4.3.2De overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op 18 november 2019, omstreeks 17.45 uur, kwam bij de brandweer een melding binnen van een vreemde geur, afkomstig uit de richting van het terrein van een [Naam 4] aan [Straatnaam 2] Bij het openen van de rioolput ter plaatse, rook de brandweer een benzinelucht. Twee van de drie op de rioolput aangesloten panden konden direct van de verdenking van illegale lozingen worden uitgesloten. Hierdoor bleef het perceel aan [Straatnaam 1] over en bij inspectie ter plaatse bleek dat op het afvalwater afkomstig uit dat pand een laagje zichtbaar was dat door ter zake deskundigen als chemisch werd aangeduid.
Hierop werd door de politie in samenwerking met de brandweer en handhavers van de gemeente de loods op het perceel [Straatnaam 1] binnengetreden. Hiertoe knipten zij het kettingslot open waarmee het hek dat het terrein van het [Naam 4] van het perceel van [Straatnaam 1] scheidde, was afgesloten. Daarna openden zij om 18.58 uur een houten deur links van de roldeur die toegang gaf tot de loods. Nadat zij een houten wandje dat achter de deur bleek te staan hadden ingetrapt, zagen zij een ruimte waarin verschillende kunststof vaten stonden, met daarin een bruine substantie en elektrische beton- of verfmixers. Ook hier rook het sterk naar benzine.
Nadat zij de houten plaat hadden teruggezet en de houten deur weer hadden afgesloten, namen zij in afwachting van verder onderzoek het perceel onder observatie. Omstreeks 20.45 uur werd gezien dat vanaf het terrein van [Straatnaam 1] meerdere personen de weg oprenden. Dit bleken uiteindelijk de zes verdachten [Medeverdachte 3] , [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 4] , [Medeverdachte 5] , [Verdachte] en [Medeverdachte 6] te zijn. Verdachten [Medeverdachte 3] en [Medeverdachte 1] waren over het hek geklommen en konden ter hoogte van de [Naam 4] worden aangehouden. De overige verdachten werden op het terrein van de loods aangehouden. Bij nadere inspectie van de loods bleek de houten plaat opzij geschoven en de houten deur opengedraaid.
Op basis van de bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
In de loods behorende bij de woning aan [Straatnaam 1] werd tot aan de dag van de ontdekking op 18 november 2019 op grote schaal cocaïne teruggewonnen uit karton, dat als dragermateriaal fungeerde.
Een deel van de al teruggewonnen cocaïne bevond zich nog in de loods: in een van de ruimten van de loods stonden vijf [Naam 5] gevuld met in totaal ruim 70 kilogram cocaïnebase.
In de loods waar de cocaïnewasserij was opgesteld, was een aparte ruimte ingericht als slaapplek voor - op het oog - acht personen.
De verdachten zijn allen aangehouden in de directe omgeving van de loods. De kleding van verdachten rook bij aanhouding naar chemicaliën. Onder hun schoenen zat pulp gelijkend op het kartonpulp dat aangetroffen was in de cocaïnewasserij. De houten deur die kort tevoren door de brandweer was afgesloten, was opengedraaid, en de houten plaat bleek weggeschoven.
Uit het voorgaande maakt de rechtbank op dat het niet anders kan zijn dan dat de zes aangehouden verdachten allen in de loods verbleven en van daaruit, toen zij bemerkten dat zij waren ontdekt, hebben getracht te vluchten.
Dat de verdachten in de loods in de cocaïnewasserij tewerk waren gesteld, vindt bevestiging in de WhatsAppgesprekken die [Medeverdachte 1] in de weken voorafgaand aan zijn aanhouding met zijn vrouw heeft gevoerd.
Zo appt hij op 2 november 2019: “Goed liefje, godzijdank zijn we inmiddels begonnen met werken”;
op 3 november 2019: “Hier met 10 man op de grond”;
“Schat je mag hier niet eens wap gebruiken. Er zijn 2 opzichters eentje vanuit de huurder en de andere van die mensen hier” en
op 12 november 2019:
“Ik ben hier elke ochtend om 6 of 7 uur op en aan het werk om een klus af te maken die op een nachtmerrie begint uit te lopen (…)”;
op 14 november 2019:
“schat we komen niet buiten je weet toch dat we op de werkplaats slapen”;
op 15 november 2019:
“Gisteren waren we twee weken hier. Sinds we begonnen met werken”;
en op 18 november 2019 kort voor zijn aanhouding:
“Schat, de politie is er. Er is geen uitweg. We zitten binnen en buiten de brandweer en politie.”
Op zijn telefoon staan foto’s van de inrichting van een cocaïnewasserij. Niet alleen gelijken de goederen op de goederen die in de loods in beslag zijn genomen, maar ook de locatie komt overeenkom met de locatie van de loods waar de cocaïnewasserij zich bevond
.Deze foto’s werden gemaakt in de periode van 7 tot en met 13 november 2019.
Omtrent het verweer van de verdediging dat de chemische lucht aan de kleding en de pulp onder de schoenen van verdachte niet tot het bewijs kunnen bijdragen omdat zij niet door het NFI vergelijkend zijn onderzocht, overweegt de rechtbank het volgende.
Door verbalisanten is gerelateerd dat de kleding per verdachte afzonderlijk in een schone droge papieren zak is verpakt en vervolgens in een schone ongebruikte plastic zak gedaan. Na het openen van de zak werd bij elke zak afzonderlijk een zoete weeïge chemische geur waargenomen aan de kleding. In de loods werd eveneens een chemische geur geroken.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze bevindingen. De bevindingen passen bij het aantreffen van de cocaïnewasserij in de loods. Dat de verbalisant die de geur aan de kleding heeft geroken niet zelf in de loods is geweest, doet daaraan niet af.
Ook ziet de rechtbank geen reden te twijfelen aan de bevindingen dat het materiaal onder de schoenen van alle verdachten sterke gelijkenissen vertoonde met de kartonpulp die in de loods is gevonden.
Ofschoon de voornoemde bevindingen omtrent de kleding en de schoenen op zichzelf genomen zonder nader deskundig onderzoek van het NFI nog niet zonder meer tot een bewezenverklaring zouden kunnen leiden, kunnen zij wel dienen ter ondersteuning van de verdenking jegens verdachte die volgt uit de omstandigheid dat hij samen met vijf medeverdachten op heterdaad is aangehouden in de directe nabijheid van een loods waaruit zij waren gevlucht toen de cocaïnewasserij was ontdekt.
De verklaring van verdachte dat hij de loods niet had betreden maar daar geruime tijd, rond 40 minuten, buiten had staan wachten op een vriend van een vriend zonder dat hij de aanwezigheid van politie en brandweer ter plaatse had opgemerkt, acht de rechtbank ongeloofwaardig.
Voordat de verdachten zijn aangehouden, waren de brandweer en politie al enige tijd ter plaatse. Dat verdachte zeker 40 minuten buiten heeft gestaan zonder politie of brandweer te hebben gezien of door hen gezien te zijn is niet aannemelijk.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verdachte en de vijf hierboven genoemde medeverdachten in de loods aan het werk waren in de cocaïnewasserij.
Feit 1 en 2
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachten cocaïne heeft bewerkt en goederen en stoffen voorhanden heeft gehad met als doel cocaïne te bewerken.
Periode feiten 1 en 2
Op grond van de hiervoor geciteerde appberichten van verdachte kan als pleegperiode 1 tot en met 18 november 2019 worden vastgesteld en bewezenverklaard. Uit deze berichten komt naar voren dat er in de tenlastegelegde periode in groepsverband op de locatie werd gewerkt, dat men niet buiten kwam en men er ook sliep. Dat laatste vindt ondersteuning in de aangetroffen aparte ruimte ingericht als slaapplek voor - op het oog - acht personen.
Gelet op het feit dat verdachte, evenals de medeverdachten [Medeverdachte 1] , [Medeverdachte 5] , [Medeverdachte 4] en [Medeverdachte 6] , afkomstig is uit Colombia, geen van hen een andere verblijfplaats in Nederland had alsmede het gegeven dat het een feit van algemene bekendheid is dat een drugsorganisatie het aantal personen dat werkzaam is zo klein mogelijk houdt (om zo de kans op ontdekking te verkleinen) en verdachte hierover zwijgt, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de strafbare handelingen in de tenlastegelegde periode heeft gepleegd.
Feit 3
De verdachte heeft door zijn werk in de wasserij naar het oordeel van de rechtbank samen met zijn mededaders de 72,9 kilo cocaïnebase in de [Naam 5] ‘aanwezig gehad’ in de betekenis van artikel 2, aanhef en onder C, van de Opiumwet. Niet alleen moeten zij hebben geweten dat de cocaïne die zij uit het karton hadden teruggewonnen in de loods bleef staan totdat die werd meegenomen of opgehaald, maar ook hadden zij hierover tot die tijd de beschikkingsmacht: de tassen stonden als het ware voor het grijpen in een aanpalende, voor hen direct toegankelijke ruimte van de loods. Door de verdediging is aangevoerd dat de aangetroffen cocaïnebase nog gedroogd moest worden om te kunnen worden verhandeld als cocaïne, dat daardoor het gewicht van de aangetroffen cocaïne lager is en dat dit van belang is voor de strafmaat. De rechtbank is van oordeel dat bewezenverklaard kan worden het aanwezig hebben van 72,9 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.