ECLI:NL:RBZWB:2020:6060
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak inzake vergunning voor storten van bodemmateriaal
In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de gemachtigde van verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, dat betrekking heeft op een vergunning voor het storten van bodemmateriaal in de Oosterschelde. De vergunning was verleend aan de Gemeente Tholen voor het stortvak O-03. Echter, de vergunninghouder heeft een nieuwe vergunning aangevraagd en verkregen voor een andere locatie, waardoor de vergunning voor stortvak O-03 niet meer gebruikt zal worden. De gemachtigde van verzoeker heeft het beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van de minister in de proceskosten.
De minister heeft in een brief aangegeven dat er geen sprake is van tegemoetkoming, omdat de vergunninghouder geen gebruik meer zal maken van de vergunning voor stortvak O-03. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om het verzoek zonder zitting te behandelen. De rechtbank overweegt dat er geen sprake is van tegemoetkomen aan verzoeker, omdat de minister het bestreden besluit niet heeft gewijzigd en de vergunninghouder een nieuwe vergunning heeft verkregen voor een andere locatie. Hierdoor is niet voldaan aan de voorwaarden voor proceskostenvergoeding volgens artikel 8:75a van de Awb.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af, omdat de minister niet tegemoet is gekomen aan de verzoeker. Deze uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande en is openbaar gemaakt op 3 december 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.