen. Hij heeft met allerlei spullen zoals etenswaren, pannen en stoelen gegooid. Hij heeft hiermee ook medewerkers geraakt. Verdachte heeft hierdoor spullen vernield, beschadigd en onbruikbaar gemaakt en medewerkers mishandeld. Door zijn gedrag is een zodanig bedreigende situatie ontstaan dat de medewerkers zich genoodzaakt hebben gevoeld te vluchten en één van de medewerkers is hierop een opberghok in gevlucht. Gedurende de tijd dat deze medewerker in dit hok zat is verdachte door gegaan met zijn agressieve gedrag, waardoor die medewerker het opberghok niet heeft durven verlaten. Deze medewerker kon geen kant op en heeft circa anderhalf uur in dit opberghok gezeten, terwijl verdachte en zijn mededader zich agressief zijn blijven gedragen in de aangrenzende leefruimte. Verdachte heeft uiteindelijk ook brand gesticht in de leefruimte.
Verdachte heeft met zijn gewelddadige gedrag veel opschudding en angst bij de medewerkers van [naam instelling] veroorzaakt. De medewerkers hebben gevreesd voor hun veiligheid. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Deze medewerkers moeten veilig hun werk kunnen doen. Hiernaast heeft verdachte met zijn gedrag niet alleen zichzelf, maar ook andere gedetineerden en de medewerkers van [naam instelling] in levensgevaar gebracht en hij heeft op de koop toe genomen dat goederen, en zelfs het gehele gebouw, door brand had kunnen worden verwoest. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf rekening met het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij in de loop der jaren steeds ernstigere strafbare feiten heeft gepleegd. Dit heeft uiteindelijk geleid tot oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel in 2019.
De Raad heeft in het adviesrapport van 3 november 2020 – kort samengevat – aangegeven dat het recidiverisico op gewelddadig gedrag als hoog dient te worden ingeschat. Dit gezien het feit dat, ondanks dat verdachte in het kader van de PIJ-maatregel reeds op een speciale afdeling verbleef waar de hoogst nodige begeleiding werd geboden, verdachte onderhavige feiten alsnog heeft gepleegd. De Raad is, gezien de ernst van de feiten, de hoge kans op recidive en de omstandigheid dat verdachte in het kader van de PIJ-maatregel reeds behandeling ontvangt, van mening dat een andere vorm van gedragsinterventie of gedragsbeïnvloedende maatregel onvoldoende zal aanvullen op de huidige behandeling van verdachte. De Raad adviseert dan ook om aan verdachte een onvoorwaardelijke detentie op te leggen.
Psycholoog drs. Van Casteren heeft in haar rapportage d.d. 3 september 2020 aangegeven dat bij verdachte sprake is van ernstige problematiek. Sprake is van een reactieve hechtingsstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met narcistische en antisociale trekken. Gezien de ernstige problematiek en de doorwerking daarvan in het denken, voelen en handelen van verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, adviseert de psycholoog het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Rekening houdend met de oriëntatiepunten van het LOVS, met voornoemde adviezen, alsmede rekening houdend met de buitengewoon zware omstandigheden waaronder verdachte in [naam inrichting 1] en in [naam inrichting 2] in voorlopige hechtenis heeft verbleven en de rechtbank tot een bewezenverklaring van minder feiten komt dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend en geboden is.

7.De benadeelde partij

Namens [naam instelling] is door [naam 5] een verzoek tot schadevergoeding van een bedrag van € 17.006,55 ingediend. De vordering is door verdachte uitgebreid betwist. In dit verzoek is - zoals namens verdachte terecht is betoogd - niet gebleken van een machtiging van [naam 5] door [naam instelling] en evenmin is gebleken in welke relatie [naam 5] tot [naam instelling] staat.
Nu niet kan worden vastgesteld dat [naam 5] gemachtigd is op te treden namens [naam instelling] en er geen andere omstandigheden zijn waaruit kan worden afgeleid dat [naam 5] bevoegd moet worden geacht namens [naam instelling] op te treden, zal [naam 5] niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 24 januari 2019, parketnummer 10/077855-18, ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van deze straf niet opportuun is.
De rechtbank overweegt dat aan verdachte op 21 mei 2019 onder parketnummer 10/731000-19 de PIJ-maatregel voor de duur van twee jaar is opgelegd. Deze PIJ-maatregel is op 4 juli 2019 gaan lopen in welk kader verdachte vanaf dat moment - tot verdachte wegens het plegen van de feiten onder onderhavig parketnummer in verzekering is gesteld op 14 mei 2020 - zijn vrijheid is ontnomen.
Op grond van artikel 6:1:18, derde lid van het Wetboek van Strafvordering loopt de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde straf niet gedurende de tijd dat veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen.
De rechtbank concludeert uit voorgaande dat verdachte ten tijde van het plegen van onderhavige feiten zijn vrijheid was ontnomen wegens de opgelegde PIJ-maatregel, met als gevolg dat de proeftijd in de zaak met parketnummer 10/077855-18 niet liep. Derhalve kan niet worden gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.
Gelet op voorgaande zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 55, 77a, 77g, 77i, 157, 282, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 5 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden;
feit 2:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te
duchten is;
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is;
feit 3:medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 4:medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten
dele aan een ander toebehoort vernielen;
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten
dele aan en ander toebehoort beschadigen;
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten
dele aan en ander toebehoort onbruikbaar te maken;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
Vordering tenuitvoerlegging
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in haar vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak onder parketnummer 10/077855-18;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [naam 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [naam 5] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op
Dit vonnis is gewezen door mr. Pellikaan, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. De Graaf en mr. Van Gessel, rechters, in tegenwoordigheid van Van Dijke, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2020.
Bijlage I - De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk medewerker (van de afdeling [naam afdeling] ) van [naam instelling] zijnde [naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of
beroofd gehouden, door:
- volledig door het lint te gaan en/of daarbij vernielingen aan te richten en/of brand te stichten in een leefruimte van [naam instelling] , grenzend dan wel nabij een magazijn/opberghok waar die genoemde medewerker zich uit veiligheidsoverwegingen had verschanst, en/of
- door de naam van die medewerker te schreeuwen en/of hem daarbij toe te voegen: "Ik kom jou pakken!" en/of door allerlei voorwerpen te gooien tegen de deur van dat magazijn/opberghok waarin die medewerker zich bevond, en/of
- door met geweld te trachten die deur van dat magazijn/opberghok te forceren waardoor die medewerker dat magazijn/opberghok niet kon verlaten ; ( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een bankstel in een leefruimte van [naam instelling] aldaar,
althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan dat bankstel geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor o.a de inboedel van die ruimte, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor
zwaar lichamelijk letsel voor een of meerdere medewerker(s) en/of bewoners van [naam instelling] in elk geval levensgevaar of zwaar lichamelijk voor een ander of anderen te duchten was; ( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meerdere ambtena(a)r(en), werkzaam in [naam instelling] , te weten; [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening heeft/hebben mishandeld door een of meerdere stoel(en) en/of pan(nen), in elk geval (een) (zware) voorwerp(en) tegen het
lichaam te gooien waardoor genoemde perso(o)n(en) pijn en/of letsel heeft/hebben ondervonden; ( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 3 Wetboek van
Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel/huisraad en/of een of meerdere deur(en) van een leefruimte in [naam instelling] in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten: aan genoemde [naam instelling] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt; ( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen [naam 1] (medewerker van [naam instelling] heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling
en/of met brandstichting, door die [naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom jou pakken" en/of "Als jullie binnen komen, steken we alles in de brand, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (in een situatie waar verdachte(n) op dat moment toen en daar met de inboedel gooide(n) en brand stichtte(n)); ( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II - De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R020033 / 2020124534 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 147.
I.
het proces-verbaal van aangifte namens [naam instelling] opgenomen als pagina 73 e.v. in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Op donderdag 14 maart 2020 vond er omstreeks 13.24 uur een escalatie/opstand in de
leefruimte van de [naam afdeling] . Hierbij hebben een tweetal ingesloten
jongeren te weten [naam 6] geboren op [geboortedag naam 6] 2000 en [verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 met onder andere stoelen en pannen gegooid die hierdoor beschadigd raakten. Uiteindelijk bleek dat in de leefruimte de daar aanwezige bank in brand was gestoken. Hierdoor is de bank dusdanig beschadigd dat deze niet meer bruikbaar is.
II.
het proces-verbaal van aangifte door [naam 2] , opgenomen als pagina 84 e.v. in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Op donderdag 14 mei 2020, was ik werkzaam bij de [naam instelling] . [verdachte] duwde [naam 4] en voegde zich bij [naam 6] . [naam 6] liep al schoppend in de richting van [naam 3] . Ik zag dat [naam 6] langs mij af liep en dat hij met spullen begon te gooien. Hij pakte alles wat hij vond op zij pad en gooide alles naar ons. Hij gooide een pan tegen [naam 3] aan. [verdachte] was ook met spullen gaan gooien. Ik zag dat [verdachte] een stoel oppakte en naar mij toe gooide. Ik voelde dat de stoel hard tegen mijn bovenarm aan kwam. Ik voelde, toen de adrenaline was gezakt pijn aan mijn arm. Er werd echt gericht met alles wat zij konden grijpen naar ons gegooid. Er is gegooid met alle huisraad gegooid met stoelen en pannen.
III.
het proces-verbaal van aangifte door [naam 3] , opgenomen als pagina 91 e.v. in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Ik zag dat [naam 6] een stoel oppakte en deze naar [naam 4] gooide. Ik zag dat de stoel tegen de rug van [naam 4] aan kwam. Ik kom vervolgens op de leefgroep en ik zag dat [naam 6] op mij af wilde vliegen. Ik zag dat [naam 6] een trappende beweging in mijn richting maakte. Ik zag dat [naam 6] richting de keuken liep en een pan pakte. [verdachte] deed mee en gooide net als [naam 6] met pannen. Ik zag dat [naam 6] een pan in mijn richting gooide. Hij keek mij heel indringend en vol agressie aan. Het was echt doelgericht en
moedwillig. Ik stond op dat moment zo'n vier meter bij hem vandaan. Deze pan, een zwarte braadpan, raakte mijn linker onderarm. Deze doet hierdoor pijn, is gezwollen en doordat een spier is geraakt kan ik nu geen goede vuist maken van mijn linker hand. Ik zie ook een rode horizontale streep over mijn linker onderarm op de plek waar de pan terecht kwam. Er werd met van alles gegooid door deze jongeren.
IV.
het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] opgenomen als pagina 98 e.v. in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Vandaag, 14 mei 2020 stond ik samen met mijn collega’s [naam 3] , [naam 2] en [naam 4] op de groep. Er werd met van alles gegooid. De pannen, stoelen etc vlogen om je oren. [naam 6] en [verdachte] gingen helemaal los. Ik zag dat [naam 3] het kantoor in liep / vluchtte. De enige kant die ik nog op kon was de kant van de toiletten / opberghok. Een hele stomme keuze achteraf, want vanuit daar kan je geen kant meer op. Ik zat dus opgesloten. Ik hoorde dat ze
van alles tegen de deur waar ik achter zat aan gooide.
Ze schreeuwden mijn naam.
De situatie was zo dreigend en gewelddadig doordat [naam 6] en [verdachte] met geweld de toegangsdeur tot het opberghok open probeerden te krijgen, met alle huisraad tegen deze deur gooiden en bedreigingen uitte in mijn richting dat ik deze ruimte gewoon weg niet kon verlaten zonder dat ik zou moeten vrezen voor mijn eigen leven. Ik heb 1,5 uur in het opberghok opgesloten gezeten. Ik heb angst en paniek in het begin niet toegelaten en ben dus op zoek gegaan naar spullen waarmee ik mij indien nodig zou kunnen verweren. Na 1,5 uur werd ik wel bang dat er brand zou worden gesticht. Ik hoorde toen ook één van de twee jongens roepen: "Als jullie binnen komen steken we alles in brand!" Op dat moment rook ik ook daadwerkelijk brand. Ik heb gehoord dat er geroepen werd: "Ik kom jou pakken!" Ik hoorde dat er geroepen werd: "Kom maar naar buiten [naam 1] dan kunnen we praten!" Ondertussen hoorde ik dat ze op de deur van het opberghok bleven slaan. Hierdoor geloofde ik niet dat ik zomaar naar buiten kon komen zonder dat er geweld tegen mij zou worden gebruikt. Hierdoor voelde ik me wel bedreigd. Ik had ook het gevoel dat als ik die ruimte uit zou gaan ik zou moeten vechten voor mijn leven. Ik hoorde dat er met glazen potten tegen de deur werd gegooid. Ik hoorde ook dat er hard tegen de deur werd gebonkt. Ik zag op dat moment ook dat er een scheur aan de binnenkant van de deur ontstond. Ik heb ook gehoord dat er aan de deurklink werd gezeten.
V.
het proces-verbaal van getuige [naam 4] , opgenomen als pagina 91 e.v. in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Ik draaide me om en ik zag dat [naam 6] , vanuit de woonkamer, een stoel vast had en die naar mij toe gooide. De stoel raakte de deur en de stoelpoten raakten mijn rug. Ik voel dat mijn onderrug beurs is. Ik zag dat het helemaal los ging en dat [verdachte] en [naam 6] gooiden met panne, stoelen en eigenlijk alles was ze vast konden pakken.
VI.
het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 118 e.v., met bijlage, in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Ik verbalisant [verbalisant 1] , kon via een kantoorruimte zicht krijgen in de ruimte waar de gedetineerden zich bevonden. Ik heb ongeveer 20 minuten zicht gehad in deze ruimte op 2 mannen. Op enig moment zag dat 1 van de mannen de barricade, voor de deur van het kantoor waar ik me bevond, in brand stak. Ik zag dat hij iets in zijn handen had en dat er een grote vlam van ongeveer 30 cm vanuit de richting van zijn handen naar de barricade ging. De andere man bevond zich op dat moment ongeveer 5 meter van deze man vandaan. De man die de barricade in brand stak had op dat moment een t-shirt aan, met opvallende gele strepen, en de andere man droeg geen bovenkleding. Ik, [verbalisant 1] , herken de linkse man op de foto met het gele strepen op het shirt als de man die de brand heeft aangestoken. Dit bleek later te zijn [verdachte] , geboren op [geboortedag] -2002 te [geboorteplaats] .
VII.
het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 121 e.v. in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Ik verbalisant [verbalisant 1] heb ongeveer 20 minuten zicht gehad op [verdachte]
en [naam 6] . Dit waren de 20 minuten voorafgaand tot het moment van de interventie en aanhouding van beide jongens die daarop volgde. Ik had zicht via de ramen
van een kantoor op de gemeenschappelijke ruimte waar ik beide jongens zag. Er werden allerlei spullen tegen de ramen gegooid waar ik achter stond, zoals etenswaren, pannen, waterkoker en overige spullen die ze voorhanden hadden. Ik zag de ze met enige regelmaat bewust tegen de spullen, die er overal door de ruimte lagen, trapten of ermee gooiden.
VIII.
het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 132 e.v., met bijlagen in voornoemd eindproces-verbaal, voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Ik verbalisant zag in deze woonruimte een totale ravage en legde dit vast met mijn mobiele telefoon. Deze foto's zullen als bijlages (1 t/m 15) bij dit proces-verbaal worden gevoegd.
Op de foto’s 10 t/m 15 is een deur te zien waarachter een van de medewerkers van de PI en tevens aangever zich bevond tijdens het plegen van de voornoemde strafbare feiten.
IX.
de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting d.d. 10 november 2020, voor zover – zakelijk weergegeven – inhoudende dat:
Ik heb een deel van de vernieling gepleegd. Ik was boos. Ik heb met dingen gegooid. Ik heb met spullen tegen de muur gegooid. Ik snap dat de medewerkers zijn gevlucht en dat de situatie beangstigend over heeft kunnen komen. Het klopt dat het voor de medewerkers nodig was weg te gaan.
Toen [naam 1] zich had opgesloten heb ik hem uitgescholden. Ik was boos.
Ik had een trui aan met gele strepen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.