ECLI:NL:RBZWB:2020:6061
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling UWV in proceskosten na intrekking beroep WW-uitkering
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om veroordeling in de proceskosten. De verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A. Boesjes, had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 24 oktober 2019, waarin het dagloon voor de WW-uitkering was vastgesteld op € 109,74. Het UWV heeft dit besluit later gewijzigd, eerst op 13 december 2019 naar € 118,62 en vervolgens op 25 september 2020 naar € 147,03. Na deze wijzigingen heeft de verzoekster haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen met het besluit van 25 september 2020. Hierdoor was de rechtbank bevoegd om het UWV te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten voor de rechtsbijstand vastgesteld op € 525,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast heeft de rechtbank opgemerkt dat het UWV het griffierecht van € 47,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig was.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.