ECLI:NL:RBZWB:2020:6267

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
02/017794-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Broeders
  • J. Goossens
  • A. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar letsel door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag

Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 mei 2019 in Breda een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die als bestuurder van een auto reed, heeft door aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag een aanrijding veroorzaakt waarbij zijn passagier, [slachtoffer], zwaar letsel heeft opgelopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur reed op een weg waar de maximumsnelheid 30 kilometer per uur was. Tijdens de zitting op 20 november 2020 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan het primair tenlastegelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen sprake was van schuld of roekeloosheid.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een gemiddelde automobilist mag worden verwacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte twee verkeersfouten heeft gemaakt: hij reed te hard en hield zijn voertuig niet onder controle in de bocht, waardoor hij op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer terechtkwam. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit handelen aanmerkelijk onvoorzichtig was en dat de verdachte daardoor schuld heeft aan het verkeersongeval.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke rijontzegging van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De benadeelde partijen, [naam 1] en [naam 2], zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, zodat zij deze bij de burgerlijke rechter kunnen indienen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-017794-20
vonnis van de meervoudige kamer van 4 december 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsvrouw mr. V.C. Andeweg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Peters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 mei 2019 rijdend in een auto een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] zwaar letsel heeft opgelopen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor het primair tenlastegelegde, omdat er geen sprake is van schuld of roekeloosheid als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Er zijn immers geen objectieve gegevens waaruit de snelheid van het voertuig ten tijde van de aanrijding kan worden vastgesteld en de verklaring van verdachte kan niet voor het bewijs worden gebruikt, nu deze niet volledig is en niet is afgelegd in het bijzijn van een advocaat. Meer in het bijzonder ontbreekt in het proces-verbaal van verhoor de verklaring van verdachte dat het kort voor de aanrijding zwart werd voor zijn ogen.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er op 21 mei 2019 op de Merodelaan te Breda een aanrijding heeft plaatsgevonden. De maximum toegestane snelheid op deze weg is 30 kilometer per uur. Verdachte is als bestuurder van een personenauto, in een bocht in de weg die voor verdachte naar rechts ging, op de rijstrook voor het voor hem tegemoetkomend verkeer, in aanrijding gekomen met de personenauto bestuurd door [naam 1] . [slachtoffer] zat als passagier in het voertuig van verdachte en hij heeft bij de aanrijding een vlinderbreuk in zijn bovenarm opgelopen. Deze breuk was zo ernstig dat er een operatie nodig was. De herstelperiode na deze operatie was drie maanden.
De verdediging betwijfelt of de verklaring die verdachte direct na de aanrijding heeft afgelegd wel volledig en juist is genoteerd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het vlak voor de botsing zwart voor zijn ogen werd en dat hij (wellicht) flauw was gevallen en dat hij tijdens zijn politieverhoor ook heeft verklaard, maar dat dit kennelijk niet is opgeschreven.
De verdediging heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de verbalisant enig onderdeel van verdachtes verklaring buiten het proces-verbaal van verhoor heeft gehouden. De verklaring van verdachte in het proces-verbaal van verhoor wordt bovendien op belangrijke onderdelen, zoals dat hij te hard reed, bevestigd door meerdere getuigenverklaringen en zijn eigen verklaring ter zitting. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die verdachte kort na het ongeval heeft afgelegd, betrouwbaar is en gebruikt kan worden voor het bewijs. Uit die verklaring kan worden afgeleid dat verdachte het ongeval bewust heeft meegemaakt en dat van flauwvallen of een black out of iets dergelijks geen sprake is geweest. Daarvoor is overigens in het dossier ook geen enkele aanwijzing te vinden, zodat de rechtbank aan die stelling van verdachte voorbij zal gaan.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de daadwerkelijke snelheid van het voertuig niet met objectieve bewijsmiddelen is vastgesteld. Het procesdossier bevat geen verkeersongevallenanalyse en het is een feit van algemene bekendheid dat het voor getuigen lastig is om op het oog snelheden in te schatten. Dat betekent echter niet dat in het geheel niet kan worden vastgesteld, met welke snelheid verdachte reed kort voor het ongeval.
Verdachte heeft immers zelf direct na het ongeval verklaard dat hij ongeveer 50 kilometer per uur heeft gereden. Meerdere getuigen hebben verklaard dat verdachte (veel) te hard reed en hebben nog hogere snelheden genoemd. Gelet op het algemeen bekende feit dat het voor getuigen lastig is om op het oog snelheden te schatten, zal de rechtbank niet uitgaan van die door de getuigen genoemde snelheden en zal de rechtbank uitgaan van deze eigen verklaring van verdachte zoals opgenomen direct na het ongeval en door verdachte herhaald op zitting.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of en in welke mate verdachte door zijn gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval. De rechtbank stelt vast dat de aanrijding heeft plaatsgevonden in mei 2019. Na dit incident is het toetsingskader voor “roekeloos rijden” bij toepassing van artikel 6 WVW gewijzigd. Bij de beoordeling van onderhavige zaak houdt de rechtbank rekening met het juridische toetsingskader dat ten tijde van het ongeval van toepassing was.
Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
Voor de beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, dient de rechtbank op grond van voormeld toetsingskader vast te stellen of de bewezen geachte feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte twee verkeersfouten heeft gemaakt. Door 50 kilometer per uur te rijden heeft hij harder gereden dan ter plaatse was toegestaan en voor een veilig verkeer verantwoord was. Daarnaast heeft hij in de bocht zijn voertuig onvoldoende onder controle gehouden en is hij (gedeeltelijk) op de weghelft voor het hem tegemoetkomende verkeer gekomen.
De rechtbank stelt vast dat van een gemiddelde automobilist mag worden verwacht dat hij niet harder rijdt dan de maximumsnelheid die ter plaatse geldt en – dus – verantwoord is én dat hij in de bochten op zijn eigen weggedeelte blijft. Van verdachte kon zelfs meer voorzichtigheid worden verwacht nu hij ter plaatse bekend was én moest weten dat de kans groot was dat rond het tijdstip van de aanrijding er nog andere weggebruikers op de Merodelaan aanwezig zouden zijn. Verdachte heeft door te snel te rijden en niet op de eigen weghelft te blijven niet gehandeld zoals van een bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen verwacht mag worden. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen van verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig was.
Door de aanrijding heeft [slachtoffer] letsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Er was immers een operatie nodig om de breuk in de bovenarm te zetten en het herstel heeft 3 maanden geduurd.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 mei 2019 te Breda als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Merodelaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig, met een snelheid te rijden welke hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse
verantwoord wasen in een flauwe bocht naar rechts, gezien verdachtes rijrichting, gedeeltelijk op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht te komen, waardoor [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een communitieve fractuur distale humerus links met forse dislocatie en angulatie met los vlinderfragment werd toegebracht, Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis en een rijontzegging voor de duur van 2 jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit en heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk als chauffeur.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 21 mei 2019 met zijn auto te hard gereden in een woonwijk. In een bocht is hij op de tegengestelde rijbaan gekomen. Het voertuig van verdachte is hierop frontaal tegen de auto gereden waarin [naam 1] en [naam 2] zaten. Bij deze aanrijding heeft de passagier van verdachte, [slachtoffer] , zwaar letsel aan zijn arm opgelopen. Uit de toelichtingen bij de vorderingen benadeelde partij blijkt hoe heftig deze aanrijding voor [naam 2] is geweest. Ook voor [slachtoffer] heeft de aanrijding grote gevolgen gehad. Hij heeft een operatie moeten ondergaan aan zijn arm en er was een herstelperiode nodig van 3 maanden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde 18 jaar oud was. De reclassering heeft om die reden onderzocht of de zaak van verdachte al dan niet volgens het adolescentenstrafrecht beoordeeld moest worden. Zij heeft geconcludeerd dat de zaak volgens het volwassenenstrafrecht kan worden beoordeeld. De rechtbank ziet geen reden daarvan af te wijken.
De rechtbank heeft, anders dan de officier van justitie, in haar bewezenverklaring geoordeeld dat er sprake is van aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag. Volgens de oriëntatiepunten van de rechtbank geldt voor een dergelijk feit als uitgangspunt een taakstraf voor de duur van 120 uren en een rijontzegging voor de duur van 6 maanden.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte zijn leven na een roerige periode inmiddels op orde heeft. Verdachte heeft ter zitting spijt betuigd en de rechtbank heeft gezien dat de feiten en de directe gevolgen van het ongeval verdachte raken. Verdachte heeft ook verklaard dat hij inmiddels minimaal 30 uur per week werkt als bezorger voor [supermarkt] . Hiervoor heeft verdachte zijn rijbewijs nodig. De rechtbank zal deze omstandigheden in het voordeel van verdachte meewegen. Zij houdt er rekening mee dat een onvoorwaardelijke rijontzegging de vooruitgang die verdachte heeft gemaakt negatief zou kunnen beïnvloeden, omdat verdachte hierdoor naar alle waarschijnlijkheid zijn baan zal verliezen. De rechtbank ziet daarom af van een onvoorwaardelijke rijontzegging. De afwijking van de oriëntatiepunten zal zij compenseren door aan verdachte een hogere voorwaardelijke rijontzegging op te leggen als stok achter de deur.
De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast legt zij aan verdachte een rijontzegging op voor de duur van 9 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

7.De benadeelde partijen

[naam 1]
De benadeelde partij [naam 1] vordert een schadevergoeding van € 92.457,00 voor het tenlastegelegde feit.
[naam 2]
De benadeelde partij [naam 2] vordert een schadevergoeding van € 60.000,00 voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank stelt vast dat de vorderingen van beide benadeelde partijen zijn ontvangen op 6 maart 2020. Op 9 maart 2020 is echter ook een bericht ontvangen van de rechtsbijstandverlener van de benadeelde partijen waarin is gemeld dat de schade zal worden vergoed door de aansprakelijke verzekeraar en dat er geen verzoek tot schadevergoeding zal worden ingediend. De rechtbank is van oordeel dat uit het bericht onvoldoende is gebleken of de reeds ingediende vorderingen worden ingetrokken dan wel worden gehandhaafd. Gelet hierop zal de rechtbank benadeelde partijen [naam 1] en [naam 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, zodat zij de vorderingen zo nodig alsnog kunnen aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 6, 175, 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval
betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partijen
[naam 1]
- verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten aldus dat verdachte en benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen;
[naam 2]
- verklaart de benadeelde partij [naam 2] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- compenseert de kosten aldus dat verdachte en benadeelde partij ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Broeders, voorzitter, mr. Goossens en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 4 december 2020.
Mr. Van Eekelen is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Merodelaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een snelheid te rijden welke hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse en/of in een (flauwe) bocht naar rechts, gezien verdachtes rijrichting, geheel of gedeeltelijk op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht te komen, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een communitieve fractuur distale
humerus links met forse dislocatie en angulatie met los vlinderfragment, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 mei 2019 te Breda als bestuurder van een voertuig ((personen)auto), daarmee rijdende op de weg, de Merodelaan, met een snelheid welke hoger lag dan voor een veilig verkeer ter plaatse, in een (flauwe) bocht naar rechts, gezien verdachtes rijrichting, geheel of gedeeltelijk op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )

11.Bijlage II

De bewijsmiddelen
11.1
Het ambtsedig proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgenomen als pagina 5 tot en met 9 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019117237 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op dinsdag 21 mei 2019 te 19:28 uur, kreeg ik kennis van een verkeersongeval.
De plaats van het verkeersongeval , Merodelaan Breda, zijnde een voor het
openbaar verkeer openstaande weg, met een maximum snelheid van 30 km per uur.
Voertuig A (Opel Astra grijs van kleur gekentekend [kenteken 1] ) reed op de Merodelaan uit de richting van de Binnenweg en was gaande in de richting van de Arenberglaan te Breda.
Voertuig B (Mercedes C klasse zwart van kleur gekentekend [kenteken 2] ) was komende vanaf de Arenberglaan en gaande in de richting van de Binnenweg.
De Merodelaan betreft een eenbaansweg binnen de bebouwde kom. Aan deze weg liggen diverse woonerven. Voertuig A is door een flauwe bocht naar rechts gereden en is daarbij op de weghelft voor tegemoet komend verkeer terecht gekomen. Aldaar reed op dat moment voertuig B. A heeft B daarbij frontaal geraakt. Uit de verklaring van A blijkt ook dat de bestuurder zelfstandig verklaart dat zojuist genoemd incident aan hem te wijten is.
Bestuurder personenauto [kenteken 1] : [verdachte] .
Bij het ongeval heeft [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 2001, letsel opgelopen, te weten een vlinderbreuk in de bovenarm. Herstel 3 maanden.
11.2
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] , opgenomen als pagina’s 30 en 31 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019117237 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op 21 mei 2019 uur ben ik samen met mijn vrienden ingestapt in een Opel Astra. Deze auto is van mijn vriend [verdachte] . Ik denk dat [verdachte] schrok want hij week uit. Qua snelheid ging het voor mijn gevoel niet onprettig, maar misschien wel iets te hard.
11.3
De geneeskundige verklaring, opgenomen als pagina’s 24 en 25 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019117237 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
[slachtoffer] , geboortedatum [geboortedag] -2001.
Conclusie en Diagnose:
Communitieve fractuur distale humerus links met forse dislocatie en angulatie met
los vlinderfragment na autotrauma.
Beleid: Operatie RBO
Datum: 21-5-2019
11.4
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige [naam 1] , opgenomen als pagina’s 32 en 22 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019117237 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Ik kwam op dinsdag 21 mei 2019, omstreeks 19.30 uur, vanuit de Arenberglaan de
Merodelaan te Breda opgereden. Ik reed, samen met mijn schoondochter [naam 2] , op de Merodelaan, in de richting van Spank. Ter hoogte van de Neteltuin wilde ik de flauwe, linkse bocht nemen.
Op het moment dat ik de bocht wilde maken, zag ik een zilveren auto op mij afkomen. Ik zag dat de zilveren auto op mijn weghelft reed. Ik zag dat de auto erg hard reed. De auto reed over de Merodelaan in de richting van de Arenberglaan. Ik voelde dat ik met mijn auto, die voorzien was van kenteken [kenteken 2] , de zilveren auto raakte.
11.5
Het ambtsedig proces-verbaal van verhoor verdachte, opgenomen als pagina’s 28 en 29 in het eindproces-verbaal nr. PL2000-2019117237 van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm. Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in:
Op dinsdag 21 mei 2019 omstreeks 19:30 uur reed ik als bestuurder van een personenauto, merk Opel, type Astra, kleur grijs voorzien van het kenteken [kenteken 1] over de Merodelaan te Breda in de richting van de Peerdsbroek. Ter hoogte van de Spank is een bocht naar rechts. Ik denk dat ik rond de vijftig reed. Ik kwam op de andere weghelft en zag plotseling een andere auto. Ik kon deze niet meer ontwijken en reed er frontaal op.