ECLI:NL:RBZWB:2020:6209

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
02-176454-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Goossens
  • A. Vliegenberg
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachten in drugslaboratoriumzaak te Zevenaar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 december 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen twee verdachten die beschuldigd werden van medeplichtigheid aan de productie van amfetamine. De verdachten hadden een schuur verhuurd waarin een drugslaboratorium werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten met een flinke dosis naïviteit met vreemden in zee zijn gegaan, maar dat deze naïviteit niet dusdanig was dat zij bewust het risico hebben genomen dat er illegale praktijken in hun schuur zouden plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachten op de hoogte waren van de activiteiten in de schuur en dat zij geen opzet hadden op het plegen van de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachten vrij van zowel medeplichtigheid aan de productie van amfetamine als van het medeplegen van voorbereidingshandelingen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs en de rol van de verdachten in de context van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-176454-20
vonnis van de meervoudige kamer van 10 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1966 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. Van Laar, advocaat te Arnhem

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Gimbrère, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte medeplichtig is geweest aan het produceren van amfetamine door een schuur, gelegen achter haar woning aan de [adres] te Zevenaar, beschikbaar te stellen aan anderen en dat zij samen met anderen grondstoffen en laboratoriumapparatuur, bestemd voor de productie van Amfetamine/MDMA, in die schuur en op het erf bij haar woning aanwezig heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en heeft daartoe aangevoerd dat de schuur bij de woning van verdachte en haar echtgenoot [medeverdachte 1] (hierna telkens verdachten), in gebruik was om daar BMK te vervaardigen. Ook zou uit aangetroffen sporen vast zijn komen te staan dat in die schuur in een eerder stadium amfetamine werd geproduceerd. Verdachten hebben de leegstaande schuur aan anderen ter beschikking gesteld waarmee zij volgens de officier van justitie medeplichtig zijn aan de productie van BMK en amfetamine. Hierdoor kan ook het medeplegen van de voorbereidingshandelingen wettig en overtuigend bewezen worden. De officier van justitie is van mening dat verdachten zich daarbij willens en wetens aan de aanmerkelijke kans hebben blootgesteld dat deze feiten zouden plaatsvinden. Dat die kans aanmerkelijk was, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de officier van justitie heeft daarbij gewezen op het volgende:
 verdachten verhuurden een schuur aan twee onbekende personen, van wie ze geen contactgegevens hadden en zonder dat er een schriftelijke huurovereenkomst lag;
 het is onlogisch om een schuur in Zevenaar te huren voor de opslag van schoonmaakartikelen, terwijl de huurders uit Tilburg kwamen en de schuur ongeschikt was voor die opslag;
 de locatie was wel uitermate geschikt om daar een drugslaboratorium te hebben;
 er waren allerlei aanwijzingen die bij verdachten vraagtekens moeten hebben opgeroepen en die op zijn minst tot nader onderzoek door verdachten zouden moeten hebben geleid;
 in de omgeving van de schuur moet al veel langer een chemische lucht te ruiken zijn geweest;
 verdachten moeten hebben gezien dat er vaten, IBC’s, jerrycans en hardware naar de locatie werden vervoerd.
De officier van justitie heeft hieruit afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat verdachten zich er van meet af aan bewust van moeten zijn geweest dat, wat er in de schuur gebeurde, het daglicht niet kon verdragen. Dit was volgens de officier van justitie geen kwestie van naïviteit maar van bewuste acceptatie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachten niet wisten dat zich in de door hen verhuurde schuur een drugslaboratorium bevond en dat zij dat ook niet hebben kunnen weten. De desbetreffende schuur is gelegen op grote afstand van de woning en vanuit het leefgedeelte van de woning hadden verdachten geen zicht op de schuur. Daar komt bij dat verdachte [medeverdachte 1] overdag druk was met zijn werk buitenshuis en dat hij ’s ochtends heel vroeg en in de avonduren bezig was met de honden. Zijn partner, verdachte [verdachte] , was de hele dag bezig met het bij de woning gevestigde hondenpension, met de verzorging van haar eigen honden en met het ontvangen van klanten en stagiaires. Dit maakt dat zij niet op de hoogte hoefden te zijn van wat er in de schuur gebeurde.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat in de schuur die werd verhuurd, in technische zin niets is aangetroffen dat erop zou kunnen duiden dat verdachten in die schuur kwamen en dat zij verder ook maar iets met het laboratorium te maken zouden hebben gehad.
De verdediging is op grond van alle feiten en omstandigheden van mening dat op grond van het dossier niet vast is komen te staan dat verdachten het opzet hebben gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, op het produceren van amfetamine en dat zij ook geen beschikkingsmacht hebben gehad over de in de schuur aanwezige goederen en grondstoffen voor de productie van BMK en/of amfetamine. Dit dient ertoe te leiden dat verdachten van beide feiten dienen te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 26 april 2019 werd in een schuur achter de woning van verdachten aan de [adres] te Zevenaar, een drugslaboratorium aangetroffen. In dat drugslaboratorium werden drie medeverdachten op heterdaad betrapt, te weten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] . Deze medeverdachten waren op het moment van de inval bezig met een onderdeel van het productieproces van amfetamine. Voorts is duidelijk geworden dat in de schuur laboratoriumapparatuur (hardware) en grondstoffen voor de productie van amfetamine opgeslagen lagen.
In het kader van het onderzoek naar [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn diverse BOB-middelen ingezet en is diverse malen waargenomen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met anderen, de locatie aan de [adres] te Zevenaar hebben bezocht en dat daarbij ook een aantal malen een Mercedes Sprinter werd gebruikt. Deze Mercedes Sprinter is ook tijdens observaties vanuit een politiehelikopter waargenomen op het terrein van verdachten. Daarbij werd waargenomen dat deze Mercedes Sprinter met open achterdeuren tegen de schuur geparkeerd stond. De rechtbank stelt vast dat de observaties door de politie hebben plaatsgevonden vanaf eind maart/begin april 2019. Omdat de schuur door verdachten vanaf eind januari 2019 werd verhuurd, is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat vanaf die tijd met die Mercedes Sprinter of met een ander transportvoertuig, de in de schuur aangetroffen hardware en grondstoffen werden aangevoerd. Bij die observaties is niet waargenomen dat ook verdachten bij dit aanvoeren c.q. lossen van hardware of grondstoffen enige rol hebben gespeeld. Voorts kan uit het dossier niet worden afgeleid dat verdachten enige bemoeienis hebben gehad met hetgeen in de door hen verhuurde schuur heeft plaatsgevonden. Het technisch en forensisch onderzoek heeft daaromtrent in ieder geval niets opgeleverd.
De rol van verdachten
Verdachten hebben beiden verklaard dat eind januari 2019 twee mannen aan de deur kwamen met de vraag of zij een bedrijfsruimte konden huren. Deze mannen wilden volgens verdachten een schoonmaakbedrijf beginnen en zij zochten een ruimte voor de opslag van schoonmaakmiddelen. Verdachten hebben verklaard dat zij zelf ook ooit een bedrijf zijn gestart en dat zij het daarom niet vreemd vonden dat op deze wijze door die mannen een goedkope bedrijfsruimte werd gezocht. Verdachten zijn, naar eigen zeggen, op goed vertrouwen op dit verzoek ingegaan en wilden deze startende ondernemers wel helpen. Daarom hebben verdachten de achter hun woning gelegen schuur verhuurd voor een bedrag van € 500,= per maand. De mannen hebben zich volgens verdachten bij de eerste ontmoeting wel voorgesteld, maar de namen kunnen zij zich niet meer herinneren. Wel zou er een huurcontract worden opgemaakt zodra het bedrijf van die twee mannen een nummer zou hebben van de Kamer van Koophandel.
Voorts hebben verdachten verklaard dat de mannen vaak ’s avonds kwamen en dat dan de bus waarmee ze kwamen onder de overkapping tot aan de deur van de schuur werd gereden. Dat die mannen ’s avonds kwamen werd door verdachten niet vreemd gevonden omdat ze ervan uit gingen dat die mannen overdag aan het werk waren. Zij hadden geen toegang tot het laboratoriumgedeelte van de schuur omdat de mannen het slot hadden vervangen en zij daarvan geen sleutel hebben gekregen.
Medeplichtigheid aan de productie van amfetamine (feit 1)
Aan de orde is de vraag of de rol die verdachten hebben gespeeld juridisch gezien moet worden gekwalificeerd als medeplichtigheid aan de productie van amfetamine.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf vereist is dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van een verdachte was gericht op zijn of haar handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48 van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat zijn of haar opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen en het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Voor beantwoording van de vraag of het opzet van verdachten, al dan niet in voorwaardelijke vorm, gericht was op het produceren van amfetamine door de op heterdaad aangehouden [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] , is allereerst van belang het feitelijke handelen van verdachten zoals hiervoor reeds beschreven. Daarnaast spelen ook mee de omstandigheden waaronder dit handelen van verdachten heeft plaatsgevonden.
Aan de hand van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting komt de rechtbank tot de conclusie dat er wel omstandigheden zijn geweest waarbij vraagtekens geplaatst kunnen worden. Zo hebben verdachten niet om identiteitsbewijzen gevraagd van de huurders en beschikten ze niet over hun contactgegevens. Verdachten hebben hierover verklaard dat dit allemaal nog formeel zou worden vastgelegd, maar dat is er niet meer van gekomen. Verdachten hebben naar eigen zeggen wel maandelijks de huur van € 500,= voor de schuur ontvangen en daar was het hen uiteindelijk om te doen.
Voorts zou uit de bevindingen van de politie kunnen worden afgeleid dat verdachten een vreemde chemische geur zouden hebben moeten waarnemen en zouden ze ook bijna wel gezien moeten hebben dat een grote hoeveelheid goederen in de schuur werd gebracht. Dit zijn echter aannames, gebaseerd op aanwijzingen/vermoedens en niet op feitelijke constateringen van de politie. Als verdachten al iets hadden gezien of geroken, dan is het naar het oordeel van de rechtbank nog maar de vraag of zij op grond daarvan de link hadden moeten leggen met een drugslaboratorium in hun schuur. Verdachten hebben aangevoerd dat in de omgeving een vuilverbrandingsfabriek staat die regelmatig vreemde geuren veroorzaakt en dat er veel mensen op het terrein kwamen, zoals stagiaires, leveranciers en klanten, die nooit iets over een opvallende geur hebben gezegd. Het dossier biedt te weinig uitsluitsel over hoe opvallend de geur ter plaatse was. Ook is de rechtbank van oordeel dat het inmiddels in Noord-Brabant bij boeren en tuinders in het buitengebied wel bekend is dat criminele organisaties op zoek zijn naar leegstaande bedrijfsruimtes op afgelegen locaties om daar illegale activiteiten te ontplooien. Dit brengt ook met zich mee dat van de verhuurders van zo’n schuur of bedrijfsruimte mag worden verwacht dat zij in ieder geval controleren of er in de door hen verhuurde schuur dingen zouden gebeuren die het daglicht niet konden verdragen.
Het is de echter de vraag of dit ook voor de regio geldt waar verdachten woonden en of zij ook die wetenschap hadden. Verdachten woonden in het buitengebied, runden een hondenpension en hielden zich bezig met het fokken van honden. Zij kregen de gelegenheid om een bedrag van € 500,= per maand bij te verdienen aan een schuur die op dat moment bij hen niet in gebruik was. Een bedrag overigens waarvan de rechtbank vindt dat niet kan worden gezegd dat het buitensporig is.
Uit de feitelijke handelingen van verdachten en de omstandigheden waaronder deze handelingen plaatsvonden, kan naar het oordeel van de rechtbank worden geconcludeerd dat verdachten met een flinke dosis naïviteit met vreemden in zee zijn gegaan en hun schuur aan die vreemden hebben verhuurd. Die naïviteit is echter naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig geweest dat verdachten daarmee ook bewust het risico hebben genomen dat er in hun schuur illegale praktijken zouden plaatsvinden.
De rechtbank is dan ook op grond van het vorenstaande van oordeel dat weliswaar vast is komen te staan dat het opzet van de verdachte was gericht op het verschaffen van gelegenheid door hun schuur te verhuren, maar niet dat verdachten daarmee ook bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat in die schuur een drugslaboratorium zou worden gebouwd en in werking zou zijn. Dit betekent dat het onder 1. tenlastegelegde niet bewezen kan worden en dat de verdachten daarvan zullen worden vrijgesproken.
Medeplegen van voorbereidingshandelingen (feit 2)
Aan de orde is daarnaast de vraag of verdachten verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de in de door hen verhuurde schuur aangetroffen laboratoriumapparatuur en grondstoffen en dat zij zich daarmee schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen.
Zoals hiervoor reeds overwogen is naar het oordeel van de rechtbank niet waargenomen dat ook verdachten bij de aanvoer dan wel het lossen van hardware of grondstoffen enige rol hebben gespeeld. Voorts kan uit het technisch en forensisch onderzoek niet worden afgeleid dat verdachten enige bemoeienis hebben gehad met hetgeen in de door hen verhuurde schuur heeft plaatsgevonden. Daar komt bij dat verdachten (onbetwist) hebben gesteld dat zij het gedeelte van de schuur waar het laboratorium was opgesteld niet konden betreden omdat de huurders het slot hebben vervangen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is vast komen te staan dat de in de verhuurde schuur aanwezige grondstoffen en laboratoriumapparatuur in de machtssfeer van verdachten zijn geweest. Ook kan niet worden aangenomen dat verdachten wetenschap hadden van hetgeen zich in de schuur afspeelde. Daarom kan ook niet bewezen worden dat tussen verdachten en de op heterdaad betrapte [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Op grond daarvan zal de rechtbank verdachten dan ook vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten;
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Vliegenberg en mr. Hoekstra, rechters, in tegenwoordigheid van Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 december 2020.

6.Bijlage I

De tenlastelegging
1
medeplichtigheid aan het vervaardigen van amfetamine in een periode te Zevenaar
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] op een of meerdere tijdstippen, in of omstreeks de periode van 01 februari 2019 tot en met 26 april 2019 te Zevenaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervaardigd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, (een)
(grote) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in of omstreeks hierboven genoemde periode te
Zevenaar, in elk geval in Nederland,
meermalen, althans eenmaal(telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft/hebben verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is/zijn geweest, door aan die genoemde perso(o)n(en) en/of aan (een) onbekend gebleven persoon/personen haar/hun/een terrein (aan de [adres] aldaar) met (een) pand(en)/loods(en)/opstal(len) voor de productie van amfetamine ter beschikking te stellen;
(Artikel art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 2 ahf/ond D Opiumwet)
2
voorbereidingshandelingen productie amfetamine in een periode te Zevenaar
zij op een of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 01 februari 2019 tot en met 26 april 2019, in elk geval in of omstreeks de periode van 18 april 2019 tot en met 26 april 2019 te Zevenaar tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervaardigen, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of amfetamine-olie/pasta, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben
gehad, waarvan zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en),
-een of meer ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen,
immers heeft zij en/of haar mededader(s) toen en daar
-haar/hun/een terrein (gelegen aan de [adres] aldaar) met (een) pand(en)/loods(en)/opstal(len) voor de productie van amfetamine(-olie) en/of BMK ter
beschikking gesteld aan haar mededader(s), en/of
-een (compleet) in werking zijnde laboratorium-opstelling/productieplaats, bedoeld voor de
productie van BMK (Benzylmethylketon) middels circa 18 au bain-marie-bakken, en/of
- o.a. circa 56 liter BMK en/of circa 180 liter omgezette BMK en/of circa 3525 liter zwavelzuur en/of circa 10 kg MAPAA en/of circa 50 kg caustic soda in elk geval een grote hoeveelheid (grond)stoffen, en/of
-hardware, w.o slangen en/of dompelpomp(en) en/of een grote hoeveelheid IBC- en/of
klemdekselvaten/tonnen/jerrycans en/of koppelstukken en/of gasflessen en/of een koelkast
en/of een magnetron,
voorhanden gehad, waarvan zij en/of haar mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
(Artikel art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea Opiumwet, art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet)