Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in de periode van 5 januari 2018 tot en met 27 mei 2018 meerdere keren heeft laten pijpen door het slachtoffer, dat op dat moment 13 jaar oud was. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van verkrachting, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was van dwang of geweld. De verdachte werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar de rechtbank oordeelde dat de seksuele handelingen wel degelijk ontuchtig waren in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank legde een taakstraf van 100 uur op, waarbij rekening werd gehouden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank benadrukte het belang van bescherming van minderjarigen tegen seksuele uitbuiting.