ECLI:NL:RBZWB:2020:5932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
02-144938-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Speekenbrink
  • A. Sterk
  • J. Schuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en vrijspraak voor roekeloosheid

Op 30 november 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 19 november 2019 te Oosterhout, waarbij een fietser is overleden. De verdachte, die als bestuurder van een motorrijtuig handelde, werd primair beschuldigd van het veroorzaken van het ongeval door roekeloos rijgedrag, zoals bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De officier van justitie stelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs niet voldoende was om aan te tonen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, hoewel zij haar auto niet tijdig tot stilstand had gebracht, dit deed als gevolg van een kort moment van onoplettendheid. Dit enkele verwijt werd als gering beschouwd, vooral gezien het blanco strafblad van de verdachte en de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.

Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar wel veroordeeld voor het subsidiair tenlastegelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg, wat resulteerde in een onvoorwaardelijke geldboete van €500. Daarnaast werd de benadeelde partij, de weduwe van het slachtoffer, een schadevergoeding van €429,24 toegewezen. De rechtbank benadrukte dat de opgelegde straf niet in verhouding staat tot het leed dat de nabestaanden is aangedaan, maar dat de straf wel passend moest zijn voor het verwijt dat de verdachte kon worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/144938-20
vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1994 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. P. Doorakkers, advocaat te Dongen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor de heer [slachtoffer] is overleden. Dit is subsidiair tenlastegelegd als het veroorzaken van gevaar en/of hinder op de weg.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen in de gradatie aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend. Verdachte dient vrijgesproken te worden van de haar verweten roekeloosheid en zeer onvoorzichtig/onoplettend rijgedrag. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig gereden doordat zij met een te hoge snelheid heeft gereden dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was. Verdachte is aanmerkelijk onoplettend geweest door niet goed te kijken of ze haar rijrichting kon vervolgen over de weg.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. De verdediging heeft daarbij opgemerkt dat er geen bewijs is dat zij te hard heeft gereden en dat er geen sprake van is dat zij is blijven rijden zonder zich er (voldoende) van te vergewissen dat het voor haar gelegen wegdek vrij was. Daarbij is opgemerkt dat niet duidelijk is hoe, op welke plaats, vanaf welke kant en met welke snelheid de fietser op de weg voor verdachte is gekomen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 19 november 2019 te Oosterhout als bestuurder van een motorrijtuig een ongeval heeft veroorzaakt. Verdachte is met de linker voorzijde van haar auto tegen de achterzijde van de elektrische fiets van [slachtoffer] aangereden. Ten gevolge van deze aanrijding is [slachtoffer] zwaar gewond geraakt en ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of dit ongeval is te wijten aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW). Voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW moet worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan haar schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor iemand zwaar lichamelijk letsel dan wel tijdelijke ziekte of verhindering in de normale bezigheden heeft opgelopen of is overleden. Daarbij dient er minimaal sprake te zijn van een aanmerkelijk onvoorzichtig handelen door verdachte. Bij de beoordeling daarvan komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid kan niet worden aangegeven of een enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in voornoemde zin. Daarbij dient ook te worden opgemerkt dat de schuld niet slechts uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid.
Blijkens de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat zij met een hogere snelheid heeft gereden dan ter plaatse noodzakelijk was en dat zij haar auto niet tot stilstand heeft gebracht en is blijven rijden zonder zich ervan te vergewissen dat zij de weg kon overzien en deze vrij was.
De rechtbank kan op grond van het dossier niet vaststellen met welke snelheid verdachte heeft gereden en daarmee ook niet dat die snelheid hoger was dan ter plaatse noodzakelijk.
Verdachte heeft verklaard dat zij uit de Herendam, op dat gedeelte een 30 km-zone, kwam en voor de kruising met de Domeinweg vaart heeft geminderd door het gaspedaal los te laten. Zij heeft vervolgens naar links en rechts gekeken en is vervolgens opgetrokken richting het gedeelte van de Herendam waar een maximumsnelheid van 50 km/u geldt en dat, in de richting van de Statendamweg, iets omhoog loopt. Uit het dossier blijkt dat verdachte twintig meter na genoemde kruising de fiets van [slachtoffer] heeft aangereden en zestien meter verderop tot stilstand is gekomen. De afdeling Verkeersongevallenanalyse van de politie (hierna: VOA) heeft, mede bij gebrek aan remsporen op de weg, een schatting gemaakt van de gereden snelheid op basis van de lengte van de remweg, oftewel de zestien meter vanaf de plaats van het ongeval tot de plaats waar de auto tot stilstand is gekomen, en komt dan op een geschatte snelheid van 50 tot 58 km/u. Deze schatting gaat ervan uit dat verdachte onmiddellijk hard heeft geremd. Verdachte heeft ter zitting echter verklaard dat zij niet meer weet hoe hard zij heeft geremd. Zij heeft verder verklaard dat zij merkte dat zij over het slachtoffer heen was gereden, dat zij probeerde te voorkomen dat zij nogmaals over hem heen zou rijden en dat zij daarom mogelijk niet direct hard heeft geremd. Zij heeft aangegeven dat zij bang was dat de auto in dat geval achteruit zou rollen gelet op de helling in de weg en dan nogmaals over het slachtoffer heen zou rijden. De rechtbank acht het, gelet op deze verklaring, mogelijk dat verdachte niet direct en hard heeft geremd en dus langzamer heeft gereden dan waar de VOA op basis van de remweg vanuit is gegaan.
Nog afgezien van het feit dat op basis van de genoemde berekening van de VOA niet uitgesloten kan worden dat verdachte zich aan de ter plaatse geldende maximumsnelheid heeft gehouden, kan de rechtbank ook op basis van de verdere inhoud van het dossier, waaronder de verklaring van getuige Mahmoud, niet vaststellen met welke snelheid verdachte heeft gereden.
Wel staat vast dat verdachte haar auto niet tijdig tot stilstand heeft gebracht en daardoor een aanrijding heeft veroorzaakt, waarschijnlijk als gevolg van een kort moment van onoplettendheid. Naar het oordeel van de rechtbank is dit enkele verwijt op zich echter onvoldoende om te spreken van aanmerkelijk onvoorzichtig of aanmerkelijk onoplettend handelen in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank zal verdachte dan ook van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande echter wel bewezen dat verdachte door haar onoplettendheid gevaar op de weg heeft veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. De rechtbank acht dus wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 november 2019 te Oosterhout als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Herendam, heeft gereden zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor haar, verdachte, gelegen wegdek vrij was
enis blijven rijden, en haar, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte voor het primair tenlastegelegde op te leggen een werkstraf van 240 uur en één jaar ontzegging van de rijbevoegdheid. De officier van justitie heeft daarbij gekeken naar de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten en de door het Openbaar Ministerie gepubliceerde richtlijnen. Tevens heeft de officier van justitie gekeken naar de persoon van verdachte, zij heeft geen strafblad en is nog jong.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een veroordeling artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen op basis van de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft na het ongeval veel last gehad van slapeloosheid, flashbacks en paniekaanvallen. Zij heeft hiervoor nog steeds medicatie en heeft zich onder behandeling moeten laten stellen van een psycholoog. Ook is zij een tijd (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geweest. Verdachte denkt nog dagelijks aan het ongeval en de gevolgen van het ongeval voor de nabestaanden. Zij voelt zich daarover ongelofelijk schuldig en verdrietig. Deze last zal zij de rest van haar leven met zich mee moeten dragen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is op 19 november 2019 betrokken geweest bij een ernstig verkeersongeval als gevolg waarvan de heer [slachtoffer] is overleden. Verdachte heeft daarbij gevaar op de weg veroorzaakt.
Als gevolg hiervan is aan de nabestaanden van de heer [slachtoffer] onherstelbaar leed toegebracht. Uit de slachtofferverklaring van de weduwe ter zitting blijkt hoe moeilijk zij het heeft met het verlies. Uit deze verklaring blijkt ook hoe lastig zij het vindt dat verdachte weliswaar een kaart heeft laten bezorgen, maar verder contact tot op heden heeft afgehouden. Ter zitting heeft verdachte verklaard waarom contact haar zo zwaar valt, dat zij het wel heeft geprobeerd tijdens het door Perspectief ingezette bemiddelingstraject, maar dat het haar niet lukte. Wel heeft verdachte aangegeven opnieuw contact te willen met de weduwe van het slachtoffer. De rechtbank vindt dit een positieve ontwikkeling en hoopt dat het verdachte en de nabestaande lukt inhoud te geven aan dit contact.
De rechtbank realiseert zich dat het in deze zaak onmogelijk is om een straf op te leggen die enigszins tegemoet komt aan de gevoelens van de nabestaanden. Voor de nabestaanden zal geen enkele straf het enorme verdriet over het verlies van hun dierbare weg kunnen nemen. De rechtbank dient echter een straf op te leggen die past bij het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt.
Het bewezenverklaarde verwijt aan verdachte is gering, een moment van onoplettendheid, ook al heeft dit moment van onoplettendheid groot leed veroorzaakt. Gelet op dit geringe verwijt, het blanco strafblad van verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, zal de rechtbank een onvoorwaardelijke geldboete opleggen van € 500,--. Bij het vaststellen daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank ziet, gelet op de ernst van het feit en met name de gevolgen daarvan, geen aanleiding om te volstaan met toepassing van het bepaalde in artikel 9a Wetboek van Strafrecht, zoals door de verdediging is verzocht.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij, nabestaande mevrouw [naam] , vordert een schadevergoeding van € 429,24 bestaande uit materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat zij, ongeacht of zij veroordeeld wordt, bereid is de gevorderde kosten te vergoeden. De rechtbank gaat ervan uit dat zij dat ook zal doen en ziet mede om die reden geen noodzaak de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [naam] van € 429,24. ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Speekenbrink, voorzitter, mr. Sterk en mr. Schuur, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 november 2020.
Mr. Sterk en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
zij op of omstreeks 19 november 2019 te Oosterhout als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Herendam, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te rijden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en/of zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was te blijven rijden, en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand te brengen waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
zij op of omstreeks 19 november 2019 te Oosterhout als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Herendam, heeft gereden met een snelheid die hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse noodzakelijk was en/of zonder er zich (voldoende) van te vergewissen dat het voor hem, verdachte, gelegen wegdek vrij was is blijven rijden, en/of zijn, verdachtes, motorrijtuig niet tot stilstand heeft gebracht waarover verdachte de weg kon overzien en deze vrij was, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019278562 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 116.
11.1
Het proces-verbaal aanrijding misdrijf, pagina 5, voor zover inhoudende:
Locatie ongeval
Datum 19 november 2019
Omstreeks 17:54 uur
Adres Herendam
Plaats Oosterhout Nb
Gemeente Oosterhout
Soort weg Een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer
openstaande weg
Vermoedelijke toedracht
Bestuurster van de Volkswagen voorzien van het Nederlandse kenteken [Kenteken] heeft
gereden over de rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande weg de Herendam
komende uit de oostelijke richting (Regentendam) en gaande in westelijke richting
(Statendamweg).
De fietser heeft gereden over de rijbaan van de voor het openbaar verkeer openstaande
weg de Herendam, komende uit noordelijke richting van de Domeinweg (rechtsaf) en
gaande in westelijke richting (Statendamweg).
Nadat de bestuurster van de Volkswagen de kruising met de Domeinweg was overgestoken
is zij door onbekende oorzaak in botsing gekomen met de achterzijde van de fiets, welke
eveneens in de richting van de Statendamweg reed.
Na de botsing is de Volkswagen nog ca. 16 meter doorgereden waarna de fietser bekneld
lag onder de Volkswagen.
11.2
Het proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 91, voor zover inhoudende en zakelijk weergegeven:
Aangekomen bij borden einde 30 zone ben ik nadat ik weer goed had gekeken en niemand had gezien rechtdoor omhoog gereden. Ik was aan het optrekken toen ineens was de fietser
voor mijn auto. De fietser reed dezelfde kant op als ik. Ik ging er niet vanuit dat ineens iemand van rechts in mijn richting zou komen. De auto raakte de fietser omdat ik op dat moment niet meer tijdig kon reageren. De auto reed over de fietser heen. Ik probeerde de auto tot stilstand te krijgen. Omdat ik over de fietser was gereden en omdat ik niet wilde dat de auto nogmaals terug zou rollen zodat het nog erger zou worden.