In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. H.H. van Steijn, en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Eiser had in 2011 een indicatie gekregen voor zorgzwaartepakket VG03 op basis van de AWBZ, welke in 2015 werd omgezet naar een Wlz-indicatie voor onbepaalde tijd. Het CIZ herzag deze indicatie op 1 mei 2019, waarbij het stelde dat eiser niet langer recht had op de Wlz-zorg. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het CIZ verklaarde het bezwaar ongegrond in het bestreden besluit van 27 november 2019.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 1 oktober 2020, waarbij de rechtbank de uitspraaktermijn verlengde. Eiser stelde dat er wel degelijk sprake was van een verstandelijke handicap en dat het CIZ onvoldoende had ingegaan op de noodzaak van 24 uur zorg in de nabijheid. De rechtbank oordeelde dat het CIZ zijn besluitvorming mocht baseren op medisch advies, mits dit zorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank concludeerde dat het CIZ voldoende had aangetoond dat eiser niet langer was aangewezen op de geïndiceerde zorg, en dat de wijziging van zorgzwaartepakket VG03 naar VG02 gerechtvaardigd was.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.