ECLI:NL:RBZWB:2020:6130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
02/379082/HA RK 20-239
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Hertsig
  • Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele zaken wegens vermeende partijdigheid

Op 4 december 2020 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. W.A.P. van Roij, de rechter die belast was met de behandeling van verschillende civiele zaken. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 13 november 2020, maar de verzoeker en de gewraakte rechter waren niet aanwezig tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2020. De verzoeker voerde aan dat er een schijn van partijdigheid bestond, omdat de rechter in een eerdere zaak een onjuiste beslissing zou hebben genomen en omdat zij als inspecteur bij de belastingdienst had gewerkt, wat haar onafhankelijkheid in gevaar zou brengen.

De rechter betwistte de beschuldigingen en stelde dat zij niet wist op welke eerdere zaak de verzoeker doelde. Bovendien was haar dienstverband bij de belastingdienst beëindigd in 2010 en had zij nooit directe collega’s van de belastingdienst in de huidige zaken. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de verzoeker al op 22 oktober 2020 op de hoogte was van de rechter die zijn zaken behandelde. Hierdoor werd de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking.

De wrakingskamer merkte op dat zelfs als het verzoek tijdig was ingediend, de gronden voor wraking niet zouden slagen. De rechter had de taak om elke zaak op zijn eigen merites te beoordelen, en de eerdere betrokkenheid bij de belastingdienst vormde geen reden voor wraking. De behandeling van de civiele zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 02/379082/HA RK 20-239
beslissing van 4 december 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoeker.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers van de zaken met nummers BRE 19/4657, BRE 19/5622, BRE 20/7517 en BRE 20/7518;
  • het wrakingsverzoek van verzoeker ontvangen op 13 november 2020;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van de rechter, ontvangen op
18 november 2020;
  • een e-mailbericht van verzoeker van 21 november 2020;
  • een schriftelijke reactie van verzoeker op het verweer van de rechter ontvangen op 23 november 2020;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 25 november 2020 waarin hij aangeeft niet aanwezig te zullen zijn tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek;
  • de mondelinge behandeling van het verzoek door de wrakingskamer op
26 november 2020. Verzoeker en de gewraakte rechter zijn niet verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. W.A.P. van Roij, hierna te noemen de rechter, die belast is met de behandeling van de zaken met de nummers BRE 19/4657, BRE 19/5622, BRE 20/7517 en BRE 20/7518.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.De gronden van het verzoek

3.1.
Door verzoeker is, kort weergegeven, aangevoerd dat een schijn van partijdigheid of objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid van de rechter bestaat door het navolgende.
3.2.
Verzoeker legt aan zijn wrakingsverzoek allereerst ten grondslag dat de rechter in een eerdere zaak van verzoeker in een ander verband en bij een andere rechtbank een onjuiste beslissing heeft genomen. Hierdoor wordt door verzoeker getwijfeld aan de objectiviteit en noodzakelijke onafhankelijkheid van de rechter in de zaken die nu ter behandeling voorliggen bij deze rechter. Ten tweede heeft de rechter als inspecteur bij de belastingdienst gewerkt en is zij daarmee dus gelieerd aan een van de partijen in de betreffende zaken. Hierdoor is de onafhankelijkheid van de rechter niet gegarandeerd.

4.Het standpunt van de rechter

4.1.
De rechter heeft aangevoerd dat zij betwist in een eerdere zaak, in een ander verband en bij een andere rechtbank een onjuiste beslissing te hebben genomen, nu zij niet heeft kunnen achterhalen op welke zaak verzoeker doelt. De rechter voert aan dat zelfs al zou het zo zijn dat zij in een eerdere zaak van verzoeker ten nadele van verzoeker heeft beslist, dit geen zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, waarbij de rechter verwijst naar een uitspraak van de Hoge Raad van
14 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3041.
4.2.
De rechter is verder van oordeel dat haar eerdere dienstverband bij de Belastingdienst evenmin reden kan zijn voor een succesvolle wraking. Haar dienstverband bij de belastingdienst is geëindigd per 31 januari 2010 en geen van de in de dossiers voorkomende belastingambtenaren zijn ooit directe collega’s van haar geweest. Zij heeft verder toegelicht dat zij bij verschillende organisaties werkzaam is geweest, zo ook bij een belastingadvieskantoor en een universiteit.
4.3.
Tot slot merkt de rechter op dat het verzoek niet direct is gedaan nadat de aangevoerde feiten en omstandigheden voor de wraking verzoeker redelijkerwijs bekend behoorden te zijn. Verzoeker is per brief van 22 oktober 2020 in kennis gesteld van de rechter die zijn zaken behandelt en pas op 13 november 2020 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend. Dit is naar de mening van de rechter te laat.

5.De beoordeling

5.1.
Ingevolge artikel 8:15 Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Daarbij moet voorop worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Voordat tot inhoudelijke behandeling van het verzoek kan worden overgegaan, dient te worden beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Het verzoek moet op grond van artikel 8:16 lid 1 Awb worden gedaan, zodra de daaraan ten grondslag gelegde feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.4.
De wrakingskamer stelt vast dat op 22 oktober 2020 een uitnodiging voor de zitting op 18 november 2020 aan verzoeker is verstuurd. Op dat moment was bekend welke rechter de zaken zou gaan behandelen. De wrakingskamer is van oordeel dat verzoeker vanaf het moment dat hij de uitnodiging voor de zitting had ontvangen, direct actief had kunnen handelen door ofwel op dat moment het wrakingsverzoek in te dienen, dan wel een verzoek tot verschoning te doen en bij een negatieve uitkomst daarvan een wrakingsverzoek in te dienen.
5.5.
Door het verzoek tot wraking drie weken nadat verzoeker bekend was geworden met de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek in te dienen, terwijl daarvoor geen bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen die een rechtvaardiging zouden kunnen vormen voor deze late indiening, heeft verzoeker naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook niet voldaan aan het in rechtsoverweging 5.3 omschreven tijdigheidsvereiste.
5.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek tot wraking.
5.7.
Ten overvloede merkt de wrakingskamer het volgende op. Ook als de wrakingskamer de gronden inhoudelijk had moeten beoordelen, hadden die niet kunnen slagen. Zo staat weliswaar vast dat de rechter een eerdere zaak van verzoeker heeft behandeld, maar dat kan geen reden zijn voor wraking. Het is immers de taak van een rechter om iedere zaak op zijn eigen merites te beoordelen. Over de andere wrakingsgrond merkt de wrakingskamer op dat de rechter in haar dienstverband bij de belastingdienst geen zaken van verzoeker heeft behandeld en dat degenen die de huidige zaak namens de belastingdienst hebben behandeld nooit directe collega’s van haar zijn geweest.

6.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- bepaalt dat de behandeling van de zaken met nummers BRE 19/4657, BRE 19/5622, BRE 20/7517 en BRE 20/7518. zullen worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van de schorsing wegens indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 4 december 2020 door mr. Peters, mr. Hertsig en
mr. Tempel, en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: