ECLI:NL:RBZWB:2020:6028
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de gemachtigde van verzoekster op 7 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit beroep was gericht tegen de beslissing om de toegekende vergoeding te verrekenen met een openstaande vordering ingevolge de Participatiewet. Op 19 augustus 2020 heeft het college op het bezwaarschrift beslist, waarna de gemachtigde van verzoekster het beroep heeft ingetrokken. Verzoekster heeft vervolgens verzocht om het college te veroordelen in de proceskosten.
Het college heeft op 6 oktober 2020 aangegeven in te stemmen met een proceskostenvergoeding met een wegingsfactor van 0,5, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, de rechtbank het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeert dat het college gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen door alsnog op het bezwaarschrift te beslissen. De rechtbank stelt de proceskosten op € 262,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daartoe niet nodig is. De rechtbank heeft de beslissing op 27 november 2020 openbaar uitgesproken en geanonimiseerd gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.