ECLI:NL:RBZWB:2020:6318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omgevingsvergunning voor twee-onder-een-kapwoning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning die was verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.R.A. Arntz, had beroep ingesteld tegen het besluit van 9 april 2019, waarin een omgevingsvergunning werd verleend aan een derde partij voor de realisatie van twee woningen in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning op een perceel in [plaatsnaam]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de realisatie van deze woningen in strijd is met het geldende bestemmingsplan, dat alleen vrijstaande woningen toestaat. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen had gevraagd van de gemeenteraad, wat noodzakelijk was voor de vergunningverlening. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de eiser, die in totaal € 2.200,45 bedroegen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2296 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M.R.A. Arntz,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam] (vergunninghouder).

Procesverloop

In het besluit, verzonden op 9 april 2019 (bestreden besluit) heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan [naam derde-partij] , om op het perceel thans plaatselijk bekend als [adres 1] te [plaatsnaam] twee woningen te realiseren in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 7 juli 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, [naam vertegenwoordiger 1] namens het college en [naam vertegenwoordiger 2] namens vergunninghouder. Vergunninghouder zelf is met bericht van verhindering niet verschenen.
Nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, heeft het college bij brief van 10 juli 2020 een aanvullend stuk aan de rechtbank toegezonden. De rechtbank heeft het onderzoek daarom bij beslissing van 14 juli 2020 heropend om eiser en vergunninghouder in de gelegenheid te stellen op dit stuk te reageren.
Eiser heeft bij brief van 5 augustus 2020 gereageerd. Vergunninghouder heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren.
Nadat eiser toestemming heeft gegeven om uitspraak te doen zonder nadere zitting en het college en vergunninghouder na herhaald verzoek niet hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek op 30 oktober 2020 gesloten.

Overwegingen

1. Op 4 juni 2018 heeft het college een aanvraag ontvangen voor een omgevingsvergunning om op kavel 6H op de hoek van de [adres 2] en de [adres 1] te [plaatsnaam] twee woningen in de vorm van twee-onder-een-kapwoning te kunnen realiseren. De beoogd bewoners van één van deze twee woningen zijn [naam derde-partij] en zijn partner [naam vertegenwoordiger 2] .
Het college heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn de omgevingsvergunning te verlenen en heeft het ontwerpbesluit, de aanvraag en de bijbehorende stukken ter inzage gelegd.
Onder meer eiser heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn zienswijze op dit voornemen naar voren te brengen. Eiser woont in de woning aan de [adres 2] te [plaatsnaam] . Zijn woning ligt tegenover het bouwkavel 6H, aan de overzijde van de [adres 1] .
De zienswijzen hebben niet geleid tot een wijziging van het voornemen. Bij het bestreden besluit heeft het college aan [naam derde-partij] een omgevingsvergunning verleend om op het perceel, inmiddels bekend als [adres 1] twee woningen te realiseren in de vorm van een twee-onder-een-kapwoning. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten bouwen, gebruiken in strijd met het bestemmingsplan, het maken van een uitweg en het leggen en hebben van een aansluiting op het gemeenteriool. Bij de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan heeft het college de een ruimtelijke onderbouwing door bureau [naam bureau] , adviseurs voor leefruimte, van 29 juni 2018 betrokken.
2. De voor de beoordeling relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3.1
Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat realisatie van een twee-onder-een-kapwoning ter plaatse in strijd is met het bestemmingsplan, aangezien volgens het bestemmingsplan ter plaatse alleen een vrijstaande woning is toegestaan. Om de twee-onder-een-kapwoning te kunnen realiseren is er dus een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan vereist.
3.2
Het college heeft de vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a onder 3° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Gelet op artikel 6.5 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is (samengevat) wanneer op die wettelijke grondslag een omgevingsvergunning voor een project wordt verleend een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad vereist, tenzij het project onderdeel uitmaakt van de eerder door de gemeenteraad aangewezen categorieën van gevallen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet vereist is.
3.3
Vast staat dat het college ten behoeve van de aanvraag van vergunninghouder geen verklaring van geen bedenkingen heeft gevraagd van de gemeenteraad. Volgens het college was een verklaring van geen bedenkingen niet vereist. Ter onderbouwing daarvan heeft het college gewezen op het raadsbesluit van 27 september 2010 inhoudende de aanwijzing van categorieën van gevallen waarbij geen verklaring van geen bedenkingen vereist is. De raad heeft daarin besloten dat een verklaring van geen bedenkingen onder meer niet vereist is voor projecten die gelegen zijn binnen de grenzen van bestaand bebouwd gebied (zoals bedoeld in het Omgevingsplan Zeeland 2006-2012) of die gelegen zijn binnen de begrenzing van het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] en die betrekking hebben op de realisering van stedelijke functies, waaronder onder meer woondoeleinden wordt verstaan, waarbij in het geval van woningbouw wordt voldaan aan de volgende voorwaarde: bij projecten van maximaal 20 woningen en voor zover het bouwplan past binnen de meest actuele vastgestelde planningslijst woningbouw. Volgens het college past de bouw van een twee-onder-één kap woning binnen de meest actuele vastgestelde planningslijst en is een verklaring van geen bedenkingen niet vereist.
3.4
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het college ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen aan de raad heeft gevraagd. Omdat deze vraag raakt aan de bevoegdheid van het college om een omgevingsvergunning te verlenen, dient de rechtbank ook uit eigen beweging te beoordelen of het college terecht geen verklaring van geen bedenkingen heeft gevraagd (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3031).
Vast staat dat het college zijn stelling dat de bouw van de twee-onder-een-kapwoning binnen de meest actuele planningslijst past in het bestreden besluit niet heeft onderbouwd. Eerst nadat ter zitting gesproken is over de vraag of en zo ja per wanneer de twee-onder-een-kapwoning op de planningslijst is vermeld, heeft het college bij brief van 10 juli 2020 de “Actualisatie Walcherse Woningmarktafspraken 2016-2025” (de Actualisatie) overgelegd, door het college vastgesteld op 18 december 2018. In de begeleidende brief heeft het college gesteld dat uit de Actualisatie volgt dat voor de kern [plaatsnaam] zes woningen zijn opgenomen, waarvan twee in ontwikkeling. Daarbij zijn de twee woningen bedoeld op het perceel hoek [adres 2] / [adres 1] , aldus het college.
Vast staat dat de ingediende Actualisatie is vastgesteld vóór het nemen van het bestreden besluit, zodat voor zover de Actualisatie de planningslijst woningbouw vormt, niet onaannemelijk is dat deze versie ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de meest actuele versie was.
Op pagina 19 van de Actualisatie is vermeld: " [plaatsnaam] , kleine plannen < 20 woningen, status hard, (rest)capaciteit 6". Verder is bij de kolom “waarvan eind 2018 gerealiseerd, in aanbouw of vergund” het aantal 2 genoemd.
Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt naar het oordeel van de rechtbank uit deze zin, maar ook overigens uit de Actualisatie niet af te leiden dat van de Actualisatie de ontwikkeling van twee woningen in [plaatsnaam] onderdeel uitmaakt, en dat dat déze twee-onder-een-kapwoning zou betreffen.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de kolom “waarvan eind 2018 gerealiseerd, in aanbouw of vergund” blijkens de toelichting ziet op woningen die tot het moment van vaststelling van de Actualisatie op 18 december 2018 waren gerealiseerd, in aanbouw of vergund waren. Vast staat dat daarvan in het geval van de twee-onder-een-kapwoning geen sprake was.
De rechtbank neemt daarbij verder in aanmerking dat het feit dat de status als “hard” wordt omschreven eerder een contra-indicatie vormt om aan te nemen dat de twee-onder-een-kapwoning is opgenomen in de Actualisatie. Op pagina 13 van de Actualisatie is vermeld dat in de projectenlijst onderscheid wordt gemaakt tussen plannen die planologisch geregeld zijn middels een onherroepelijk bestemmingsplan, dan wel uitwerkingsplicht (hierna te noemen ‘Harde plannen’) en plannen die nog niet planologisch geregeld zijn (hierna te noemen ‘Zachte plannen’). Aangezien het bouwplan niet past in het geldende bestemmingsplan en er ten tijde van het vaststellen van de Actualisatie nog geen omgevingsvergunning voor de realisatie van de twee-onder-een-kapwoning verleend was, kon dat plan niet als “hard plan” worden aangemerkt. Dit strookt ook met de mededeling van het college ter zitting, inhoudende dat woningen eerst na de verlening van een omgevingsvergunning op de planningslijst worden gezet.
3.5
Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de realisatie van de twee-onder-één kap woning ten tijde van het nemen van het bestreden besluit paste binnen de meest actuele planningslijst woningbouw. Dat leidt tot de conclusie dat het college ten behoeve van de aanvraag van vergunninghouder ten onrechte geen verklaring van geen bedenkingen heeft gevraagd van de gemeenteraad.
4. Nu er geen verklaring van geen bedenkingen is verleend, was het college niet bevoegd om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo de omgevingsvergunning te verlenen voor het gebruiken in strijd met het bestemmingsplan.
De rechtbank komt als gevolg daarvan niet toe aan de bespreking van de overige gronden van eiser.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Gelet op de aard van het gebrek ziet rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Naast het feit dat het college bij het nemen van het nieuwe besluit deze uitspraak in acht dient te nemen, geeft de rechtbank het college ten overvloede in overweging daarbij ook acht te slaan op de beroepsgronden van eiser in deze procedure, zoals de grond inhoudende dat het college ten onrechte heeft nagelaten om de contra-expertise van de heer Stegenga van “Werkplaats voor stedenbouw” van 1 augustus 2019 voor een reactie voor te leggen aan [naam bureau] .
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
6. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).
De rechtbank zal het college daarnaast veroordelen tot betaling van de door eiser gevraagde vergoeding van verletkosten voor het bijwonen van de zitting tot een bedrag van € 67,50, bestaande uit 1,5 uur verlet à € 45,00 per uur. Eiser heeft het uurloon onderbouwd door middel van een factuur.
Eiser heeft tot slot gevraagd om vergoeding van de kosten van een deskundige tot een bedrag van € 1.082,95 voor het opstellen van een stedenbouwkundige rapportage door Stegenga. Deskundigenkosten komen voor vergoeding in aanmerking als het inschakelen van een deskundige redelijk was en de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Gelet op het feit dat het bestreden besluit onder meer gebaseerd was op de ruimtelijke onderbouwing door [naam bureau] , heeft eiser er naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid vanuit kunnen gaan dat inschakeling van een deskundige voor hem een relevante bijdrage zou kunnen leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag. De rechtbank acht het inschakelen van Stegenga dus redelijk en beoordeelt de gemaakte kosten als niet onredelijk. De rechtbank zal het college dus ook veroordelen tot de gevraagde vergoeding van de deskundigenkosten.
Samengevat zal de rechtbank het college veroordelen tot vergoeding aan eiser van de door hem gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 2.200,45 (€ 1.050,00 + € 67,50 +
€ 1.082,95).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.200,45.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 11 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

BIJLAGE

Wabo en Bor
Artikel 2.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
b. (…),
c. het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -kort gezegd- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien het bouwplan niet voldoet aan: (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening (c) het bestemmingsplan of (d) de redelijke eisen van welstand.
Op grond van het tweede lid, wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan:
3º in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Ingevolge artikel 6.5, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (Bor), voor zover hier van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet, de omgevingsvergunning, waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3º, van de wet wordt afgeweken van het bestemmingsplan, niet verleend dan nadat de gemeenteraad van de gemeente waar het project geheel of in hoofdzaak zal worden of wordt uitgevoerd, heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft.
Het derde lid bepaalt dat de gemeenteraad categorieën gevallen kan aanwijzen waarin een verklaring niet is vereist.
Bestemmingsplan
Op grond van het bestemmingsplan “Nieuwland Kom” (2011) geldt ter plaatse van het perceel de enkelbestemming “wonen”. Een kleiner deel van het perceel vormt het bouwvlak. Voor het bouwvlak geldt de bouwaanduiding “vrijstaand”.
Artikel 14 bevat de regels voor de bestemming “wonen”.
Artikel 14.2.1 bepaalt dat voor het bouwen de volgende regels gelden:
a. op deze gronden worden gebouwd:
1. ter plaatse van het bouwvlak:
a. hoofdgebouwen; b. aan- en uitbouwen; c. bijgebouwen; d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
2. buiten het bouwvlak:
a. aan- en uitbouwen; b. bijgebouwen; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
b. als woningtype is toegestaan:
1. (…)
4. ter plaatse van gronden met de aanduiding "vrijstaand" [vrij]: vrijstaande woningen.
Artikel 14.5 bepaalt dat met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken de volgende regels gelden:
a. het aantal wooneenheden bedraagt ten hoogste het op de plankaart aangegeven aantal wooneenheden.
Voor strook percelen parallel langs de Quarelshavenstraat geldt “maximaal aantal wooneenheden 8”.