ECLI:NL:RBZWB:2020:6014

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
02/996008-09
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Breeman
  • mr. Prenger
  • mr. Speekenbrink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens witwassen van voertuigen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte vrijgesproken van het tenlastegelegde feit van witwassen van voertuigen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 2 en 3 november 2020, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar wel vertegenwoordigd door haar raadsman, mr. M.R.J. Schönfeld. De officier van justitie, mr. Vermin, voerde aan dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het op haar naam zetten van twee auto’s, terwijl zij wist of moest vermoeden dat deze auto’s door een misdrijf waren verkregen. De verdediging betwistte dit en stelde dat de auto’s waren betaald met legale inkomsten uit een suikerfabriek en dat de verdachte geen wetenschap had van de herkomst van het geld.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de voertuigen uit misdrijf afkomstig waren en dat de verdachte had moeten vermoeden dat dit het geval was. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de omstandigheden rondom de auto’s en dat de enkele wetenschap van het verblijf van haar vader en broer in Nederland niet voldoende was om aan te nemen dat zij wist dat de auto’s uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit, omdat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten bood voor de conclusie dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de voertuigen uit misdrijf afkomstig waren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-996008-09
vonnis van de meervoudige kamer van 17 november 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboorte dag verdachte] 1980 te [Geboorte plaats verdachte]
wonende te [Adres verdachte]
raadsman mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 2 en 3 november 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie, mr. Vermin, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte twee auto’s op haar naam heeft gezet om te verbergen wie de daadwerkelijke eigenaren daarvan waren terwijl zij wist of moest vermoeden dat deze auto’s door een misdrijf waren verkregen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Zij voert daartoe aan dat uit de kasopstellingen blijkt dat zowel [Medeverdachte 1] als [Medeverdachte 2] de betreffende auto’s hebben gekocht met geld dat van misdrijf afkomstig is. Omdat [Verdachte] in die tijd bij haar moeder woonde, wist zij dat er veel contant geld in de familie om ging. Ook wist zij dat haar vader [Medeverdachte 1] en broer [Medeverdachte 2] ondanks hun inschrijving op Curaçao het grootste deel van hun tijd in Nederland verbleven. Hierdoor was er geen objectieve reden waarom zij niet zelf de auto’s op hun naam konden zetten. Daar komt bij dat [Medeverdachte 1] eerder met politie in aanraking was gekomen in verband met drugs. Door onder deze omstandigheden geen vragen te stellen aan haar vader en broer, heeft [Verdachte] de aanmerkelijke kans aanvaard dat de auto’s die zij op haar naam liet zetten van misdrijven afkomstig waren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde en voert daartoe primair aan dat de auto’s niet zijn betaald met geld (on)middellijk afkomstig uit misdrijf, maar van legale inkomsten uit een goedlopende suikerfabriek. Dat laatste blijkt immers voldoende uit het dossier. Subsidiair voert de raadsman aan dat [Verdachte] geen enkele wetenschap had van de herkomst van het geld waarmee de auto’s zijn betaald. Zij heeft immers niets met de contanten en de aankoop van de auto’s te maken gehad. Ook is zij niet degene geweest die de BPM van de auto’s contant heeft betaald. Dit deden haar vader en haar broer, hetgeen volgt uit hun verklaringen alsmede uit D-330. [Verdachte] wist niet beter dan dat haar vader en broer een goedlopende suikerhandel hadden op Curaçao, daar ook stonden ingeschreven en daardoor in Nederland geen auto’s op hun eigen naam konden zetten. Meer subsidiair voert de verdediging aan dat [Verdachte] niet eens wist dat de auto’s op haar naam stonden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Deze zaak maakt deel uit van het grootschalige onderzoek ‘Achterom’, waarin het Openbaar Ministerie een aantal verdachten verwijt dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan witwassen, waaronder de vader ( [Medeverdachte 1] ) en broer ( [Medeverdachte 2] ) van verdachte.
Verdachte heeft vanaf 14 april 2005 een Mercedes 500 SL op haar naam gehad en vanaf 15 juni 2005 een Volkswagen Touareg. De voertuigen zijn per die data ingevoerd in Nederland en hadden een waarde die niet in verhouding stond tot haar bij de Belastingdienst bekende inkomsten. De consumentenprijs van de Mercedes bedroeg € 154.820,- en de aanschafprijs van de VW Touareg was € 39.900,-.
De vragen die in deze zaak van belang zijn, zijn of de voertuigen (on)middellijk uit misdrijf afkomstig zijn en of verdachte dit wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden.
Voor wat betreft de laatste vraag stelt de rechtbank op grond van het dossier vast dat beide auto’s niet van verdachte waren, maar van haar vader [Medeverdachte 1] en broer [Medeverdachte 2] . Zij hebben deze auto’s in 2002 respectievelijk 2005 aangeschaft en op 14 april 2005 respectievelijk 15 juni 2005 in Nederland ingevoerd.
De medeverdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] hebben verklaard dat de auto’s niet op hun eigen naam zijn gezet omdat zij officieel niet in Nederland woonachtig/ingeschreven waren en zij daardoor geen auto op hun naam konden zetten. Uit het dossier blijkt ook dat beide medeverdachten op dat moment niet in Nederland waren ingeschreven, zodat die verklaring in zoverre niet onaannemelijk is. Vast staat immers ook dat zonder een inschrijving in Nederland een kenteken niet op naam kan worden gezet. De omstandigheid dat uit het dossier verder naar voren lijkt te komen dat [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] in die periode veel in Nederland verbleven, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat verdachte hiermee bekend was, acht de rechtbank onvoldoende om een (vergaande) onderzoeksplicht bij verdachte aan te nemen, temeer nu het om auto’s van haar vader en broer gaat en niet bijvoorbeeld van een (onbekende) derde. De enkele wetenschap bij verdachte van het verblijf van [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] in Nederland is dan ook onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat verdachte had moeten vermoeden, dan wel de aanmerkelijke kans heeft aanvaard, dat de auto’s uit misdrijf afkomstig waren.
Verder stelt de rechtbank met de officier van justitie vast dat er in de familie [Naam] veel contant geld omging, wat een indicator voor witwassen is. Zo blijken beide voertuigen (deels) contant te zijn betaald, zo ook de BPM. Ook zijn er in de woningen van de familie grote hoeveelheden contant geld aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat zij toentertijd veel bij haar ouders verbleef. Dat gegeven is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om wetenschap van verdachte van die omstandigheden aan te nemen. Dat zij veel bij haar ouders verbleef, betekent immers nog niet dat zij ook op de hoogte was van deze zaken.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende concrete aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de voertuigen uit misdrijf afkomstig waren.
Gelet hierop kan de eerste vraag - of bewezen kan worden dat de voertuigen (on)middellijk uit misdrijf afkomstig zijn - onbesproken blijven.
De rechtbank acht het tenlastegelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en spreek verdachte daarvan vrij.

5.De beslissing

De rechtbank:
-
spreekt verdachte vrijvan het tenlastegelegde feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Prenger en mr. Speekenbrink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Jonge, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 17 november 2020.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009, te Breda, althans in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ( een) voorwerp(en), te weten een auto(Mercedes 500SL) en/of een auto (VW Touareg), voorhanden heeft gehad en/of van voornoemde auto('s) heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die auto('s) was , te weten [Naam] (respectievelijk [Naam] )in ieder geval een ander of anderen dan verdachte, terwijl zij en haar mededader(s), althans zij alleen, wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat die/ dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren was uit enig misdrijf, bestaande dat verbergen en/of verhullen hieruit dat zij de/het kenteken(s) van die auto's) op haar naam heeft laten stellen en/of de aangifte(n) BPM van die auto('s) heeft gedaan of heef laten doen(document(en) 330 1/3 en/of 33 1/3) en/of de verschuldige BPM voor die auto(' s) heeft betaald en/of de aangifte omzetbelasting voor de VW Touareg heeft gedaan of heeft laten doen(document 331 2/3);
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht