ECLI:NL:RBZWB:2020:6015

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
02-130441-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Vliegenberg
  • A. Dekker
  • J. Wijffels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijheidsbeneming, mishandeling, bedreiging en vernieling bij een instelling met TBS en gevangenisstraf

Op 3 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die samen met een medeverdachte op 14 mei 2020 in Breda betrokken was bij een gewelddadig incident in een instelling voor jongeren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van een medewerker van de instelling, mishandeling van meerdere medewerkers, vernieling van goederen en bedreiging met zware mishandeling. De feiten vonden plaats in een context van escalatie, waarbij de verdachte en zijn medeverdachte zich gewelddadig gedroegen, spullen gooiden en brand stichtten. De rechtbank achtte de verdachte medepleger van de feiten en baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, aangiften en proces-verbaal van bevindingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, naast een terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de veiligheid van anderen een langdurige behandeling in een beveiligde setting vereiste. De benadeelde partij, de instelling, vorderde schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/130441-20
vonnis van de meervoudige kamer van 3 december 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag verdachte] 2000 te [Geboorteplaats- en Land verdachte]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Vught
raadsman mr. drs. H.P. Vos, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 19 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Kerkhofs, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
verdachte samen met iemand anders een medewerker van [Naam instelling] enige tijd zijn vrijheid heeft afgenomen, meerdere medewerkers van [Naam instelling] heeft mishandeld, spullen heeft vernield en een medewerker heeft bedreigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging van [Naam 1] , mishandeling en vernieling van allerlei spullen van [Naam instelling] en baseert zich daarbij op de diverse aangiften, de processen-verbaal van bevindingen en de beelden in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. [Naam 1] is zelf het berghok in gegaan en heeft verklaard dat er niet echt bedreigingen naar hem werden geuit. De door de officier van justitie aangehaalde gedragingen zijn ook onvoldoende om vrijheidsbeneming te bewijzen. Ook is er geen opzet geweest op vrijheidsberoving. Verdachte ontkent ook het plegen van de andere hem tenlastegelegde feiten. Van een nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte is ook geen sprake.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Aanleiding en toedracht
Verdachte verbleef op 14 mei 2020 vanwege een eerder opgelegde PIJ-maatregel (Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen) in [Naam instelling] . Hij was geplaatst op de [Naam afdeling instelling] . Dat betreft een afdeling gericht op jongeren met ernstige gedragsproblemen. Er waren in de nacht van 13 op 14 mei 2020 incidenten geweest. Het nachtpersoneel had hierover een rapport opgesteld. Bij gesprekken met de jongeren in de ochtend van 14 mei 2020 was duidelijk geworden dat er sancties zouden volgen; ze zouden vanaf 15.00 uur alleen maar in hun kamer/cel moeten blijven. Verdachte had al een time-out gekregen vanwege zijn gedrag. De sfeer op de groep was veranderd, grimmiger. De aanwezige medewerkers [Naam 2] , [Naam 3] , [Naam 4] en [Naam 1] waren op hun hoede. Verdachte was met [Medeverdachte] (hierna te noemen: [Medeverdachte] ) en [Naam 5] op de afdeling. Er werden opmerkingen gemaakt door verdachte of [Medeverdachte] naar de medewerkers en er werd water over/tegen [Naam 4] gegooid. Verdachte en [Medeverdachte] waren beide agressief en gooiden met stoelen en pannen. Vanwege de heftige vormen die dit gedrag aannam zagen [Naam 2] , [Naam 3] en [Naam 4] zich genoodzaakt de afdeling te ontvluchten omdat ze zich niet meer veilig voelden. [Naam 1] heeft zich opgesloten in het opberghok. Gedurende de twee uur die volgden, zijn verdachte en [Medeverdachte] tekeer gegaan in de aan dit opberghok grenzende leefruimte. Uit de foto’s in het dossier blijkt dat er een explosie van geweld is geweest: na afloop was de leefruimte een totale ravage; er lagen etenswaren en allerlei andere goederen verspreid over de vloer, meubels waren vernield en het bankstel was in brand gestoken.
Daderschap en medeplegen
Verdachte heeft verklaard dat hij weliswaar in de leefruimte aanwezig was, maar dat hij niets te maken heeft gehad met wat er daar is gebeurd. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de hele tijd in de hoek van de kamer heeft gestaan met zijn oordopjes in. Daardoor heeft hij niet meegekregen wat er is gebeurd. Hij weet ook niet wie dit allemaal wel heeft gedaan. De rechtbank acht deze verklaring echter ongeloofwaardig.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat die middag, voorafgaand en ten tijde van het ontstaan van de complete chaos twee jongens daadwerkelijk in de leefruimte waren, te weten verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] . De derde jongen, [Naam 5] zich de hele tijd heeft opgehouden in de telefoonruimte. Hij is dus niet in de leefruimte is geweest. Uit de aangiften, de getuigenverklaringen en de processen-verbaal van bevindingen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte niet alleen samen met [Medeverdachte] als enigen in de leefruimte waren, maar ook dat zij daar en toen allebei geweld tegen personen en goederen hebben gebruikt. Hij is door de begeleiders gezien en gehoord, maar ook door een verbalisant die buiten stond maar die gedurende langere tijd zicht had op de leefruimte en op verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte] . De verbalisant in kwestie heeft daarnaast waargenomen dat beide verdachten zich uitdagend gedroegen jegens hem, spullen tegen het raam gooiden en dingen riepen. Verdachte en medeverdachte [Medeverdachte] zijn, zo blijkt uit de uiterlijke verschijningsvorm, samen opgetrokken in een explosie van geweld die startte met het water gooien naar [Naam 4] , zodat er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking. Gelet hierop gaat de rechtbank er ten aanzien van alle gedragingen dan ook vanuit dat verdachte moet worden aangemerkt als medepleger.
Feit 1
Door de verdediging is aangevoerd dat [Naam 1] zelf het opberghok is ingegaan, zodat alleen al daarom geen sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank gaat daar niet in mee. Bij de vraag of sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving moet beoordeeld worden of het slachtoffer beknot wordt in zijn vrijheid te gaan en staan waar hij wil. Deze beknotting hoeft niet noodzakelijkerwijs een feitelijke te zijn. De beknotting kan ook bestaan uit bedreigingen of dreigementen dat er wat kan gebeuren als het slachtoffer probeert te vluchten en de uit deze bedreigingen of dreigementen voortkomende vrees bij het slachtoffer voor de gevolgen voor het negeren ervan. De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving de dreigementen van dien aard moeten zijn en onder zulke omstandigheden moeten zijn gedaan dat deze in het algemeen naar objectieve maatstaven een redelijke vrees kunnen opwekken.
De rechtbank is op grond van de uit het dossier voortvloeiende feiten en omstandigheden van oordeel dat [Naam 1] wel degelijk wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden door verdachte en zijn medeverdachte. [Naam 1] is weliswaar zelf het opberghok ingegaan, maar de rechtbank acht het gelet op de positie waar [Naam 1] stond ten opzichte van de verdachten en gelet op de agressie die van beide verdachten uitging naar [Naam 1] en zijn collega’s alleszins aannemelijk dat hij op dat moment geen andere optie zag en zich gedwongen voelde om zich te verschansen in het opberghok. Terwijl [Naam 1] daar zat, hoorde hij verdachte en zijn medeverdachte schreeuwen, voorwerpen tegen de deur gooien en op de deur slaan, die zij tevens trachtten te forceren, terwijl ze onder meer riepen: “Ik kom jou pakken!” Op enig moment is er zelfs brand gesticht aan de bank, wat [Naam 1] niet zag maar wel rook. Onder deze omstandigheden kan naar objectieve maatstaven worden aangenomen dat het [Naam 1] niet vrijstond om het opberghok (ongedeerd) te verlaten. [Naam 1] verklaart daar zelf ook over dat hij niet geloofde dat hij zomaar naar buiten kon komen zonder dat er geweld tegen hem gebruikt zou worden. Hij voelde zich bedreigd, temeer, zoals hij verklaart, omdat hij wist wat voor jongens het zijn en waartoe ze in staat zijn. Terwijl [Naam 1] in het opberghok zat heeft hij allerlei verdedigingsmiddelen voorbereid voor als verdachten de deur open zouden krijgen. De rechtbank acht daarom bewezen dat [Naam 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd is gehouden door verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte] .
Feit 2
De rechtbank acht gelet op de bewijsmiddelen bewezen dat [Medeverdachte] een stoel tegen de arm van medewerkster [Naam 2] heeft gegooid, verdachte een stoel tegen de rug van medewerkster [Naam 4] heeft gegooid en een pan tegen de arm van medewerker [Naam 3] heeft gegooid. Nu de rechtbank uitgaat van medeplegen, worden ook de gedragingen van [Medeverdachte] aan verdachte toegerekend. De medewerkers van [Naam instelling] zijn ambtenaren zodat de rechtbank de gekwalificeerde mishandeling tegen de drie medewerkers bewezen acht.
Feit 3
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte met [Medeverdachte] de vernielingen en beschadigingen heeft begaan ten aanzien van inboedel en huisraad en een deur van [Naam instelling]
Feit 4
Gelet op de verklaring van [Naam 1] dat verdachte en zijn medeverdachte [Medeverdachte] hebben geroepen “ik kom jou pakken”, die wordt ondersteund door de verklaring van verdachte dat er geschreeuwd werd, in samenhang bezien met de omstandigheden waaronder deze uitlating is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging met zware mishandeling kan worden bewezen. De situatie voor [Naam 1] , die zichzelf had opgesloten in een opberghok, was zo bedreigend, dat hij vreesde dat verdachte en [Medeverdachte] hem wat zouden aandoen. [Naam 1] kende de jongens en hun achtergrond en wist dus waartoe de jongens in staat waren.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een medewerker (van de [Naam afdeling instelling] van [Naam instelling] zijnde [Naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
- volledig door het lint te gaan en daarbij vernielingen aan te richten en brand te stichten in een leefruimte van [Naam instelling] , grenzend aan dan wel nabij een magazijn/opberghok waar die genoemde medewerker zich uit veiligheidsoverwegingen had verschanst, en/of
- door de naam van die medewerker te schreeuwen en hem daarbij toe te voegen: "Ik kom jou pakken!" en door allerlei voorwerpen te gooien tegen de deur van dat magazijn/opberghok waarin die medewerker zich bevond, en/of
- door met geweld te trachten die deur van dat magazijn/opberghok te forceren waardoor die medewerker dat magazijn/opberghok niet kon verlaten ;
2
op 14 mei 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander ambtenaren, werkzaam in [Naam instelling] te weten: [Naam 2] en [Naam 3] en [Naam 4] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door stoelen en een pan tegen het lichaam te gooien waardoor genoemde personen pijn en/of letsel hebben ondervonden;
3
op 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel/huisraad en een deur van een leefruimte in [Naam instelling] , die aan genoemde [Naam instelling] toebehoorden, heeft vernield en beschadigd;
4
op 14 mei 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander [Naam 1] (medewerker van [Naam instelling] heeft bedreigd met zware mishandeling door die [Naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom jou pakken" (in een situatie waar verdachten op dat moment toen en daar met de inboedel gooiden en brand stichtten)
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden en daarnaast TBS met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Subsidiair stelt de raadsman dat een straf gelijk aan voorarrest volstaat nu als verzachtende omstandigheid moet worden meegenomen dat verdachte gedurende de PIJ-maatregel niet de behandeling heeft gekregen die hij nodig had.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met [Medeverdachte] op 14 mei 2020 bij de [Naam instelling] een medewerker van zijn vrijheid beroofd en beroofd gehouden en bedreigd, meerdere medewerkers mishandeld en een totale ravage hebben aangericht, waarbij onder meer heel veel spullen zijn vernield. De situatie was zo ernstig dat er speciale eenheden moesten komen om de medewerker te bevrijden en een einde te maken aan de opstand van verdachte en zijn medeverdachte. De betrokken medewerkers die zijn mishandeld, voelden zich direct hierna niet meer veilig in de leefruimte en voelden zich genoodzaakt om de leefruimte te verlaten. Deze medewerkers werken met jongeren die ernstige gedragsproblemen hebben en zijn dus wel wat gewend qua grensoverschrijdend gedrag. Dat zij zich toch genoodzaakt voelden om het geweld te ontvluchten, terwijl zij met vier personen waren en de verdachten slechts met twee, maakt duidelijk hoe bedreigend de situatie was. Met name voor [Naam 1] , die zich in het opberghok had opgesloten omdat hij geen kant meer op kon en daar ook gedurende ruim anderhalf uur is blijven zitten, moet de situatie bijzonder beangstigend zijn geweest. Maar ook op de andere medewerkers heeft het gebeuren een flinke impact gehad. Zij hebben niet alleen voor hun eigen veiligheid moeten vrezen, maar zij hebben ook lange tijd in onzekerheid verkeerd omdat zij niet wisten hoe het met [Naam 1] ging.
Verdachte is nog erg jong, hij was ten tijde van het plegen van de feiten pas 19 jaar. Hij heeft echter al een aanzienlijk strafblad waarop veel geweldsdelicten staan, waarbij het opvalt dat dit geweld zich voornamelijk richt tegen beroepsbeoefenaars. Verdachte onderging ten tijde van het plegen van deze feiten een PIJ-maatregel die hem in februari 2019 was opgelegd door de rechtbank te Amsterdam.
Verdachte is geobserveerd in Forensisch Centrum Teylingereind en hiervan hebben de onderzoekers een rapportage opgesteld op 4 november 2020. [Naam 6] , en kinder- en [Naam 7] , hebben geconcludeerd dat verdachte een antisociale en een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft en narcistische trekken in de persoonlijkheidsontwikkeling. Er is ook sprake van een gebrekkige impulscontrole, frustratietolerantie, tekorten in de agressieregulatie en trauma-gerelateerde problematiek. De gewetensontwikkeling van verdachte is nauwelijks op gang gekomen en er is sprake van een leerstoornis en zwakbegaafdheid. Verdachte is tevens analfabeet. Verdachte heeft een zeer egocentrische denkwijze en een nauwelijks ontwikkeld empathisch vermogen. Hij beschouwt de buitenwereld al snel als vijandig en valt onder druk aan of trekt zich terug. Hij is zeer rigide in zijn overtuiging en kiest geweld vaak als oplossing. De onderzoekers spreken ook over psychopathische trekken bij verdachte. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. De deskundigen hebben geadviseerd om verdachte (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
Ook is het advies om verdachte volgens het volwassenenstrafrecht te berechten. Ter zitting is door voornoemde deskundigen verklaard dat in februari 2019, ten tijde van het opleggen van de PIJ-maatregel is gehandeld naar de kennis van toen. Nu, ruim anderhalf jaar later, blijkt dat de stoornissen van verdachte geconsolideerd zijn en er dus niet (meer) van een niet uitgerijpte persoonlijkheid kan worden gesproken. In een pedagogische setting waarbij verdachte wordt aangesproken, reageert hij óf met boosheid dan wel geweld óf met terugtrekgedrag. Een pedagogische benadering werkt bij verdachte contraproductief. Een behandelaar dient naast verdachte te staan, niet boven hem. Daarvan was bij [Naam instelling] geen sprake, omdat in een JJI-setting de medewerkers zowel de dagbesteding, als de therapie, als de orde handhaving verzorgen. Achteraf bezien werkte deze setting niet of juist averechts voor verdachte.
In het rapport hebben onderzoekers vermeld dat zij het opvallend vonden dat verdachte zich tijdens de observatie, naast van een grensoverschrijdende kant (agressief en seksueel overschrijdend) ook niet van een zeer agressieve kant liet zien, meewerkte, coöperatief en hulpvaardig kon zijn. Tevens is gezien dat verdachte niet erg agressief reageerde op systematisch vriendelijke, maar rechtlijnige de-escalerende interventies. Ook gaf verdachte informatie over zichzelf tijdens het onderzoek terwijl hij aanvankelijk aangaf niet te willen meewerken. Dit zijn tekenen dat er therapeutisch in een geschikte setting wellicht mogelijkheden zijn om zijn kwetsbare binnenwereld alsnog te bereiken, wat mogelijk nog een therapeutische vooruitgang kan geven en het recidiverisico kan reduceren.
Gedacht wordt aan een behandeling die zich in eerste instantie richt op het vergroten van zijn mentaliserende vermogens (MBT). Deze behandeling kan verdachte helpen om meer zicht te krijgen op zijn eigen emoties en cognities, zijn binnenwereld en die van andere mensen. Als hij meer contact krijgt met zijn binnenwereld kan mogelijk een begin worden gemaakt met het wat verkleinen van het aanwezige basale wantrouwen en de onderliggende angsten, wat ervoor kan zorgen dat verdachte wat minder geneigd zal zijn om de aanval te kiezen wanneer hij zich onder druk voelt staan. Pas daarna kan er gewerkt worden aan aspecten in zijn persoonlijkheidsproblematiek.
Gezien de ernst van de pathologie, het hoge recidiverisico, de noodzaak tot langdurige behandeling in een therapeutische setting, binnen een hoog beveiligingsniveau en het advies om dit binnen het volwassenenstrafrecht te realiseren, adviseren de deskundigen om aan verdachte een TBS-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Ook de reclassering heeft in het rapport van 12 november 2020 geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen omdat verdachte al eerder tot de PIJ-maatregel is veroordeeld. Voor het overige verwijst de reclassering naar het rapport van het NIFP en geeft geen (aanvullend) advies ten aanzien van de straf.
De rechtbank onderschrijft het gestelde in de rapporten en maakt de conclusies tot de hare. Gelet op de inhoud van de rapporten en de toelichtingen daarop van de deskundigen ter zitting, de ernst van de persoonlijkheidsstoornis van verdachte, de feiten en het strafblad van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat ook zij het volwassenen strafrecht van toepassing acht en dat een maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is.
Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op twee van de vier gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld en er daarnaast sprake is van een uitdrukkelijk in de wet genoemd misdrijf;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht, gelet op de ernst en de complexiteit van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, dwangverpleging noodzakelijk.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van (onder andere) misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor voortzetting van de PIJ-maatregel of het opleggen van een TBS met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat een eerdere behandeling verdachte er niet van heeft kunnen weerhouden opnieuw in de fout te gaan en blijkens het rapport van psychiater en psycholoog daarmee onvoldoende de veiligheid van de maatschappij kan worden gegarandeerd nu in een ander kader dan een TBS met dwangverpleging de gewenste gedragsverandering en de verlaging van het recidiverisico niet kan worden bewerkstelligd.
Verdachte zit vanaf 14 mei 2020 in voorarrest. De rechtbank legt, naast de TBS maatregel, zes maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek op. Voor het opleggen van een langere gevangenisstraf naast de TBS met dwangverpleging ziet de rechtbank geen reden, gelet op de noodzaak om verdachte zo snel mogelijk te laten starten met een behandeling.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Naam instelling] vordert een schadevergoeding van € 17.006,55 voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 12.231,56 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van materiële schade (hoekbank, ruit kantoor, oven, tv, keukeninventaris en voeding, schoonmaakkosten, storingen, Playstation 4, twee televisies, een wekkerradio, een dvd en drie ventilatoren), en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank gaat uit van de kosten zoals uit de onderbouwing blijkt, die zijn exclusief BTW. Uit de vordering blijkt weliswaar dat [Naam instelling] de kosten inclusief BTW vordert, maar nu de onderbouwing van de kostenposten zonder BTW is aangedragen, houdt de rechtbank deze bedragen aan.
Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. Weliswaar is niet van alles een onderbouwing te vinden in het dossier, maar de rechtbank acht deze kosten billijk gelet op de schade die is veroorzaakt door verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag daarom hoofdelijk toewijzen.
Voor wat betreft de wachturen bouw (€ 1.868) acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en daarom een onevenredige belasting van het strafgeding vormt. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen en de wettelijke rente toekennen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 47, 57, 282, 285, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven
envan de vrijheid beroofd houden;
feit 2:Medeplegen van mishandeling, terwijl het feit wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 3:Medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd
en
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd;
feit 4:Medeplegen van bedreiging met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Hoofdstraffen
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte,
met verplegingvan overheidswege;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Naam instelling] van
€ 12.231,56, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, en ter zake van immateriële schade;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Naam instelling] (feit 4), € 12.231,56 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.;
- bepaalt dat bij niet betaling 96 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vliegenberg, voorzitter, mr. Dekker en mr. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 3 december 2020.
De voorzitter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk medewerker ( [Naam afdeling instelling] van [Naam instelling] zijnde [Naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door:
- volledig door het lint te gaan en/of daarbij vernielingen aan te richten en/of brand te stichten in een leefruimte van [Naam instelling] , grenzend dan wel nabij een magazijn/opberghok waar die genoemde medewerker zich uit veiligheidsoverwegingen had verschanst, en/of
- door de naam van die medewerker te schreeuwen en/of hem daarbij toe te voegen: "Ik kom jou pakken!" en/of door allerlei voorwerpen te gooien tegen de deur van dat magazijn/opberghok waarin die medewerker zich bevond, en/of
- door met geweld te trachten die deur van dat magazijn/opberghok te forceren waardoor die medewerker dat magazijn/opberghok niet kon verlaten ;
( art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meerdere ambtena(a)r(en), werkzaam in [Naam instelling] te weten: [Naam 2] en/of [Naam 3] en/of [Naam 4] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn of haar
bediening heeft/hebben mishandeld door een of meerdere stoel(en) en/of pan(nen), in elk geval (een) (zware) voorwerp(en) tegen het lichaam te gooien waardoor genoemde perso(o)n(en) pijn en/of letsel heeft/hebben ondervonden;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk de inboedel/huisraad en/of een of meerdere deur(en) van een leefruimte in [Naam instelling] in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s), te weten: aan genoemde [Naam instelling] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 14 mei 2020 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen [Naam 1] (medewerker van [Naam instelling] ) heeft/hebben bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door die [Naam 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik kom jou pakken" en/of "Als jullie binnen komen, steken we alles in de brand", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking (in een situatie waar verdachte(n) op dat moment toen en daar met de inboedel gooide(n) en brand stichtte(n)); (art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Bijlage II

De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie Zeeland-West Brabant met nummer ZB3R020033/2020124534 genummerd van 1 t/m 147, opgesteld door de daartoe bevoegde ambtenaren.
- het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 1] , opgenomen op pagina 96-97 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik ben werkzaam in [Naam instelling] op de [Naam afdeling instelling] Twee van deze jongens, genaamd [Medeverdachte] en [Verdachte] waren vandaag betrokken bij het incident. Vandaag, 14 mei 2020 stond ik samen met mijn collega’s [Naam 3] , [Naam 2] en [Naam 4] op de groep.
Op een gegeven moment zag ik, toen [Naam 4] de woonkamer wilde verlaten, dat [Medeverdachte] water over [Naam 4] heen gooide. Toen ik dit zag drukte ik gelijk de alarmknop in en liep de woonkamer in. Ik weet namelijk uit ervaring dat als [Medeverdachte] boos is hij enorm kan gaan doordraaien. Enkele seconden later ging het helemaal los. Er werd met van alles gegooid. De pannen, stoelen etc vlogen om je oren. [Verdachte] en [Medeverdachte] gingen helemaal los. De enige kant die ik nog op kon was de kant van de toiletten / opberghok. Ik zat dus opgesloten. Ik kon geen kant meer op. Ik heb gelijk de eerste deur op slot gedraaid. Ik hoorde aan de stemmen dat [Verdachte] en [Medeverdachte] helemaal door het lint gingen. Ik hoorde dat ze van alles tegen de deur waar ik achter zat aan gooide. Ondertussen hoorde ik [Verdachte] en [Medeverdachte] schreeuwen en ik hoorde veel kabaal. Ze schreeuwden mijn naam. Wetende wat voor jongens het zijn en waar ze toe in staat zijn, daardoor voelde ik me wel bedreigd en werd ik ook wel een beetje bang.
Ik hoorde [Verdachte] en [Medeverdachte] ook van alles kapot gooien, dus ze hadden genoeg scherpe voorwerpen tot hun beschikking.
Ik wist ook niet of er al mensen onderweg waren en hoelang het nog zou gaan duren. Ik was echt bang dat ze de boel in de fik zouden gaan steken.
Ik weet zeker dat als ik of een van mijn collega’s niet op tijd weg konden komen het heel anders was afgelopen.
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [Naam 1] , opgenomen op pagina 98-99 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik zou mijn getuigenverklaring om willen zetten in een aangifte van wederrechtelijke vrijheidsbeneming en bedreiging door [Verdachte] en [Medeverdachte] . Ik blijf bij de inhoud van mijn getuigenverklaring.
Ik ben zelf dat hok in gegaan. De situatie was alleen zo dreigend en gewelddadig doordat [Verdachte] en [Medeverdachte] met geweld de toegangsdeur tot het opberghok open probeerden te krijgen, met alle huisraad tegen deze deur gooiden en bedreigingen uitte in mijn richting dat ik deze ruimte gewoon weg niet kon verlaten zonder dat ik zou moeten vrezen voor mijn eigen leven. Ik wist dat een van deze twee jongens bekend stond met het maken van wapens op zijn cel. Dat was ook de reden dat ik zelf in het opberghok op zoek ben gegaan naar spullen waarmee ik mij zou kunnen verweren op het moment dat zij wel toegang zouden krijgen. Ik heb 1,5 uur in het opberghok opgesloten gezeten en kon daar dus gewoon niet weg voor mijn gevoel. Dus in die zin werd ik wel van mijn vrijheid beroofd. Na 1,5 uur werd ik wel bang dat er brand zou worden gesticht. Ik hoorde toen ook één van de twee jongens roepen: “als jullie binnenkomen steken we alles in brand!”. Op dat moment rook ik ook daadwerkelijk brand. Ik heb gehoord dat er geroepen werd: "Ik kom jou pakken!" Ik hoorde dat er geroepen werd: "Kom maar naar buiten [Naam 1] dan kunnen we praten!" Ondertussen hoorde ik dat ze op de deur van het opberghok bleven slaan. Hierdoor geloofde ik niet dat ik zomaar naar buiten kon komen zonder dat er geweld tegen mij zou worden gebruikt. Hierdoor voelde ik me wel bedreigd. Ik had ook het gevoel dat als ik die ruimte uit zou gaan ik zou moeten vechten voor mijn leven.
Ik hoorde dat er met glazen potten tegen de deur werd gegooid. Ik hoorde ook dat er hard tegen de deur werd gebonkt. Ik zag op dat moment ook dat er een scheur aan de binnenkant van de deur ontstond. Ik heb ook gehoord dat er aan de deurklink werd gezeten.
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [Naam 2] , opgenomen op pagina 84-85 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op donderdag 14 mei 2020, omstreeks 12.30 uur was ik werkzaam als pedagogisch medewerker bij de [Naam instelling] Mijn voornaam is [Naam 2] . Ik werk op de [Naam afdeling instelling] dit is [Naam afdeling instelling]
[Verdachte] gooide een klets water uit een kan die op het aanrecht stond naar [Naam 4] . Ook gooide [Verdachte] toen een stoel in de richting van [Naam 4] . [Medeverdachte] duwde [Naam 4] en voegde zich bij [Verdachte] . Ik zag dat [Verdachte] langs mij af liep en dat hij met spullen begon te gooien. Hij pakte alles wat hij vond op zijn pad en gooide alles naar ons. Hij gooide een pan tegen [Naam 3] aan. [Medeverdachte] was ook met spullen gaan gooien. Ik zag dat [Medeverdachte] een stoel oppakte en naar mij toe gooide. Ik voelde dat de stoel hard tegen mijn bovenarm aan kwam. Ik voelde, toen de adrenaline was gezakt pijn aan mijn arm.
Er werd echt gericht met alles wat zij konden grijpen naar ons gegooid. Er is gegooid met alle huisraad gegooid met stoelen en pannen.
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [Naam 3] , opgenomen op pagina 91-92 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Mijn roepnaam is [Naam 3] . Ik ben als Senior Pedagogisch medewerker werkzaam bij [Naam instelling] gevestigd aan [Adres instelling] Ik ben werkzaam op de groep [Naam afdeling instelling]
Ik zag dat [Verdachte] vanuit de leefgroep een beker water over de rug van [Naam 4] gooide. [Naam 4] sprak [Verdachte] aan. Ik zag dat [Verdachte] een stoel oppakte en deze naar [Naam 4] gooide. Ik zag dat de stoel tegen de rug van [Naam 4] aan kwam. Het was een metalen stoel met een stoffen zitting, best zwaar dus. [Medeverdachte] deed mee en gooide net als [Verdachte] met pannen. Ik zag dat [Verdachte] een pan in mijn richting gooide.
Deze pan, een zwarte braadpan, raakte mijn linker onderarm. Deze doet hierdoor pijn, is gezwollen en doordat een spier is geraakt kan ik nu geen goede vuist maken van mijn linker hand. Dit doet pijn. Ik zie ook een rode horizontale streep over mijn linker onderarm op de plek waar de pan terecht kwam. Op dat moment besloot ik dat mijn collega's en ik niet meer veilig waren in de leefruimte en heb ik opdracht gegeven om de ruimte te verlaten. Hieraan werd gehoor gegeven door mijn collega's. Ik was mijn collega [Naam 1] kwijt. Hij bleek zich in het magazijn te hebben opgesloten.
Alleen [Verdachte] en [Medeverdachte] waren tijdens de escalatie op de groep. Er is ook geweld gebruikt richting mijn collega's. Er werd met van alles gegooid door deze jongeren.
- het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [Naam 4] , opgenomen op pagina 104-105 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op donderdag 14 mei 2020 was ik werkzaam als senior pedagogisch hulpverlener. Ik ben werkzaam in [Naam instelling] op de [Naam afdeling instelling] .
Toen ik door de deur was zag ik dat [Medeverdachte] op mij afliep. Ik voelde op dat moment dat ik een grote hoeveel water tegen mijn rug werd gegooid. Ik zag dat [Medeverdachte] doorliep naar mij toe en mij een ferme duw tegen mijn bovenlichaam gaf. Hierdoor moest ik achteruit stappen en kwam ik met mijn rug tegen de muur aan. Op dit moment gingen alle alarmbellen af. Ik draaide me om en ik zag dat [Verdachte] , vanuit de woonkamer, een stoel vast had en die naar mij toe gooide. Ik stond op dit moment bij de deur. De stoel raakte de deur en de stoelpoten raakten mijn rug. De stoel blokkeerde vervolgens de deur tussen de cellengang en de woonkamer waardoor deze niet dicht kon. Op het moment dat de stoelpoten mij raakten voelde ik niks door de adrenaline maar nu doet mijn onderrug wel pijn. Ik voel dat mijn onderrug beurs is.
Ik zag dat het helemaal los ging en dat [Medeverdachte] en [Verdachte] gooiden met pannen, stoelen en eigenlijk alles was ze vast konden pakken.
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [Naam 8] namens [Naam instelling] opgenomen op pagina 73-74 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op donderdag 14 maart 2020 vond er omstreeks 13.24 uur een escalatie/opstand in de leefruimte van [Naam afdeling instelling] Hierbij keerde een tweetal ingesloten jongeren te weten [Verdachte] geboren op [Geboortedag verdachte] 2000 en [Medeverdachte] geboren op [Geboortedag medeverdachte] 2002 zich gewelddadig richting pedagogisch medewerkers [Naam 3] , [Naam 1] , [Naam 2] en [Naam 4] . Er werd met onder andere stoelen en pannen gegooid die hierdoor beschadigd raakten. Terwijl medewerker [Naam 1] in het magazijn zat opgesloten bleek dat er brand werd gesticht. Er werd opgemerkt dat de toegangsdeur tot het magazijn kennelijk door de verdachten was gepoogd te forceren. Hierdoor is schade aan de toegangsdeur veroorzaakt. Uiteindelijk bleek dat in de leefruimte de daar aanwezige bank in brand was gestoken en dusdanig beschadigd dat deze niet meer bruikbaar is.
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 9] d.d. 18 augustus 2020, los opgenomen. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik vroeg aan [Naam 8] of het personeel van [Naam instelling] ambtenaren zijn. Hij bevestigde dat dit het geval was.
- het ambtsedig proces-verbaal van aangifte door [Naam 8] namens [Naam instelling] opgenomen op pagina 75 van voornoemd eindproces-verbaal, met pagina 81 en 82 als bijlage. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik voeg een uitdraai van de pagers van het personeel op 14 mei 2020 toe aan mijn aangifte. Hieruit blijkt dat [Naam 1] op 14 mei 2020 tussen 12:54 uur en 14:53 uur 56 keer op de noodknop heeft gedrukt.
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 11] en [Naam 12] , opgenomen op pagina 118 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op donderdag 14 mei 2020 waren wij verbalisanten in uniform gekleed en bevonden ons in de Rijks Justitiële Jeugdinrichting Den Heyakker, gelegen aan [Adres instelling] Ik, verbalisant [Naam 11] , kon via een kantoorruimte zicht krijgen in de ruimte waar de gedetineerden zich bevonden. Ik heb ongeveer 20 minuten zicht gehad in deze ruimte op 2 mannen. Op enig moment zag dat 1 van de mannen de barricade, voor de deur van het kantoor waar ik me bevond, in brand stak.
De man die de barricade in brand stak had op dat moment een t-shirt aan, met opvallende gele strepen, en de andere man droeg geen bovenkleding. Ik zag dat er een bankstel in de barricade stond en dat deze direct vlam vatte.
Ik, verbalisant [Naam 11] , herkende de man die de barricade in brand had gestoken later als:
[Medeverdachte] , geboren op [Geboortedag medeverdachte] -2002 te [Geboorteplaats medeverdachte] .
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 11] , opgenomen op pagina 121-122 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik heb ongeveer 20 minuten zicht gehad op [Medeverdachte] en [Verdachte] .
Dit waren de 20 minuten voorafgaand tot het moment van de interventie en aanhouding van beide jongens die daarop volgde. Ik had zicht via de ramen van een kantoor op de gemeenschappelijke ruimte waar ik beide jongens zag. Op het moment dat ze mij ook zagen vertoonden ze direct uitdagend gedrag naar mij. Er werden allerlei spullen tegen de ramen gegooid waar ik achter stond, zoals etenswaren, pannen, waterkoker en overige spullen die
ze voorhanden hadden. Ik zag dat de jongens hun middelvingers regelmatig opstaken in mijn richting. Ik zag ook dat ze regelmatig op hun borstkas sloegen en vervolgens hun
armen wijd omhoog deden. Hierbij werd er ook van alles geschreeuwd. Op een gegeven moment was ik wat dichter bij het glas gaan staan en hoorde ik [Verdachte] roepen: “als je hier naar binnen komt ga je betalen”. Ik zag dat hij op dat moment in elke hand een pan vasthad en deze hard tegen elkaar sloeg. Hiermee werd op mij de indruk gewekt dat hij bedoelde dat er door hem geweld zou worden gebruikt als wij naar binnen zouden komen. Ook hoorde ik beide jongens een aantal keer roepen: "kom dan”. Ik zag de ze met enige regelmaat bewust tegen de spullen, die er overal door de ruimte lagen, trapten of ermee gooiden. Ik zag dat [Verdachte] een grijs shirt droeg en op enig moment geen shirt meer aan had. Op enig moment, kort voordat de interventie plaatsvond zag ik dat er een bank in brand werd gestoken. Dit heb ik direct aan mijn commandant gemeld en kort daarna vond de interventie plaats. Collega [Naam 10] heeft ook nog kort bij mij gestaan en zicht gehad op beide jongens. Hij heeft een foto gemaakt waarop beide jongens staan. Deze is al bij het eerder opgemaakte Proces-verbaal van Bevindingen bijgevoegd.
- het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [Naam 9] met de foto’s als bijlagen, opgenomen op pagina 132-147 van voornoemd eindproces-verbaal. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op 14 mei 2020 omstreeks 16.30 uur was ik verbalisant in [Naam instelling] waar kort daarvoor verdachten waren aangehouden voor diverse strafbare feiten waaronder vernieling en brandstichting. Zij waren in een woonruimte in de voornoemde PI toen zij deze feiten pleegden. Ik verbalisant zag in deze woonruimte een totale ravage en legde dit vast met mijn mobiele telefoon. De foto’s zijn als bijlagen bij het proces-verbaal gevoegd.
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 19 november 2020 waarin hij - zakelijk weergegeven - heeft verklaard dat hij in de ruimte was en dat er werd geschreeuwd door de persoon of personen die in de ruimte waren.