ECLI:NL:RBZWB:2020:5964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
AWB - 20_6749
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot invordering van een dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin het bezwaar van eiseres tegen een eerder besluit tot invordering van een dwangsom van € 500,- ongegrond is verklaard. De dwangsom was opgelegd vanwege het niet naleven van een last om een met het bestemmingsplan strijdig woongebruik van haar pand te staken. De rechtbank heeft op 19 november 2020 in Breda de mondelinge uitspraak gedaan, waarbij eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren. Verweerder werd vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom onherroepelijk is en dat deze is overtreden, wat blijkt uit een inspectierapport. De rechtbank heeft overwogen dat bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom het belang van invordering zwaarwegend is, en dat er slechts in bijzondere omstandigheden van invordering kan worden afgezien. Eiseres heeft in haar beroepschrift gronden aangevoerd die betrekking hebben op de last onder dwangsom, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden niet in deze procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht. Er is geen evident bewijs dat er geen overtreding is gepleegd.

De rechtbank concludeert dat het college niet van invordering behoefde af te zien en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6749 GEMWT
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 19 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] ,

eiseres,
gemachtigde: mr. R.E. Izeboud,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg,

verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 15 april 2020 (bestreden besluit) van verweerder. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het besluit van 30 oktober 2019 (primaire besluit) van verweerder, tot invordering van een dwangsom van
€ 500,-, ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 november 2020. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M.B. van Overdijk en [naam vertegenwoordiger verweerder] .
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Bij besluit van 8 december 2017 heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Eiseres is daarin gelast het met het bestemmingsplan strijdig woongebruik van haar pand aan de [adres] in [plaatsnaam2] te staken en gestaakt te houden.
2. De rechtbank stelt vast dat de last onherroepelijk is, waardoor zij moet uitgaan van de rechtmatigheid van dit besluit. Ook stelt de rechtbank vast dat de last is overtreden, hetgeen blijkt uit het bezoekrapport van 25 september 2019 van [naam inspecteur] , inspecteur bij de gemeente Tilburg. Hierdoor is de dwangsom verbeurd en was het college bevoegd tot invordering.
3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), zoals bijvoorbeeld AbRS 29 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:466 waarin is verwezen naar de wetsgeschiedenis, moet bij een besluit tot invordering van een verbeurde dwangsom aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht moet worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat moet uitgaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
4. In de hiervoor onder 3. genoemde uitspraak heeft de AbRS ook overwogen dat een belanghebbende in de procedure tegen de invorderingsbeschikking in beginsel niet met succes gronden naar voren kan brengen die hij tegen de last onder dwangsom naar voren heeft gebracht of had kunnen brengen. Dit kan slechts in uitzonderlijke gevallen. Een uitzonderlijk geval kan bijvoorbeeld worden aangenomen indien evident is dat er geen overtreding is gepleegd en/of betrokkene geen overtreder is.
5. Eiseres heeft in haar beroepschrift diverse gronden aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het allemaal gronden zijn die zien op de last onder dwangsom. Deze gronden had eiseres dan ook in die procedure aan de orde kunnen en moeten stellen. Dit geldt ook voor de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waar eiseres zich op beroept en voor het beroep op het overgangsrecht, nu het overgangsrecht tot het bestemmingsplan behoort. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat evident geen overtreding is gepleegd en/of dat betrokkene geen overtreder is. Ook anderszins is niet gebleken van een uitzonderlijk geval.
6. Bij afwezigheid van bijzondere omstandigheden, luidt de conclusie dat het college niet van invordering behoefde af te zien.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van dit proces-verbaal hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.