ECLI:NL:RBZWB:2020:5958

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
8808375 / VV EXPL 20-69
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van bedrijfsruimte en betaling van huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Foodhall Breda B.V. en de gedaagde, die niet is verschenen. Foodhall Breda B.V. vorderde ontruiming van een unit in het pand aan de Reigerstraat 24 te Breda, alsmede betaling van huurachterstand en andere kosten. De gedaagde had sinds november 2019 geen huur betaald en weigerde zijn restaurant te heropenen na de verplichte sluiting vanwege de COVID-19 uitbraak. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in ernstige mate zijn verplichtingen verzuimt en dat er een spoedeisend belang is bij de vordering van Foodhall Breda B.V. De kantonrechter heeft de vorderingen tot ontruiming en betaling van de huurachterstand toegewezen, met een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 8808375 / VV EXPL 20-69
vonnis in kort geding d.d. 20 november 2020
inzake
de besloten vennootschap FOODHALL BREDA B.V.,
gevestigd te Breda,
eiseres,
gemachtigde: DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. MOUDI’s tevens h.o.d.n. MO’s Falafel,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen.

1.Het verloop van het geding

1.1.
De procesgang blijkt uit de dagvaarding van 26 oktober 2020 met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 november 2020. Ter zitting waren aanwezig de heer [vertegenwoordiger] namens Foodhall Breda B.V., bijgestaan door mr. Tel (DAS Rechtsbijstand). [gedaagde] is niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt.

2.Het geschil

2.1
Foodhall Breda B.V. vordert in kort geding, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om:
- [gedaagde] te veroordelen:
 om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde, een unit in het pand aan de Reigerstraat 24 te Breda, bekend als de Foodhall Breda, ten behoeve van het restaurant van [gedaagde] (waar hij onder meer falafel en meze verkoopt), te ontruimen en te verlaten met ter beschikking stelling van de sleutels aan Foodhall Breda B.V.;
 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 31.752,88 aan huurachterstand en boete berekend tot en met oktober 2020, alsmede de rente vanaf datum dagvaarding tot de dag van algehele betaling, en een bedrag van € 1.937,00 aan buitengerechtelijke kosten;
 om te betalen een bedrag van € 1.191,12 per maand aan huurpenningen respectievelijk gebruiksvergoeding over iedere maand of deel van de maand vanaf 1 november 2020 dat [gedaagde] het gehuurde in bezit houdt;
 in de kosten van deze procedure.
2.2
[gedaagde] heeft de vorderingen niet weersproken.

3.De beoordeling

3.1
De kantonrechter stelt vast dat door de gemachtigde van [gedaagde] op 3 november 2020 (11:05) per e-mail is verzocht om wegens persoonlijke redenen de zittingsdatum van 6 november 2020 te verplaatsen. Dit verzoek is door de kantonrechter afgewezen, om reden dat voor [gedaagde] voldoende processuele mogelijkheden bestonden om zich ter zitting te laten vertegenwoordigen. Bij de mondelinge behandeling op
6 november 2020 is [gedaagde] noch zijn gemachtigde verschenen zodat verstek is verleend.
3.2
Binnen het toetsingskader van artikel 254 Rv ligt aan de kantonrechter de vraag ter beantwoording voor of op basis van het thans voorhanden zijnde feitenmateriaal in een eventuele bodemprocedure zeer waarschijnlijk zal worden geoordeeld dat een vordering van Foodhall Breda BV tot ontbinding van de huurovereenkomst met [gedaagde] , tot ontruiming van het gehuurde, alsmede tot betaling van de gevorderde bedragen, zal worden toegewezen.
3.3.
Foodhall Breda BV legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] betaalt sinds november 2019 geen huur. Bovendien weigert [gedaagde] , in tegenstelling tot andere huurders van Foodhall Breda BV, sinds juni 2020 zijn restaurant te (her-)openen na de verplichte sluiting in verband met de COVID-19 uitbraak. Dit doet in ernstige mate afbreuk aan het bedrijfsconcept van Foodhall Breda BV. De kantonrechter begrijpt hieruit dat hierin tevens het spoedeisend karakter van de vordering van Foodhall Breda BV is gelegen.
3.4
De kantonrechter overweegt dat ingevolge vaste rechtspraak de toewijsbaarheid van een voorziening in kort geding, bestaande uit een veroordeling tot betaling van een geldsom, niet is uitgesloten, maar dat daarbij terughoudendheid moet worden betracht. Niet alleen moet het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk zijn, er dient tevens sprake te zijn van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
3.5
Nu [gedaagde] ter zitting niet is verschenen en dus geen verweer heeft gevoerd, zijn de gronden van de vorderingen van Foodhall Breda BV komen vast te staan. Tevens is komen vast te staan dat de achterstallige huur een bedrag van € 11.952,88 over de periode november 2019 tot en met oktober 2020 bedraagt. Ook is ter zitting nader toegelicht dat [gedaagde] zijn restaurant sinds juni 2020 niet meer heeft geopend. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter staat daarmee tevens vast dat [gedaagde] in ernstige mate zijn verplichtingen jegens Foodhall Breda BV verzuimt. Gelet op deze omstandigheden kan geoordeeld worden dat Foodhall Breda BV een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
3.6
Nu de vorderingen tot betaling van de achterstallige huur van € 11.952,88 en tot ontruiming van het gehuurde de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, zijn deze toewijsbaar. De ontruimingstermijn zal worden bepaald op 14 dagen na betekening van het vonnis.
3.7
De kantonrechter ziet voorts geen grond om de gevorderde machtiging van Foodhall Breda BV om de ontruiming zelf uit te (doen) voeren, desnoods met inroeping van de sterke arm, toe te wijzen. Deze wijze van ontruiming berust immers niet op de wet. Artikel 556 lid 1 Rv schrijft voor dat de gedwongen ontruiming geschiedt door een deurwaarder. Onverenigbaar met die regel is dat de kantonrechter Foodhall Breda BV niettemin zou machtigen om zelf de ontruiming te (doen) bewerkstelligen; in zoverre derogeert artikel 556 lid 1 Rv bij ontruimingsbeslissingen aan artikel 3:299 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De deurwaarder zelf behoeft geen rechterlijke machtiging om bevoegd te zijn de hulp van de sterke arm in te roepen. Die bevoegdheid ontleent de deurwaarder rechtstreeks aan artikel 557 Rv, waarin artikel 444 Rv van overeenkomstige toepassing wordt verklaard.
3.8
De kantonrechter zal de vorderingen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, de contractuele boete en de toekomstige huur dan wel gebruiksvergoeding, nu deze niet zijn weersproken en ook niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen, in het kader van de goede proces-economie toewijzen, met dien verstande dat de gevorderde incassokosten worden beperkt tot een bedrag van € 1.092,53 ingevolge de staffel uit het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.9
De wettelijke rente vanaf de datum van betekening van de dagvaarding over de gevorderde huurachterstand en de contractuele boete zal worden toegewezen als in het dictum vermeld.
3.1
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden als volgt begroot:
€ 89,06 explootkosten dagvaarding incl. verschotten;
€ 996,00 vast recht;
€ 480,00salaris gemachtigde
Totaal € 1.565,06

4.De beslissing bij wege van voorlopige voorziening

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis met al het zijne en de zijnen te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Foodhall Breda BV te stellen,
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Foodhall Breda BV te betalen een bedrag van € 31.752,88 aan achterstallige huur en contractuele boete, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de betekening van de dagvaarding tot aan de dag van algehele betaling,
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Foodhall Breda BV te betalen een bedrag van € 1.092,53 aan buitengerechtelijke incassokosten,
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Foodhall Breda BV te betalen een bedrag van € 1.191,12 per maand of gedeelte daarvan vanaf 1 november 2020 tot de feitelijke ontruiming van het gehuurde,
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van dit geding, aan de zijde van Foodhall Breda BV tot op heden begroot op € 1.565,06 daarin begrepen een bedrag van € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde van Foodhall Breda BV,
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben, en in het openbaar uitgesproken op
20 november 2020.