Het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 2] , pagina 564 e.v. van voornoemd eind-proces-verbaal, inhoudende, zakelijk weergegeven:
A: . Ik was gewoon thuis. Ik was alleen beneden en toen kwam [Verdachte] bij mij. Die zei dat er ruzie was geweest. Die vroeg een glaasje water en een pleister. Hij zei dat het ruzie was. Hij zat met [Medeverdachte 3] te eten of ze zaten te wachten op eten. Toen kwam [Medeverdachte 3] thuis en die zei ook dat er ruzie was geweest.
V: [Medeverdachte 3] heeft verklaard dat op de avond van het steekincident er iemand bij hem thuis is geweest en dat diegene daar toegegeven heeft dat hij diegene was die gestoken had. Wat kan jij daar over zeggen?
V: Er zijn 6 jongens bij geweest die avond. Heeft [Medeverdachte 3] het gedaan?
A: Nee, dat weet ik 1000% zeker.
V: Heeft [Naam 10] het gedaan?
A: Nee, die heeft helemaal niets gedaan.
V: Dan hebben we nog maar 4 jongens, [Medeverdachte 4] ?
A: Nee, die heeft het ook niet gedaan, die heeft het in ieder geval niet gezegd tegen mij.
V: Heeft [Medeverdachte 2] het gedaan?
A: Nee.
V: Heeft [Medeverdachte 1] het gedaan?
A: Daar heb ik geen contact mee, helemaal niet.
V: Dus die kan het ook niet gezegd hebben?
A: Nee.
V: Dan blijft er één iemand over toch?
A: Ja, dan blijft er één iemand over.
V: Dus wie heeft tegen jou gezegd dat hij gestoken heeft?
A: Die heeft het tegen mij gezegd. Ik zal maar eerlijk zijn: “Zij kregen allemaal klappen, toen heb ik hem twee keer gestoken en toen zakte hij in elkaar.”
V: [Naam 5] , heeft een naam genoemd en [Naam 1] heeft ook een naam genoemd. Zij noemen
[Verdachte] . Liegen zij dan?
A: Nee, zij liegen niet.
V: Maar hoe gaat het precies wanneer [Verdachte] bij jou aan de deur staat?
A: De bel gaat en ik doe open. Hij kwam gewoon naar binnen. Hij zei: ‘Even wat drinken want ruzie net en dit en dat.” En hij vraagt om een pleister en die geef ik hem.
. Hij zei tegen mij dat het twee keer was en dat hij toen naar de grond ging. Het is allemaal heel erg. Het is niet niks. Ik hoorde ook dat het kantje boord was met die man dus het is wel heftig.
V: Jij hebt [Medeverdachte 3] gebeld toen [Verdachte] bij jouw thuis was. Heeft [Medeverdachte 3] [Verdachte] nog wel gezien?
A: Ja, zeker, zeker. Dat kan mijn zusje ook bevestigen met [Naam 6] en [Naam 7] .
A; Ja, hij heeft gezegd dat hij twee keer met het puntje gestoken heeft om die man af te weren. Want die sloeg mijn broer af.
V: Dat zei hij ook zo: “Twee keer met het puntje.”?
A: Ja, dat heeft hij zo gezegd: “Twee keer met het puntje, even snel.”
V: Dus als we het samenvatten dan heb jij een feestje gehad en toen jij thuis was kwam [Verdachte] bij jouw thuis. Jij denkt dat je op dat moment alleen was maar dat weet je niet meer zeker. [Verdachte] vertelde toen dat er ruzie was geweest en dat hij daarbij twee keer gestoken had. Hij deed dit even snel met het puntje.
A: Dat heb ik niet gezegd dat het om hem ging. Maar schrijf maar op [Verdachte] . [Verdachte]