ECLI:NL:RBZWB:2020:6325

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6040
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake omgevingsvergunning voor Hotel [hotelnaam] en bezwaar van omwonenden

Op 15 december 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eisers, bewoners van [plaatsnaam], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 23 april 2019 is verleend aan Hotel [hotelnaam] voor het brandveilig gebruiken van een bouwwerk. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 29 oktober 2019, waarin het college hun bezwaar niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft op 13 november 2020 de zaak behandeld, waarbij eisers en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren.

De rechtbank heeft onderzocht of het college terecht het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers stelden dat zij overlast ondervinden van het gebruik van de buitenruimte van het hotel en dat het college niet voldoende rekening heeft gehouden met hun woon- en leefklimaat. De rechtbank concludeert dat de brief van 23 april 2019 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen rechtsgevolg aan deze brief verbonden was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning voor brandveilig gebruik niet vergunningplichtig was, omdat er geen sprake was van nachtverblijf voor meer dan tien personen.

De rechtbank heeft het beroep van eisers ongegrond verklaard, omdat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6040 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [plaatsnaam] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlissingen,verweerder.

Procesverloop

Op 23 april 2019 heeft het college een omgevingsvergunning verleend aan Hotel [hotelnaam] voor de activiteit ‘brandveilig gebruiken bouwwerk’ op het adres [adres] te [plaatsnaam] .
In het besluit van 29 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen de brief van 23 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 november 2020.
Van eisers was hierbij aanwezig [naam vertegenwoordiger eisers] en het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger college] .

Overwegingen

1. Hotel [hotelnaam] is gevestigd aan de [adres 2] te [plaatsnaam] .
Op 6 maart 2019 heeft [naam betrokkene] een aanvraag ingediend voor Hotel [hotelnaam] voor een omgevingsvergunning om een bestaand woonhuis aan de [adres] te kunnen betrekken bij het hotel, teneinde dit woonhuis recreatief te kunnen verhuren.
Op 23 april 2019 heeft het college een omgevingsvergunning aan Hotel [hotelnaam] verleend voor de activiteit ‘brandveilig gebruik’.
Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Op 9 juli 2019 heeft het college besloten om aan de verleende omgevingsvergunning een extra voorschrift te verbinden, namelijk dat Hotel [hotelnaam] een overeenkomst met huisregels dient te sluiten met zijn gasten.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zijn brief van 23 april 2019 geen besluit was als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar kon worden gemaakt. Het college heeft daartoe overwogen dat een omgevingsvergunning voor brandveilig gebruik (gebruiksvergunning) nodig zou zijn als in de woning aan meer dan tien personen nachtverblijf zou worden verschaft. Omdat daarvan geen sprake is was het verlenen van een gebruiksvergunning niet nodig. Ook had Hotel [hotelnaam] volgens het college geen melding brandveilig gebruik hoeven doen. Het college heeft om die reden geconcludeerd dat de brief van 23 april 2019 geen rechtshandeling bevat en daarom ook niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt.
Het college heeft bij het bestreden besluit tevens de verleende omgevingsvergunning van 23 april 2019 ingetrokken.
2. De rechtbank dient te beoordelen of het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Eisers wonen in [plaatsnaam] op het adres [adres 3] respectievelijk [adres 4] . De achtertuinen van de panden aan de [straatnaam adres 3 & 4] grenzen aan die van de panden aan de [straatnaam adres 1 & 2] . Eisers stellen (geluids)overlast te ondervinden vanwege het gebruik van de (overdekte) buitenruimte aan de achterzijde van het pand door de gasten.
Zij voeren aan dat het college in het bestreden besluit geen rekening heeft gehouden met het woon- en leefklimaat van omwonenden en dat het daarmee het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Het college is er volgens eisers ten onrechte van uitgegaan dat de ingebruikname van het pand [adres] voor recreatieve verhuur niet vergunningplichtig zou zijn.
Overigens stellen eisers zich ook op het standpunt dat Hotel [hotelnaam] een onttrekkingsvergunning had moeten aanvragen om de woning aan de woningvoorraad te onttrekken. Zij wijzen in dat verband op artikel 2 van de Huisvestingsverordening [plaatsnaam] 2015.
Eisers doen ook een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Ter zitting is gesproken over het karakter van de op 23 april 2019 verleende omgevingsvergunning, en tegen welk besluit eisers hebben bedoeld bezwaar te maken. Zij hebben toegelicht dat zij niet bezwaar hebben willen maken tegen een vergunning dat het brandveilig gebruik regelt, maar dat zij bezwaar hebben gemaakt tegen het voorgenomen gebruik van het woonhuis [adres] , namelijk het betrekken van het woonhuis bij het hotel.
De rechtbank is van oordeel dat het college het bezwaar van eisers terecht heeft opgevat als zijnde gericht tegen de verleende omgevingsvergunning van 23 april 2019. In de brief van 23 april 2019 en in de daarop gevolgde publicatie van 26 april 2019 is inderdaad vermeld dat het gaat om een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het betrekken van het woonhuis bij de gebruiksvergunning van Hotel [hotelnaam] , zoals eisers ter zitting hebben aangegeven. En in de brief en in de publicatie is inderdaad de mogelijkheid vermeld om daartegen rechtsmiddelen aan te wenden. De term ‘gebruiksvergunning’ slaat echter uitsluitend op het brandveilig gebruik van het gebouw en niet op het gebruik in strijd met een bestemmingsplan of gebruik anderszins.
De rechtbank stelt verder vast dat in het bezwaarschrift van eisers uitdrukkelijk is verwezen naar een omgevingsvergunning van 23 april 2019 en de publicatie van 26 april 2019. Ook het in het bezwaarschrift vermelde kenmerk komt overeen met het kenmerk dat in de publicatie is vermeld.
5. Vervolgens is het de vraag of het college in het bestreden besluit terecht heeft overwogen dat zijn brief van 23 april 2019 geen besluit is in de zin van de Awb. In dat verband dient de vraag te worden beantwoord of de brief van 23 april 2019 een publiekrechtelijke rechtshandeling betreft, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
6. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Alvorens beroep in te stellen dient degene, aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb – voor zover van belang – bezwaar te maken.
Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb bepaalt dat onder ‘besluit’ wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
7. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) – bijvoorbeeld de uitspraak van 13 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3828 – is een rechtshandeling een handeling die is gericht op rechtsgevolg. Een beslissing heeft een rechtsgevolg indien zij erop is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel de juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen.
De rechtbank stelt voorop dat de enkele vermelding van een bezwaar- of beroepsclausule onder een brief geen rechtsgevolgen in het leven roept. Zoals de AbRS in haar uitspraak van 20 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:515) is voor het bepalen van het besluitkarakter het al dan niet opnemen van een rechtsmiddelenclausule niet van doorslaggevende betekenis.
Wel van doorslaggevende betekenis is of de brief van 23 april 2019 voor Hotel [hotelnaam] nieuwe rechten of plichten in het leven heeft geroepen. Het college heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat dat niet het geval is. Op grond van artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht is brandveilig gebruik alleen vergunningplichtig als er in een woning nachtverblijf wordt verschaft aan meer dan 10 personen, en daarvan is in dit geval geen sprake. Dat is door eisers ter zitting ook bevestigd. Het college heeft in het bestreden besluit dus terecht opgemerkt dat het brandveilig gebruik van het gebouw [adres] voor het aanbieden van logies ook al mocht zonder de brief van het college van 23 april 2019.
Op basis daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat het college terecht heeft aangenomen dat de brief van 23 april 2019 niet is gericht op rechtsgevolg en dus ook geen rechtshandeling betreft. De brief van 23 april 2019 is door het college terecht niet als besluit in de zin van de Awb bestempeld.
8. Dat betekent dat het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Eisers omschrijven in hun beroepschrift verder overlast die buiten de omvang van dit geding valt, zoals de (geluids)overlast die zij stellen te ondervinden van het gebruik van de (overdekte) buitenruimte aan de achterzijde van het pand door de gasten. De rechtbank is niet bevoegd om zich daarover uit te laten.
Hetzelfde geldt voor het beroep dat eisers hebben gedaan op de Huisvestingsverordening. Ook dat valt buiten de omvang van dit geding. Indien eisers menen dat Hotel [hotelnaam] handelt in strijd met de Huisvestingsverordening, dan zouden zij het college kunnen verzoeken om daartegen handhavend op te treden.
10. Omdat de rechtbank hiervoor tot de conclusie gekomen dat het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard, komt de rechtbank aan het bespreken van het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM niet toe.
11. Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 15 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.