ECLI:NL:RBZWB:2020:6264

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
02/238215-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Goossens
  • A. Broeders
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting door valse hoedanigheid en samenweefsel van verdichtsels met aanzienlijke financiële schade voor slachtoffer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een zaak van oplichting. De verdachte heeft zich gedurende een lange periode voorgedaan als bonafide lener en heeft het slachtoffer, [Slachtoffer], bewogen tot het afgeven van aanzienlijke geldbedragen, in totaal ongeveer € 207.900,00. De verdachte heeft valse voorwendselen gebruikt, waaronder het aanbieden van een lucratieve investering in een handel in snuisterijen, en heeft herhaaldelijk om geld gevraagd onder het mom van het voldoen van invoerrechten en andere kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte door zijn bedrieglijke handelen een onjuiste voorstelling van zaken heeft gecreëerd, waardoor het slachtoffer in de veronderstelling verkeerde dat zij haar geld zou terugkrijgen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte zich gedurende de periode van 16 mei 2013 tot 25 augustus 2016 schuldig heeft gemaakt aan oplichting. De verdediging voerde aan dat het slachtoffer bewust had geïnvesteerd in criminele activiteiten, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende onderbouwd was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en moet een schadevergoeding van € 130.000,00 aan het slachtoffer betalen, te vermeerderen met wettelijke rente.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van het feit, de lange periode van bedrog en de financiële gevolgen voor het slachtoffer, die in grote financiële problemen is geraakt door de oplichting. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-238215-19
vonnis van de meervoudige kamer van 4 december 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1975 te [Geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. T.S. Kessel, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [Slachtoffer] heeft opgelicht zodat zij € 207.900,00 aan hem heeft gegeven.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Slachtoffer] op de in de tenlastelegging genoemde manier heeft opgelicht en haar daarbij heeft bewogen om hem een hoeveelheid geld heeft gegeven.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat het oogmerk van verdachte op de oplichting ontbreekt. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat aangeefster in redelijkheid is bewogen tot afgifte van geld door oplichtingsmiddelen. Ook kan er niet worden vastgesteld dat verdachte zichzelf heeft bevoordeeld, nu er sprake is van een alternatief scenario waarbij aangeefster bewust heeft geïnvesteerd in criminele activiteiten. Tot slot kan ook de hoogte van het bedrag niet worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte in de periode van 16 mei 2013 tot 25 augustus 2016 meermalen geldbedragen heeft gekregen van aangeefster [Slachtoffer] . Verdachte heeft zelf ook erkend dat hij een hoeveelheid geld heeft ontvangen van aangeefster.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte blijkt dat aangeefster verdachte telkens contante geldbedragen heeft gegeven. Hoewel uit de bankafschriften in het dossier wel is af te leiden hoeveel geld aangeefster gedurende de tenlastegelegde periode contant heeft opgenomen, kan hieruit niet worden vastgesteld of al het geld dat is opgenomen ook daadwerkelijk aan verdachte is gegeven. Alleen al uit de eigen verklaringen van aangeefster blijkt dat zij ook enkele andere contante betalingen heeft verricht in de tenlastegelegde periode. Gelet hierop kan de rechtbank niet vaststellen hoe hoog het geldbedrag is dat aangeefster aan verdachte heeft gegeven. Echter, uit de verklaringen van aangeefster en verdachte volgt wel dat verdachte een grote hoeveelheid geld heeft ontvangen.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte het geldbedrag van aangeefster heeft verkregen door middel van oplichting.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling ter zake van oplichting is vereist dat de verdachte bij een ander door een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling in het leven heeft willen roepen teneinde daarvan misbruik te maken. Daartoe moet de verdachte een of meer van de in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, bedoelde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt, door welk gebruik de ander is bewogen tot de afgifte van een goed, het verlenen van een dienst, het beschikbaar stellen van gegevens, het aangaan van een schuld of het tenietdoen van een inschuld. Bij de bedoelde oplichtingsmiddelen, het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, gaat het er in de kern om of het handelen van de verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de persoon van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid. Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Van een meer dan een enkele leugenachtige mededeling is niet slechts sprake indien meerdere duidelijk van elkaar te scheiden leugens kunnen worden aangewezen, maar ook indien sprake is van een leugenachtige mededeling van voldoende gewicht, in combinatie met andere aan de verdachte toe te rekenen omstandigheden die tot misleiding van het beoogde slachtoffer kunnen leiden, zoals het misbruik van een tussen de verdachte en het beoogde slachtoffer bestaande vertrouwensrelatie.
Met de woorden “bewogen tot” wordt het oorzakelijk verband beschreven tussen het aanwenden van een bedrieglijk middel en een bepaald resultaat, bestaande in de gedraging van de bedrogene. Het antwoord op de vraag of in een concreet geval het slachtoffer door een oplichtingsmiddel dat door de verdachte is gebruikt, is bewogen tot een van de voornoemde handelingen, is in sterke mate afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kunnen tot die omstandigheden behoren enerzijds de mate waarin de in het algemeen in het maatschappelijk verkeer vereiste omzichtigheid het beoogde slachtoffer aanleiding had moeten geven die onjuiste voorstelling van zaken te onderkennen of zich daardoor niet te laten bedriegen, en anderzijds de persoonlijkheid van het slachtoffer, waarbij onder meer de leeftijd en de verstandelijke vermogens van het slachtoffer een rol kunnen spelen. Bij een samenweefsel van verdichtsels behoren tot die omstandigheden onder meer de vertrouwenwekkende aard, het aantal en de indringendheid van de (geheel of gedeeltelijk) leugenachtige mededelingen in hun onderlinge samenhang. Om te kunnen spreken van “bewogen tot” is voldoende dat zonder de aanwending van het bedrieglijke middel de afgifte van het goed niet zou zijn gevolgd.
Het specifieke en wederrechtelijke karakter van oplichting wordt geconcretiseerd in de verschillende, in de delictsomschrijving opgenomen oplichtingsmiddelen. Met het hanteren van een of meer oplichtingsmiddelen handelt de verdachte op een specifieke, voldoende ernstige, bedrieglijke wijze, waarmee de verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wil roepen teneinde daarvan misbruik te kunnen maken.
Uit de aangifte volgt dat verdachte aangeefster in mei 2013 een zakelijk voorstel heeft gedaan. Hij heeft zich voorgedaan als bonafide lener en aangeefster verzocht hem geld te lenen voor het opstarten van een handel in snuisterijen van tin, koper en hout. Hierbij is aangeefster voorgehouden dat de opbrengst aanzienlijk zou zijn en dat zij hierin mee zou delen. In de daaropvolgende periode heeft verdachte aangeefster steeds verzocht om geld, zodat verdachte betalingen kon verrichten en invoerrechten, douanekosten en onverwachte kosten kon voldoen. Al deze zaken zouden uiteindelijk leiden tot het beloofde aandeel in de opbrengst. De rechtbank stelt vast dat telkens sprake was van - op het totaal bezien - relatief lage bedragen, maar dat het totaalbedrag aanzienlijk opliep. Zij werd echter door de verhalen van verdachte wel bewogen tot het blijven afgeven van geld, in de hoop daarmee - zoals haar steeds werd toegezegd - haar reeds uitgeleende geld terug te krijgen. Daar komt bij dat verdachte aangaf dat aangeefster haar ingelegde geld kwijt zou zijn als zij niet opnieuw met geld over de brug zou komen. Door telkens toezeggingen te doen dat het geld reeds geleende geld terug zou komen als aangeefster een extra betaling zou doen, heeft verdachte keer op keer het vertrouwen bij aangeefster gewekt in een goede afloop. Deze goede afloop is er niet gekomen en verdachte heeft niets aan aangeefster terugbetaald.
Verdachte heeft ontkend dat hij tegen aangeefster de verhalen heeft verteld die zij in haar verklaringen naar voren heeft gebracht. Er zou tussen hen zijn besproken dat zou worden geïnvesteerd in wiethokken en dat dit is mislukt. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangeefster op onderdelen steun vindt in de overige bewijsmiddelen. Er is immers sprake van vele contante betalingen door aangeefster aan verdachte. Verdachte erkent dat er aanvankelijk sprake is geweest van een handeltje. Hij erkent ook dat er sprake is geweest van een briefje dat aangeefster heeft geschreven waarin volgens haar stond dat zijn schuld van € 130.000,00 zou zijn afgelost. Hij wil vervolgens geen antwoord geven op vragen hoe het precies met dit briefje zat.
De rechtbank zal uitgaan van de verklaringen van aangeefster.
Een en ander kan redelijkerwijs tot geen andere conclusie leiden dan dat verdachte zich in strijd met de waarheid heeft voorgedaan als een bonafide lener. Voor de rechtbank is aannemelijk geworden dat door deze valse hoedanigheid bij aangeefster vertrouwen is gewekt waardoor zij bewogen is geld af te geven aan verdachte. Door een samenweefsel van verdichtsels - waarbij door verdachte telkens geld werd gevraagd om de in de tenlastelegging genoemde betalingen te verrichten - is aangeefster vervolgens er telkens toe bewogen geld aan verdachte te blijven geven. Dat de verhalen die verdachte aangeefster vertelde op waarheid berustten is de rechtbank niet gebleken.
Alhoewel verdachte op enig moment kennelijk witwaspraktijken en andere strafbare feiten ter sprake bracht en aangeefster daarmee aanwijzingen gaf voor frauduleus handelen, is de rechtbank van oordeel dat de aangeefster niet kan worden tegengeworpen dat zij vanaf het ter sprake brengen van die zaken de onjuiste voorstelling van zaken had moeten doorzien. Aan de zijde van verdachte staat daar immers een bedrieglijke vorm van handelen tegenover, waardoor de aangeefster desondanks met verdachte steeds verder in zee is gegaan en herhaaldelijk is bewogen tot de afgifte van geldbedragen. Verdachte heeft over een lange periode op steeds verdergaande wijze een situatie gecreëerd waarbij het voor aangeefster noodzakelijk was en bleef geld af te blijven geven, omdat zij anders haar reeds gegeven geld kwijt zou raken. Dit zou bij aangeefster, gelet op haar hoge leeftijd en beperkte inkomsten uit een AOW-uitkering, tot grote problemen leiden. Daar komt bij dat zij geldbedragen had geleend van andere mensen om verdachte te kunnen betalen. Deze personen verzochten haar ook in toenemende mate om terugbetaling. Onder die omstandigheden kan niet kan worden gezegd dat sprake was van een zodanig doorzichtige voorstelling van zaken dat geen sprake (meer) is van oplichting in de zin van artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft aangevoerd dat het oogmerk van verdachte om zichzelf te bevoordelen ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat het alternatieve scenario van verdachte dat aangeefster bewust heeft geïnvesteerd in een hennepkwekerij, dat de winst van de hennepkwekerij geheel ten goede zou komen aan aangeefster en dat de die investering uiteindelijk is misgelopen, niet door de verdediging nader is onderbouwd. Verdachte is bevraagd over dit scenario maar heeft geen concrete en verifieerbare informatie kunnen en willen geven op grond waarvan het scenario zou kunnen worden onderzocht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het door de verdediging geschetste alternatieve scenario volstrekt onaannemelijk is. Uit de bewijsmiddelen kan geen enkele andere conclusie volgen dan dat verdachte het oogmerk had zichzelf te bevoordelen door middel van de oplichting.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 16 mei 2013 tot 25 augustus 2015 het tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van
16 mei2013 tot 25 augustus 2016 in Nederland, meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [Slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld door met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listig en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich tegenover voornoemde persoon voorgedaan als bonafide lener en/of
- die [Slachtoffer] voor te houden dat hij, verdachte, geld wil lenen voor het opstarten zijn bedrijf en/of
- die [Slachtoffer] voor te houden dat hij, verdachte, extra geld nodig heeft om deals te kunnen sluiten en/of
- die [Slachtoffer] voor te houden dat zij een deel van de winst/opbrengst zal krijgen en/of
- die [Slachtoffer] voor te houden dat hij, verdachte, verschillende betalingen, waaronder invoerrechten en/of douanekosten en/of onverwachte kosten moet voldoen en/of
- die [Slachtoffer] (meermalen) toe te zeggen dat hij, verdachte, het geld (die dag) terug zal betalen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt er rekening mee te houden dat er sprake is van een zeer oude zaak. Verdachte heeft spijt van hoe alles gelopen is en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient geen rechtens te respecteren doel meer. Daarnaast heeft verdachte de zorg voor zijn zieke vrouw.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met zijn verhalen gedurende meerdere jaren aangeefster geld afhandig gemaakt. In de beginperiode heeft verdachte zich nog voorgedaan als bonafide lener. Hij heeft ervoor gezorgd dat er een vertrouwensrelatie is ontstaan. Verdachte heeft vervolgens misbruik gemaakt van deze vertrouwensrelatie. Telkens weer vroeg hij aangeefster om – in het totaal bezien – relatief kleine bedragen. Echter, deze bedragen vormden in de loop van de tijd tezamen een hoog bedrag. Hiermee heeft verdachte een sfeer gecreëerd waarin aangeefster niet anders kon dan geld blijven geven in de hoop dat verdachte de belofte dat daarmee het geld terug zou komen, zou waarmaken. Om aan de verzoeken om geld te blijven te voldoen, heeft aangeefster zich zelfs genoodzaakt gezien om haar hypotheek te verhogen en geld te lenen bij vrienden en familieleden. Dit heeft aangeefster zodanig in de financiële problemen gebracht dat zij haar huis heeft moeten verkopen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zeer kwalijk en ernstig feit.
Bij de beoordeling van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met de oriëntatiepunten op het gebeid van fraude in algemene zin. Hierbij gaat zij ervan uit dat aangeefster voor minimaal € 130.000,00 is opgelicht. Over dit bedrag is blijkens de aangifte immers in april 2016 overeenstemming tussen verdachte en aangeefster bereikt toen door verdachte aan aangeefster werd verzocht een document te ondertekenen dat de schuld ter hoogte van dit bedrag zou zijn afgelost. Het oriëntatiepunt voor fraude met een benadelingsbedrag tussen € 125.000,00 en € 250.000,00 is een gevangenisstraf voor de duur van 9 tot 12 maanden. Gelet op de hoogte van het benadelingsbedrag in deze zaak zou daarom een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden passend zijn.
De rechtbank stelt echter vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna een jaar. Conform vaste jurisprudentie levert dit een strafvermindering op van 10%. Indien de rechtbank dit in het voordeel van verdachte afrondt komt zij uit op een gevangenisstraf van 8 maanden. Dit is hoger dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal de straf niet verder matigen, omdat het de rechtbank onvoldoende duidelijk is waarom de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden heeft gevorderd. Ook in de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding voor strafvermindering.
Gelet op voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden passend en geboden en legt zij deze aan verdachte op.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [Slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 315.780,00 voor het tenlastegelegde feit, bestaande uit een bedrag van € 305.780,-dat in de loop van de tijd door aangeefster aan verdachte is verstrekt, en € 10.000,- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat de schade tot een bedrag van € 130.000,00 ter zake van materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade Immers komt dit bedrag overeen met het bedrag dat genoemd is in het document dat aangeefster in april 2016 op verzoek van verdachte heeft ondertekend om in strijd met de waarheid te verklaren dat verdachte deze schuld heeft voldaan. De rechtbank schat daarom de materiële schade vooralsnog op € 130.000,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag aan materiële schade nog onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde stukken kan weliswaar worden geconcludeerd dat benadeelde in totaal € 305.780,00 contant heeft opgenomen maar er is thans in het dossier onvoldoende objectieve onderbouwing voor de conclusie dat benadeelde naast eerder genoemde € 130.000,00 ook de overige € 175.780,00 aan verdachte heeft gegeven. Het geven van gelegenheid voor verdere onderbouwing, alsmede het debat daarover, levert een onevenredige belasting op van het strafgeding. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verder is een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade gevorderd. Ter zitting is namens benadeelde aangevoerd dat benadeelde schade heeft ondervonden van het bewezenverklaarde doordat relaties met derden verslechterden en zij genoodzaakt was te verhuizen. Deze schade is echter niet nader onderbouwd. Er zijn bijvoorbeeld geen stukken waaruit volgt dat door een medicus psychische schade is vastgesteld. Om verdere belasting van het strafgeding te voorkomen zal de rechtbank benadeelde partij ook voor dit deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
In totaal zal aan benadeelde partij een bedrag van € 130.000,00 aan materiële schade worden toegewezen. De rechtbank stelt vast dat deze schade over een ruime periode is opgebouwd tot het totaalbedrag, maar in ieder geval op 30 april 2016 bestond. Immers, is op een onbekende dag in april 2016 de brief met de gestelde kwijtschelding getekend. De rechtbank bepaalt om die reden dat de wettelijke rente over het toegewezen bedrag wordt toegewezen vanaf 30 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 326 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
oplichting
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 8 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [Slachtoffer] van
€ 130.000,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [Slachtoffer] , € 130.000,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 365 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goossens, voorzitter, mr. Broeders en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2020.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met 25 augustus 2016 te Breda en/of te Alblasserdam, althans in Nederland, meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [Slachtoffer] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten afgifte van (in totaal ongeveer) 207.960,- EUR, althans (telkens) een hoeveelheid geld door (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listig en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich tegenover voornoemde persoon voorgedaan als bonafide lener en/of
- die [Slachtoffer] voor te houden dat hij, verdachte, geld wilt lenen voor het opstarten zijn bedrijf en/of
- die [Slachtoffer] voor te houden dat hij, verdachte, extra geld nodig heeft om (een) deal(s) te kunnen sluiten en/of
- die [Slachtoffer] voor te houden dat zij een deel van de winst/opbrengst zal krijgen en/of
- die [Slachtoffer] voor te houden dat hij, verdachte, verschillende betalingen, waaronder invoerrechten en/of douanekosten en/of onverwachte kosten moet voldoen en/of
- die [Slachtoffer] (meermalen) toe te zeggen dat hij, verdachte, het geld (die dag) terug zal betalen;
( art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
11.1
Het ambtsedig proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer] op 25 augustus 2016, opgenomen als pagina 24 tot en met 27 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2016168936 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
[Verdachte] vertelde dat hij op het punt stond een winstgevende handel te ondernemen in allerlei snuisterijen van tin, koper en hout. Hij had een zeer geïnteresseerde koper voor de koopwaar in België en had alleen wat extra geld nodig om de deal af te kunnen ronden. Als ik hem kon helpen met wat geld zou mijn aandeel in de opbrengst aanzienlijk zijn. Op een of andere manier wist hij mij te overtuigen dat ik een prachtkans om mijzelf een aanzienlijk aangenamer en onbezorgder leven te bezorgen zou laten schieten, wanneer ik deze mogelijkheid niet zou benutten. Ik stemde er in toe mee te betalen aan de beoogde aankoop.
Daarna moest ik steeds meer bijdragen, omdat er van alles mis ging. Er moesten
invoerrechten betaald worden, er werd een kostbaar beeld, waarvoor al invoerrechten betaald waren, in beslag genomen. Dit moest losgekocht worden bij de douane, wat leek te gaan gelukken, maar wat niet doorging. Het beeld, waarin veel geld verborgen zat, kwam nooit meer terecht en staat nog steeds bij de douane.
Er was weer handelswaar ingekocht en verkocht, maar niet betaald. Er moest een
bepaald soort auto gehuurd worden, waarin geld verborgen kon worden. Er werd een camper gehuurd waarin [Verdachte] een hele tijd in Frankrijk zat met zijn vrouw, die niets wist van dit alles, maar waarmee ze de grens niet over konden. Een douanier werd omgekocht, maar er liep weer van alles mis.
Er was een Fransman genaamd, [Naam] die hem hielp tegen forse betaling. Een
vriend genaamd, [Naam] , die met hem meereisde en hem hielp, omdat hij zelf geen Frans sprak, werd ingerekend en moest worden vrijgekocht, etc. In april 2016, had zich iemand gemeld, die hem graag mocht en goed bij kas zat en hem wilde helpen om met een schone lei te beginnen. Deze man had een aardige echtgenote,
die hem geregeld op de hoogte hield van de stand van zaken.
Er zou hem 60.000 euro geleverd worden, waaraan als enige voorwaarde verbonden was dat [Verdachte] zou bewijzen dat hij geen schulden had en dat de schuld van 130.000 euro, waarvan zij op de hoogte waren, was afgelost. Of ik maar even een briefje wilde schrijven dat ik de 130.000 euro niet meer van hem te vorderen had. [Verdachte] gaf het briefje aan mij terug en wij verscheurden het. Het echtpaar vertrok naar Duitsland, waar ze een huis bezaten, en [Verdachte] moest daarheen komen. Zij zouden hem nu direct 30.000 euro geven en wellicht meer. Dit alles ging niet door.
Op dinsdag 23 augustus 2016, tijdens een onaangenaam telefoongesprek vertelde [Verdachte] mij dat hij mijn verklaring dat hij mij niets meer schuldig was nog heeft en dat ik hem dus niets kan maken. De verscheurde brief was dus gekopieerd. Hij vergeet daarbij even dat hij mij na april nog diverse malen geld heeft afgezet.
Ik kreeg voortdurend weer verzoeken om geld te verzorgen, zodat alles in het werk
gesteld kon worden om 'het grote geld' (het zou gaan om zoveel geld dat ik er
volledig mee kon worden betaald, terwijl hij er zelf ook voldoende aan zou overhouden.
Het grote geld was nu verborgen in een gehuurd busje, waarin het achter het plaatwerk verborgen was. Er moest een speciaal apparaat aan te pas komen om het er uit te zagen en dit onzichtbaar te herstellen. Bovendien moest er betaald worden aan een specialist op dat gebied. Na verwerving van het daartoe benodigde geld begaf [Verdachte] zich op weg, maar er bleek een onderdeel van het apparaat te ontbreken, zodat er geen actie kon worden ondernomen. Gevolg: geld benodigd om het gebrek te herstellen.
Er moest een nieuwe afspraak gemaakt worden voor de huur van het peperdure apparaat en [Verdachte] ging dit 'regelen', wat onmogelijk bleek, zodat ik weer mocht bijspringen. Het lukte op deze wijze en hij vertrok weer naar Duitsland, waar hij te laat arriveerde op de afspraak, zodat het apparaat niet meer voorhanden bleek en pas dagen later weer beschikbaar zou komen. De huur was wel reeds betaald.
Op woensdag 24 augustus 2016, heb ik wederom contact gehad met [Verdachte] . Hij vertelde mij dat hij graag contact met mij wilt. Dit wilde hij onder vier ogen doen. Maar ik wil dit niet. Ik neem de telefoon van [Verdachte] niet meer op.
Als ik [Verdachte] geld moest geven deed ik dit contant.
Ik voel mij door [Verdachte] opgelicht. Ik heb veel geld verloren. Ik heb dit geld nooit meer gezien. Veel geld heb ik geleend van vrienden, familie, buren en andere bekenden. Hen ben ik nu veel geld verschuldigd maar dit kan ik niet betalen.
11.2
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor aangeefster [Slachtoffer] op 3 november 2016, opgenomen als pagina 38 tot en met 47 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2016168936 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Het eerste contact was bij mij thuis aan de [Straatnaam] te Breda. Dit was in 2013, het was direct na de schuldbekentenis van mijn broer.
Opmerking: Deze schuldbekentenis is getekend op 16 mei 2013.
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor van [Slachtoffer] bij de rechter-commissaris op 6 maart 2020. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Hij zei toen dat hij een handeltje in de auto had liggen, kleine antieke voorwerpen, en dat deze nog betaald moesten worden. Hij vroeg: kunt u daar een beetje aan bijdragen? Ik weet niet meer om hoeveel het ging. 75 of 150 euro was het ongeveer. Geen astronomisch bedrag want ik had het bedrag contant in huis en ik heb nooit zoveel contant in huis.
Vraag RC: Waarom vroeg hij om een bijdrage? Hij moest nog betalen voor voorwerpen die hij moest ophalen. Hij kwam later terug en zei dat er ook invoerrechten betaald moesten worden. Ik moest alsmaar meer betalen om dat mogelijk te maken. Het geld dat ik hem betaald heb was een soort van investeren. Hij zei dat hij zonder de bijdrage van mij zijn handel niet kon betalen. Later hoorde ik datje geen invoerrechten hoeft te betalen in België.
Hij zei dat hij een handeltje had en als ik zou bijdragen dan zou ik een aandeel in de winst krijgen. Dit aandeel was niet gespecificeerd. Meneer [Verdachte] zei dat tegen mij. Als ik dit vaker zou doen zou ik hier mijn oude dag mee kunnen opleuken. Mij is niet verteld hoeveel mij dit zou opleveren. Hij wist zelf ook nog niet wat de opbrengst zou zijn omdat hij de spullen nog aan de man moest brengen.
Ik heb meneer [Verdachte] telkens geld gegeven met de bedoeling om mijn geïnvesteerde geld terug te krijgen. Het was dus telkens bedoeld om mijn geld terug te krijgen en het is steeds meer geworden. Soms was het 500 euro, soms 800 euro en soms 1.000 euro. Het ging om grote bedragen. Ik heb onder andere mijn hypotheek aangesproken om hem dat geld te kunnen lenen. Ik ben goed van vertrouwen en hij maakte eerst geen onbetrouwbare indruk. Hij zei dat het goed zou komen als ik hem geld zou blijven geven. Het waren altijd mogelijkheden om het geld terug te krijgen en geen investeringen. Dat is waarvoor ik betaalde. Hij zou het geld terug krijgen en geld verdienen maar dit waren allemaal verhalen.
Vraag raadsman: het lijkt erop dat u een soort overeenstemming had met [Verdachte] over het bedrag van 130.000 euro?
Ik weet niet waar dat bedrag vandaan komt of hoe we dit hebben samengesteld. Het was toen in ieder geval het bedrag waarvan hij vond dat hij dat geleend had. Ik wist toen al dat het veel meer was maar die 130.000 gaf hij toen in ieder geval toe.
Vraag raadsman: het lijkt erop dat u een soort overeenstemming had met [Verdachte] over het bedrag van 130.000 euro?
Ik weet niet waar dat bedrag vandaan komt of hoe we dit hebben samengesteld. Het was toen in ieder geval het bedrag waarvan hij vond dat hij dat geleend had. Ik wist toen al dat het veel meer was maar die 130.000 gaf hij toen in ieder geval toe.
11.3
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen, opgenomen als pagina 48 tot en met 66 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2016168936 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Verbatim opgenomen telefoongesprekken tussen aangeefster [Slachtoffer] e/v [Naam] en verdachte [Verdachte] .
A: Aangeefster
V: Verdachte
maandag 08-08-2016 om 08.24 uur opnameduur 2 minuten en 7 seconden.
V: met [Verdachte]
A: hallo
V: hallo, laten we het nou zo gaan of wat
A: Ja, weet ik veel, ik heb geen idee
[stilte]
A: laten we het nou zo gaan, laat je hem gewoon staan daar?
[stilte]
V: ja, nee u ken ook niks meer regelen
A: ik kan niks regelen. Dat heb ik je al duizend keer gezegd. IK KAN NIKS MEER
REGELEN, ECHT NIET. Ik heb iedereen leeggeplukt. Ik wordt de godganse dag gebeld door mensen en mailtjes waar hun geld blijft. Hoe kan ik nou weer meer regelen. Ik zou het echt niet weten hoor, echt niet.
? stilte-
A: Ik heb al vaker gezegd, ik ben een oud mens, met oude vrienden en kennissen. Die al hun vakantiegeld en alles aan mij hebben uitgeleend met de belofte dat ze het
onmiddellijk terugkregen. En niemand krijgt iets terug. En dan moet ik nog maar weer meer gaan zoeken. Ik ken, ik ken gewoon niemand meer.
maandag 08-08-2016, om 12.21 uur.
V: met [Verdachte]
A: nou hing jij weer op
V: maar,
A: ik verstond je niet eens, dan en toen hing je op
V: Ja, u zegt d'r is geen mogelijkheid, is er ineens helemaal geen mogelijk meer, ik
zei dan zijn we klaar toch. Toen heb ik opgehangen??
A: En kan jouw familie je ook niet redden? Als dat, als dat nou, nou je hele redding
betekend?
V: Nee, die hebben me echt wel veel gegeven, u gelooft het toch niet, die hebben me echt wel veel gegeven.
A: Ja, dat weet ik wel maar ik heb maar een familielid en die heeft ook al zoveel
gegeven en m'n neven en nichten en weet ik wie hebben allemaal zoveel gegeven. Van je familie moet je het toch hebben op een gegeven moment. Maar hoe weet je dat nou zo zeker dat dat morgenochtend terug is?
V: Dat weet ik gewoon heel zeker, dat weet ik gewoon heel zeker, [onverstaanbaar] ja, maar ik zeg gewoon, want 't is nou al [zucht] [onverstaanbaar], dan weet ik gewoon zeker dat het morgenochtend terug is.
A: Ja maar dat heb je al zo vaak gezegd, weet je dat
V: ja, nee maar dat is
A: je weet het altijd zeker en 100% zeker en 300% zeker en weet ik hoeveel procent
zeker en het is nooit waar, dus hoe weet je dan nu dat het wel waar is.
V: ik weet dat het waar is, die andere keer die gezegd is en die [onverstaanbaar] zei
toen [ onverstaanbaar] ziek [onverstaanbaar] nou in elk geval [onverstaanbaar] zeker, het is, het is gewoon de laatste hoop klaar
A: 't gewoon?
V: de laatste hoop, ik heb al zoveel gehaald, ik heb op de 1400 euro gehaald op het
midden van de week dus 1600 nou al
A: ja
V: laatste hoop
A; nou das wel een dure hoop want ik heb ze niet, [snif] oke [zucht][snif], was het
600 he. Ik dacht dat je zei 400.
V: nee, 600
A: mm oke ja, ik heb ze niet
v: dan euh, als u het niet heb, ik heb het niet, klaar, dan is het einde verhaal
A: Maar ik heb ze sowieso niet, want ik heb ze al duizenden keren uitgelegd dat ik
nooit geld heb gehad, dat ik maar duizend euro per maand binnen krijg
V: Ja weet ik, weet ik
A: en dat ik van m'n dochter heb gebruikt en m'n vakantiegeld en haar vakantiegeld en weet ik veel, dus hoe kun je veronderstellen dat ik het heb? D'r zijn vast wel rijkere mensen dan ik.
V: maar die ken ik dus nie [onverstaanbaar]
A; ik ook niet.
V: dan blaas ik alles af
A; wablief
V: ik zeg dan blaas ik het, dan moet ik hem afmelden
A: nou je zeg dat je het tot twee uur, drie uur dat je het hebt gereserveerd, dus waarom zou je het afbellen? Probeer nog maar wat.
V: wat zei u?
A: Ik zeg probeer nog maar wat
V: Ja, ik kan niets meer proberen, dat vraagt u steeds probeer nog maar wat, maar dat kan ik niet meer.
A: En die kerels die jou dat geld hebben beloofd, die jij die dingen had verkocht
enzo, zijn die nog steeds in het buitenland.
V: Ja, als ik al die opties niet al had gehad, had ik u niet lastig hoeven vallen
A: Dus die verdwijnen alsmaar in het niet, die kerels, die beloven jou van alles en
die verdwijnen dan?
V: Ja, je ken nou wel, we kennen nou wel, het gaat nou gewoon om de 600, kent u dat ja of nee
A: Ik ken het nu niet nee
V: wat zei u?
A: Ik kan het nu niet nee, ik heb het niet
V: nou ja dan moet ik hem afbellen
A: Ja nou ik vind het heel erg., dan ga jij d'r ook aan en ik ook, dag [Verdachte] .
gesprek woensdag 24-08-2016, om 11.37 uur opnameduur 16 minuten en 5 seconden
2x kiestoon
V: met [Verdachte]
A: breng je mij die brief terug of niet?
V: Ja waarom, daar staat euh in euh. Dat ik betaald heb.
A: Dat?
V: dat ik betaald heb
A: Ja
A: Das dus niet waar dat is dus hartstikke leugen. Daar heb je mij toe gedwongen, dat ik die brief zou schrijven.
V: Ik heb u helemaal nergens toe gedwongen. (…)
A: Je komt vast ik de hel. En ik zweer bij mijn moeder dat jij daar naar toe gaat. Je
hebt het bij het graf van je moeder gezworen dat je het met mij helemaal goed zou
maken en dat je die 130.000 zou betalen. En dan ga je nu zeggen, en dan ga je nu
zeggen dat..
V: Ik heb, ik heb gezworen dat ik u gewoon per maand zou terugbetalen ja en toen wou ik het gewoon allemaal met u regelen. (…)A: En als jij zegt dat je een brief hebt verscheurd en je laat hem mij verscheuren in
jouw bijzijn. Is dat dan geen oplichting als je dan later zegt ik heb die brief.
V: ik zeg net toch dat ik u niet wil oplichten
A: Nou dat doe je wel als je die brief niet aan mij terug geeft.
V: Nee, want wat doet u dan? Dan daagt u mij.
A: ik ken het woord dagen niet eens. Het heet dagvaarden
V: Ja nou hetzelfde
A; Nou ja oke, maar ik daag jou uit dat jij die brief terugbrengt. Of in een brieven,
of in een enveloppe stopt en aan mij opstuurt. Maar ja dan heb je hem toch weer
gekopieerd dus daar schiet ik ook niks mee op. En dat ding heb jij mij laten
schrijven, omdat jij iemand had die jou van alles af wou helpen als jij geen schulden
had. En dan ging hij jou geld geven en dat geld was voor mij. En wanneer was dat, dat was dit jaar. En dan ging jij naar Duitsland. En je hebt met die vrouw gebeld. En
weer met die man, die norse man. En daar moest ik die brief voor schrijven, want
anders kreeg je dat geld niet van hem. En daar heb je mij toe gedwongen om die brief te schrijven. En toen zei je ik breng u die brief terug, dan kunt u hem verscheuren.
En dat heb ik toen gedaan en nou zeg je dat je die brief hebt. Ben je dan geen
oplichter? Is dat niet oplichten?
V: Nee
A: wat is dan oplichten?
V: oplichten is alles ontkennen en euh en telefoonnummer veranderen en weggaan en adressen. U heeft van mijn alles.
A: Ja, nou en. Je hebt van mij ook alles. En je hebt me alles afgepakt wat ik had.
V: Ik heb u nie alles afgepakt.
A: ACH [Verdachte] toch. Je het me alles afgepakt, ik heb niks meer.
V: Ja nou, dat heb u allemaal zelf gedaan. Ik heb u niet alles afgepakt.
A: nee, nee, je hebt er wel om gesmeekt en gevraagd. En het moet.
V: Ik heb gesmeekt en gevraagd en het moest.
A: het moet, het moet. Ik moet nog zoveel hebben, want anders hebben we niks. En u moet er voor zorgen. En kunt u het niet aan [Naam] vragen. En u kunt het toch wel aan die buurman vragen. En ik zeg nee, die ken ik nauwelijks. Ja nou die kent u wel, want die woont al jaren naast u. Vraagt u het toch aan die buurman. En zo ging jij met mij om.
V: Ja, jaja, jaja tuurlijk. Nou kijk dat is dus allemaal dus wat ik. Nah ik euh ik ga
d'r nie mee akkoord.
11.4
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte bij de rechter-commissaris op
6 maart 2020. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Het klopt dat ik geld heb geleend van mevrouw [Slachtoffer] . Het klopt dat ik dat geld telkens in hoeveelheden van 500 euro of 1.000 euro heb ontvangen.
Op een gegeven moment kwamen we in gesprek over handeltjes. Het ging over een handeltje van koperen pannen en potten. Ik vroeg of ze mee wilde doen en dat vond ze wel interessant. En dat geld heb ik ook weer terug betaald. U vraagt mij waaraan ze dan wilde meedoen? Ze wilde investeren in die handel. Dit houdt in dat we met haar geld die spullen zouden kopen. Het klopt wel dat er een briefje is geschreven door mevrouw [Slachtoffer] .
11.5
De verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 20 november 2020. Deze verklaring houdt, zakelijk weergegeven in:
De oudste rechter vraagt mij of ik al iets van de schuld aan aangeefster heb
terugbetaald. Nee.