Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van witwassen van voertuigen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 en 3 november 2020, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. M.R.J. Schönfeld. De officier van justitie, mr. Vermin, voerde aan dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het op haar naam zetten van twee auto’s, terwijl zij wist of moest vermoeden dat deze auto’s door een misdrijf waren verkregen. De verdediging betwistte dit en stelde dat de auto’s waren betaald met legale inkomsten uit een suikerfabriek en dat de verdachte geen wetenschap had van de herkomst van het geld.
De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de voertuigen uit misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte had moeten vermoeden dat dit het geval was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de omstandigheden rondom de auto’s en dat de enkele wetenschap van het verblijf van haar vader en broer in Nederland niet voldoende was om aan te nemen dat zij wist dat de auto’s uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten bood voor de conclusie dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de voertuigen uit misdrijf afkomstig waren.