Op 4 december 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. W.A.P. van Roij, de rechter die belast was met de behandeling van verschillende civiele zaken. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 13 november 2020, maar de verzoeker en de gewraakte rechter waren niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2020. De verzoeker voerde aan dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat de rechter in een eerdere zaak een onjuiste beslissing zou hebben genomen en omdat zij als inspecteur bij de belastingdienst had gewerkt, wat haar onafhankelijkheid in gevaar zou brengen.
De rechter betwistte de beschuldigingen en stelde dat zij niet wist op welke eerdere zaak de verzoeker doelde. Bovendien was haar dienstverband bij de belastingdienst beëindigd in 2010 en had zij nooit directe collega’s van de belastingdienst in de huidige zaken. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker al op 22 oktober 2020 op de hoogte was van de rechter die zijn zaken behandelde. Hierdoor werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking.
De wrakingskamer merkte op dat zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de gronden voor wraking niet zouden slagen. De rechter had de taak om elke zaak op zijn eigen merites te beoordelen, en de eerdere betrokkenheid bij de belastingdienst vormde geen reden voor wraking. De behandeling van de civiele zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing.