In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 december 2020 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2019. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van negen maanden, omdat de ouders niet in staat zijn om samen het ouderschap vorm te geven en de communicatie tussen hen ernstig verstoord is. De minderjarige verblijft momenteel bij de vader, maar er zijn zorgen over de veiligheid van het kind, vooral na een incident waarbij de minderjarige een spiraalbreuk opliep. De moeder heeft aanvankelijk de vader beschuldigd, maar later haar verklaring aangepast, wat heeft geleid tot extra wantrouwen tussen de ouders.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de minderjarige bestaat, gezien de slechte communicatie en de moeizame samenwerking tussen de ouders. De kinderrechter heeft besloten om de ondertoezichtstelling toe te wijzen voor de volledige periode van negen maanden, in plaats van de zes maanden die door de moeder werd verzocht. De kinderrechter heeft ook de zorgen van de betrokken Gecertificeerde Instelling (GI) over de continuïteit van zorg erkend en heeft besloten dat de huidige GI, Stichting Intervence, de ondertoezichtstelling zal uitvoeren. De kinderrechter heeft benadrukt dat de veiligheid en het welbevinden van de minderjarige voorop staan en dat er een gezinsmanager moet worden aangesteld om de hulpverlening te coördineren en de communicatie tussen de ouders te verbeteren.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld met ingang van 7 december 2020 tot 7 september 2021.