ECLI:NL:RBZWB:2020:5935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
02/008572-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Diepenhorst
  • mr. Broeders
  • mr. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor verkeersovertreding met dodelijke afloop door niet verlenen van voorrang

Op 1 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 11 oktober 2018 te Heijningen. De verdachte, geboren in 1971, was als bestuurder van een personenauto verantwoordelijk voor het niet verlenen van voorrang aan een tegemoetkomende quad, wat resulteerde in een botsing waarbij de bestuurder van de quad overleed. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een moment van onoplettendheid aan de zijde van de verdachte, maar dat dit niet kon worden gekwalificeerd als roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De verdachte werd vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar werd wel veroordeeld voor de overtreding van artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. De rechtbank legde een geldboete van € 500,00 op en vervangende hechtenis van 10 dagen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het verkeer en de gevolgen van verkeersgedrag voor de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02/008572-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman: mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 12 augustus 2020 en 17 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Snoeks, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
[naam 1] heeft namens de nabestaanden gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander is overleden dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt dan wel dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan die ander.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde, het veroorzaken van gevaar op de weg, wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bij het verrichten van een parkeermanoeuvre ten onrechte geen voorrang verleend aan een hem tegemoetkomende quad. Verdachte zegt dat hij de quad niet heeft gezien, terwijl hij deze wel had kunnen en moeten zien. Hij heeft een moment van verminderde aandacht voor het verkeer gehad en heeft daardoor de quad over het hoofd gezien. Een dergelijke momentane onoplettendheid levert echter geen aanmerkelijke schuld op in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), zodat daarvan vrijspraak wordt gevorderd. Door zijn gedrag heeft verdachte wel gevaar op de weg veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Het handelen van verdachte was concreet gevaarscheppend, welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt. Hoewel de bestuurder van de quad harder reed dan de ter plaatse geldende maximum snelheid, disculpeert dit geenszins het handelen van verdachte. Het gevaar op de weg is immers veroorzaakt door het daaraan voorafgaande handelen van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde en bepleit integrale vrijspraak. Het bestanddeel culpa kan niet bewezen worden. Er was namelijk geen sprake van roekeloosheid of verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid aan de zijde van verdachte. Op basis van de feiten en omstandigheden kan ook niet tot gevaarzetting worden geconcludeerd. Bovendien was sprake van medeschuld bij het slachtoffer en is niet voldaan aan het criterium van de redelijke toerekening.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt vast dat op 11 oktober 2018 op de Markweg-Zuid in Heijningen een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte was de bestuurder van een personenauto. Hij sloeg linksaf om een haaks op de rijbaan gelegen parkeerhaven in te rijden, waarbij een hem tegemoetkomende quad op de flank van de auto van verdachte is gebotst. De bestuurder van de quad, [slachtoffer] , liep ten gevolge van dit ongeval dusdanig zwaar letsel op, dat hij ter plaatse overleed.
Artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank allereerst moet beantwoorden, is of het rijgedrag van verdachte zodanig is geweest dat er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Daarvan is pas sprake bij minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Of sprake is van een dergelijke (mate van) schuld hangt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad af van het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarnaast geldt dat niet alleen uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Ook geldt dat in het algemeen een enkel moment van onoplettendheid niet betekent dat sprake was aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De meetlat waarlangs het optreden van de bestuurder wordt gelegd bestaat uit de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Blijft de verdachte daarbij aanzienlijk achter, dan handelt hij met de door artikel 6 WVW vereiste schuld.
De rechtbank stelt vast dat verdachte over een rechte weg reed en dat er niemand voor hem reed. Hij had onbelemmerd zicht op de weg voor hem en op het voor hem tegemoetkomende verkeer. Het was die ochtend niet volledig donker en de quad voerde duidelijke verlichting. Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan zijn parkeermanoeuvre heeft afgeremd totdat hij stapvoets reed, zijn richtingaanwijzer aan heeft gezet om zijn bedoeling aan andere weggebruikers duidelijk te maken, in zijn spiegels heeft gekeken en vooruit heeft gekeken naar de weg, en vervolgens in een haakse bocht naar links is gedraaid. Er heeft ongeveer 1 of 2 seconden gezeten tussen het vooruit kijken en het draaien. De verklaring van verdachte vindt steun in de resultaten van het politieonderzoek (zoals de snelheid en de richtaanwijzer) naar de toedracht van het ongeval.
In het licht van de hiervoor benoemde (omgevings)omstandigheden impliceert het feit dat de quad op de auto van verdachte is gebotst, dat verdachte zijn aandacht niet voortdurend op de weg heeft gehouden. Immers, indien verdachte dit wel zou hebben gedaan, zou hij onder de gegeven omstandigheden de quad hebben moeten zien aankomen. Gelet op het geheel van gedragingen zoals hiervoor benoemd, kan echter niet méér worden vastgesteld dan dat daarmee sprake is geweest van een moment van onoplettendheid aan de zijde van verdachte vlak voor het inparkeren. Hij is daarbij, mede gelet op de aard en ernst van de gedraging, echter niet aanzienlijk achtergebleven bij de eisen die aan de gemiddeld oplettende en verstandige weggebruiker mogen worden gesteld. Hij heeft immers de nodige zorgvuldigheid betracht die van zo’n weggebruiker mag worden verwacht.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat dit moment van onoplettendheid niet de conclusie kan dragen dat verdachte roekeloos of aanmerkelijk onvoorzichtig/onoplettend heeft gereden zoals bedoeld in artikel 6 van de WVW. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Artikel 5 WVW
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg in de zin van artikel 5 van de WVW. Vooropgesteld wordt dat niet iedere overtreding van een verkeersregel een schending van genoemd artikel oplevert. Er moet sprake zijn van evident gevaarlijk rijgedrag. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat daarvan in dit geval geen sprake is. Weliswaar staat vast dat er bij verdachte een moment van onoplettendheid is geweest juist op het moment dat hij extra alert had moeten zijn, maar uit het dossier en het verhandelde ter zitting komt óók naar voren dat verdachte de nodige voorzichtigheid heeft betracht. Verdachte reed stapvoets op het moment dat hij de parkeerhaven wilde inrijden, hij had zijn richtingaanwijzer aangezet, hij had vooruit gekeken en hij had in zijn spiegels gekeken vóór het maken van de indraaiende beweging. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van evident gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de WVW en zal verdachte ook daarvan vrijspreken.
Artikel 18 RVV
Het voorgaande neemt niet weg dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan de quad, terwijl hij dat wel had moeten doen. Dat de bestuurder van de quad te hard heeft gereden doet daar niet aan af. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 heeft overtreden en komt daarmee tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij door de manier waarop dit in de tenlastelegging is verwoord (waar de rechtbank niet van kan afwijken) alleen bewezen kan verklaren dat daarbij letsel en schade is ontstaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 11 oktober 2018 te Heijningen, gemeente Moerdijk als bestuurder van een voertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Markweg Zuid, bij het afslaan naar links, teneinde een parkeervak in te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een voertuig (quad) niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan en schade aan goederen is toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot betaling van een geldboete van € 1.000,00 en tot een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen van twee maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de aard en omstandigheden van het bewezen verklaarde, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich als bestuurder van een personenauto schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding door geen voorrang te verlenen aan een hem tegemoetkomende quad. De voertuigen raakten met elkaar in een botsing, waardoor de bestuurder van de quad dusdanig ernstig letsel opliep dat hij ter plaatse overleed.
De dood van het slachtoffer heeft geleid tot groot verdriet bij de nabestaanden. Uit hun schriftelijke slachtofferverklaringen komt naar voren dat zij nog dagelijks worstelen met emoties van pijn, verdriet en onmacht vanwege het verlies van hun man en vader.
Voor de rechtbank staat vast dat verdachte de dood van het slachtoffer niet heeft gewild, maar dit neemt niet weg dat hem wel een verwijt valt te maken. Bij de strafoplegging dient de rechtbank voor ogen te houden dat een aan verdachte op te leggen straf in verhouding dient te staan tot de mate van verwijtbaarheid van zijn verkeersgedrag en niet in overwegende mate mag worden ingegeven door de ernst van de gevolgen daarvan.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank ook rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft geen strafblad en uit het over hem opgemaakte reclasseringsrapport komen geen bijzonderheden naar voren, anders dan dat het verkeersongeluk heeft geleid tot enkele contacten met een psycholoog omdat verdachte minder goed in zijn vel zat. Verdachte heeft ook tijdens het onderzoek ter terechtzitting laten zien dat hij is aangeslagen door het verkeersongeval en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden van het slachtoffer. Na voorlezing van de schriftelijke verklaringen van de nabestaanden verklaarde verdachte dat het aangrijpend is als iemand plotseling uit het leven wordt weggerukt en dat dat altijd erg is. Hij heeft de nabestaanden ook eerder aangeboden contact te hebben, maar daar waren zij nog niet aan toe.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat geen sprake is van een zodanige overschrijding van de redelijke termijn dat strafvermindering dient te volgen.
De rechtbank overweegt dat zij tot een minder zware bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en daarom een lagere straf zal opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Het voorgaande afwegend, acht de rechtbank oplegging van een geldboete van € 500,00 passend.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 18 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair en subsidiair ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het meer subsidiair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: Overtreding van artikel 18 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 500,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete
vervangende hechteniszal worden toegepast van
10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Diepenhorst, voorzitter, mr. Broeders en mr. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 1 december 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 11 oktober 2018 te Heijningen, gemeente Moerdijk als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Markweg Zuid, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was, linksaf af te slaan richting (een) aldaar naast de weg gelegen parkeervak(ken), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2018 te Heijningen, gemeente Moerdijk als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Markweg Zuid, zonder er zich voldoende van te vergewissen dat de weg welke verdachte wilde afleggen vrij was, linksaf af is geslagen richting (een) aldaar naast de weg gelegen parkeervak(ken), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 11 oktober 2018 te Heijningen, gemeente Moerdijk als bestuurder van een voertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Markweg Zuid, bij het afslaan naar links, teneinde een parkeervak in te rijden, een hem op dezelfde weg tegemoetkomende bestuurder van een voertuig (quad) niet heeft laten voorgaan, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht;
( art 18 lid 1 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 )

10.Bijlage II

De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018239370 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (niet doorgenummerd).
10.1
Het proces-verbaal Aanrijding misdrijf, als bijlage gevoegd in voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 11 oktober 2018 te 07:19 uur kregen verbalisanten kennis van een verkeersongeval.
Locatie ongeval
Datum: 11 oktober 2018
omstreeks: 07:19 uur
Adres: Markweg Zuid [nummer]
Plaats: Heijningen
Gemeente: Moerdijk
Soort weg: een weg, zijnde een voor het openbaar verkeer openstaande weg
wegverlichting: wel brandend
wegsituatie: rechte weg
Betrokkene 1: [kenteken 1] Renault Modus personenauto
Betrokkene 2: [kenteken 2] Yamaha quad
10.2
Het proces-verbaal Forensisch Onderzoek Verkeersdelict, als bijlage gevoegd in voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Uit de door ons aangetroffen situatie, de sporen, de eindpositie van de voertuigen en de schade aan de voertuigen, kan de volgende vermoedelijke toedracht worden geconcludeerd.
De personenauto reed over de Markweg Zuid te Heijningen in de richting van de
1-Februariweg. Ter hoogte van perceel Markweg Zuid [nummer] , sloeg de personenauto naar links af om een haaks op de rijbaan gelegen parkeerhaven in te rijden. De quad reed over de Markweg Zuid te Heijningen vanuit de richting van de 1-Februariweg in de
richting van de Postweg. Ter hoogte van perceel Markweg Zuid [nummer] botste de quad met de rechtervoorzijde op de rechter-voorzijde van de naar links afslaande personenauto.
De bestuurder van de personenauto wilde naar links afslaan om een parkeerhaven in te rijden en heeft daarbij de tegemoetkomende bestuurder van de quad niet voor laten gaan.
Als gevolg van voornoemd verkeersongeval had de bestuurder van de quad zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ten gevolge van dit letsel was de bestuurder van de quad ter plaatse van het ongeval overleden.
10.3
Het proces-verbaal van verhoor verdachte op 11 oktober 2018, als bijlage gevoegd in voornoemd eindproces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
U vraagt mij mijn verklaring te geven over hoe het ongeluk op 11 oktober 2018 op de Markweg-Zuid in Heiningen is gebeurd. Het is een lange rechte voorrangsweg. Volgens mij kwam er niets aan. Ik heb helemaal niets aan zien komen. Ik heb naar het vak links van de weg gekeken. Dat is een parkeervak. Ik weet dat ik deze beweging alleen kon maken als de weg vrij is en dat er geen tegenliggers zouden komen. Ik zag hem niet aankomen.