ECLI:NL:RBZWB:2020:6060

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_3410
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak inzake vergunning voor storten van bodemmateriaal

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de gemachtigde van verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, dat betrekking heeft op een vergunning voor het storten van bodemmateriaal in de Oosterschelde. De vergunning was verleend aan de Gemeente Tholen voor het stortvak O-03. Echter, de vergunninghouder heeft een nieuwe vergunning aangevraagd en verkregen voor een andere locatie, waardoor de vergunning voor stortvak O-03 niet meer gebruikt zal worden. De gemachtigde van verzoeker heeft het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van de minister in de proceskosten.

De minister heeft in een brief aangegeven dat er geen sprake is van tegemoetkoming, omdat de vergunninghouder geen gebruik meer zal maken van de vergunning voor stortvak O-03. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van tegemoetkomen aan verzoeker, omdat de minister het bestreden besluit niet heeft gewijzigd en de vergunninghouder een nieuwe vergunning heeft verkregen voor een andere locatie. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor proceskostenvergoeding volgens artikel 8:75a van de Awb.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat de minister niet tegemoet is gekomen aan de verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande en is openbaar gemaakt op 3 december 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3410 WATER
uitspraak van 3 december 2020 van de enkelvoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [naam woonplaats] , verzoeker,

gemachtigde: mr. L.J. van Langevelde,
en

de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 juni 2019 (bestreden besluit) van de minister inzake een aan de Gemeente Tholen verleende vergunning voor het storten/verspreiden van bodemmateriaal in het stortvak O-03 in de Oosterschelde op grond van de Waterwet.
Vergunninghouder heeft een nieuwe vergunning voor een andere locatie aangevraagd en gekregen. Als gevolg hiervan zal de vergunninghouder geen gebruik meer maken van de verleende vergunning voor stortvak O-03.
Vervolgens heeft de gemachtigde van verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek de minister te veroordelen in de proceskosten. De minister heeft bij brief van 5 oktober 2020 aangegeven van mening te zijn dat een proceskostenveroordeling niet aan de orde is, nu er geen sprake is van tegemoetkoming door de minister.
De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een behandeling van het verzoek ter zitting achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb sprake is indien het bestuur het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd.
2. Naar het oordeel van de rechtbank is hier geen sprake van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoeker. Vergunninghouder heeft besloten om een nieuwe watervergunning aan te vragen voor het storten van baggerspecie op een andere locatie, zijnde stortvak O-02. Deze vergunning is verleend, waarna de baggerwerkzaamheden zijn uitgevoerd overeenkomstig de vergunning voor locatie O-02. De vergunninghouder heeft aangegeven geen gebruik meer te zullen maken van de vergunning voor de locatie O-03. De verleende vergunning voor stortvak O-03 of het bestreden besluit zijn door de minister niet gewijzigd. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van gemaakte proceskosten als bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Het verzoek daartoe zal dan ook worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank.