ECLI:NL:RBZWB:2020:637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
02-015621-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Nomes
  • A. Hopmans
  • J. Josten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en mishandeling met meerdere slachtoffers en TBS-maatregel

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere geweldsincidenten, waaronder een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 18 januari 2019 in Goes geprobeerd [slachtoffer 1] met een mes in het gezicht te steken, wat resulteerde in ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, onder invloed van alcohol, met opzet handelde, maar niet met de intentie om te doden. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Naast de poging tot doodslag werd de verdachte ook schuldig bevonden aan mishandeling van andere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van 377 dagen opgelegd, met inachtneming van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Tevens is de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd, gezien de psychische problematiek van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/015621-19, 02/266186-18 (gevoegd) en 02/700136-17 (tenuitvoerlegging)
vonnis van de meervoudige kamer van 11 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Middelburg, locatie Torentijd
Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 28 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van den Oever, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. De zaken zijn reeds eerder overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering gevoegd. De gevoegde zaak zal hierna worden vermeld als feit 7.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
1
hij op of omstreeks 18 januari 2019 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes in het gezicht, althans het hoofd, te steken/snijden en/of het bovenlichaam te steken/snijden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2019 te Goes aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (permanent) letsel in het aangezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes in het gezicht te steken/snijden;
2
hij op of omstreeks 18 januari 2019 te Goes [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een kopstoot te geven;
3
hij op of omstreeks 18 januari 2019 te Goes [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] in zijn hand te steken/snijden;
4
hij op of omstreeks 1 januari 2019 te Goes [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermalen te slaan/stompen in het gezicht/tegen het hoofd en/of tegen een muur te
gooien/duwen;
5
hij op of omstreeks 11/12 januari 2019 te Goes [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] meermalen in het gezicht/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of tegen het bovenlichaam te schoppen/trappen;
6
hij op of omstreeks 8 december 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk
een betaalautomaat en/of een schuifdeur, in elk geval enige goederen, dat/die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 6] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
7
hij op of omstreeks 29 november 2018 te Goes een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een pistool (gelijkend op een pistool merk Walther lijkend op het type Colt 1911) voorhanden heeft gehad;

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1 primair, feit 2, feit 3, feit 4, feit 5, feit 6 en feit 7 wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging heeft betoogd dat verdachte aangever [slachtoffer 1] één keer heeft gestoken en wel in de schouder. Op het moment dat hij het mes uit de schouder trok, schampte het mes over het halve gezicht van aangever. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om de (voorwaardelijke) opzet op de dood van aangever aan te tonen. Verdachte heeft geen vitale delen geraakt en er is onvoldoende bewijs dat er een aanmerkelijke kans op de dood van aangever bestond. Om die reden wordt verzocht verdachte vrij te spreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag. De verdediging is van mening dat de subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 3
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging betoogd dat aangever [slachtoffer 3] licht letsel aan zijn pink heeft. Uit zijn aangifte blijkt echter niet hoe het letsel is ontstaan. Er is geen sprake van opzet op de mishandeling van [slachtoffer 3] . De rechtbank wordt verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken.
Feit 4
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever [slachtoffer 4] één tik heeft gegeven met de vlakke hand. Aangever [slachtoffer 4] weet zelf niet meer precies wat er is gebeurd, maar verwijst naar getuige [getuige 1] . De verdediging merkt echter op dat deze getuige heeft verklaard dat zij niet heeft gezien wat er is gebeurd, maar dat zij verdachte bij aangever zag staan. De verdediging is van mening dat de mishandeling door het geven van één klap wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het geven van meerdere klappen en het tegen de muur gooien worden betwist.
Feiten 2, 5, 6 en feit 02-266186-18De verdediging is van mening dat alle overige feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden gelet op de bekennende verklaringen van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Onder parketnummer 02/015621-19:
Feit 1De bewijsmiddelen
Op 18 januari 2019 is aangever [slachtoffer 1] bij café [naam] in Goes. Hij zag daar dat verdachte een kopstoot gaf aan [slachtoffer 2] . Aangever stond op van zijn kruk en zei “hé”. Er was op dat moment zo’n anderhalf tot twee meter tussen aangever en verdachte. Aangever zag vervolgens dat verdachte een mes in zijn hand had. Verdachte was ineens bij aangever en haalde meteen uit in de richting van aangever. Hij zwaaide hierbij met zijn arm van boven naar beneden. Het mes ging hierbij over het gezicht van aangever. Aangever voelde hierop meteen dat zijn neus open lag en zag veel bloed. Meteen hierna maakte verdachte nog een beweging van boven naar beneden met het mes in zijn hand. Hij stak aangever in zijn rechterschouder. [1]
Aangever is nog diezelfde avond geopereerd aan zijn gezicht en de wond in het bovenlichaam. De artsen hebben vastgesteld dat sprake was van steek- en snijverwondingen. [2] In de borstkas was er naast letsel aan de huid, ook letsel aan de borstspier inclusief de slagader ter hoogte van de rechter bovenzijde van de borstkas. [3] Verder was er sprake van letsel aan de bovenlip, het kraakbeen van het verhemelte, de neus en het neustussenschot. Die wonden moesten in lagen worden gehecht. Hoewel er uitzicht op genezing is, zullen er littekens achterblijven in het gezicht. [4]
Het incident werd gezien door getuige [getuige 2] . Zij zag hoe de rechterarm van verdachte omhoog ging. Terwijl de arm omhoog ging, zag zij een groot mes in de hand van verdachte. Zij zag hoe verdachte met het mes in zijn hand krachtig uithaalde naar aangever en hoe het mes over het gezicht van aangever ging. [5]
Ook getuige [getuige 3] zag een man met een mes in zijn vuist een beweging van boven naar beneden maken en daarmee een andere persoon steken. Hij zag later dat die andere persoon in het gezicht gestoken was. [6]
Getuige [getuige 4] heeft beschreven hoe de man met zijn rechterhand een groot mes pakte. De man hield het in een vuist boven zijn hoofd en bracht het vervolgens met kracht naar beneden. Hij zag hoe de man een andere man in het gezicht stak. [7]
Verdachte heeft bekend dat hij aangever met het mes heeft gestoken. Een foto van dit mes is ook toegevoegd aan het dossier. Het betreft een plat mes. Het lemmet: een zijde met snijrand en breedte 38 mm. De lengte van het lemmet is 13,4 mm. [8]
Desgevraagd heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij op de avond van het incident onder invloed van alcohol was. Hij kreeg nadat hij volgens hem iemand had horen zeggen: ik maak je dood, de kolder in zijn hoofd en heeft uiteindelijk in het wilde weg gestoken met het mes. [9]
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat aangever heeft omschreven dat hij direct in zijn gezicht werd gestoken en dat verdachte hem vervolgens een tweede keer heeft gestoken. Pas deze tweede steek komt in de schouder van aangever terecht. De omschrijving van de gebeurtenissen staat lijnrecht tegenover de verklaring van verdachte. De rechtbank stelt vast dat de verklaring van aangever ondersteund wordt door de hiervoor genoemde getuigenverklaringen. Alle drie de getuigen zien verdachte uithalen en met het mes – van boven naar beneden – over het gezicht van aangever gaan. Deze verklaringen passen niet bij de verklaring van verdachte dat hij het gezicht heeft geraakt op het moment dat hij het mes uit de schouder trok. Immers logischerwijs zou hij daarmee het gezicht van onder naar boven hebben geraakt. Gelet op deze bewijsmiddelen is het door verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever met twee messteken eerst in het gezicht en later in de schouder heeft gestoken.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of dit handelen dient te worden gekwalificeerd als poging tot doodslag of als zware mishandeling.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte willens en wetens [slachtoffer 1] om het leven heeft willen brengen. Voor een voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer 1] door zijn gedraging zou hebben kunnen doden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijke kans" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte naar eigen zeggen onder invloed van alcohol was en in het wilde weg heeft gestoken, nadat hij de kolder in zijn hoofd kreeg. Op de foto’s van het mes is duidelijk te zien dat er sprake is van een stevig en scherp mes. Het slachtoffer is onder meer gewond geraakt aan de borstkas. Naar het oordeel van de rechtbank is het een feit van algemene bekendheid dat in het hoofd, hals en in de borstkas vitale organen zitten en dat het steken in het bovenlichaam daardoor een aanmerkelijke kans op de dood oplevert. Dit wordt bevestigd door de letselbeschrijving, waarin onder meer is aangegeven dat er letsel is aan de borstspier inclusief een slagader. Uit de ongerichtheid van verdachtes handelen, leidt de rechtbank af dat verdachte, zoals reeds geconcludeerd, niet de (volle) opzet had [slachtoffer 1] dood te steken, maar uit het steken in de richting van de borst, hals en hoofd volgt wel dat van voorwaardelijk opzet sprake is. De gedraging van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden beschouwd als zozeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan het slachtoffer, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan de rechtbank niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van dit gevolg heeft aanvaard. De rechtbank is derhalve van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, de poging tot doodslag, heeft begaan
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, opgenomen op pagina 130 in de eerste alinea van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019038432;
- de aangifte van [slachtoffer 2] , opgenomen op pagina 41 eerste alinea tot en met het eerste woord op pagina 42 van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019038432.
Feit 3
De bewijsmiddelen
Op 18 januari 2019 was ook aangever [slachtoffer 3] aanwezig in café [naam] in Goes. Hij was getuige van wat onder feit 1 is omschreven. Nadat verdachte het café had verlaten, zag aangever bloed op de toonbank liggen. Hij dacht aanvankelijk dat het van iemand anders was. Echter, toen hij nog eens naar zijn hand keek, zag hij een snee in zijn hand. Over hoe die snee precies is ontstaan, heeft [slachtoffer 3] geen verklaring afgelegd. Getuigen [getuige 2] en [getuige 4] hebben verklaard dat [slachtoffer 3] verdachte heeft geprobeerd te stoppen toen hij [slachtoffer 1] aanviel met het mes. [getuige 2] heeft hierbij benoemd dat de hand van [slachtoffer 3] tegen het mes van verdachte is gekomen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat iemand zich ermee bemoeide en een wondje heeft gekregen aan zijn hand.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer 3] daadwerkelijk gewond is geraakt aan zijn hand. Deze verwonding is waarschijnlijk ontstaan op het moment waarop [slachtoffer 3] probeerde [slachtoffer 1] te ontzetten. Het is goed mogelijk dat het mes van aangever in alle tumult ook de hand van [slachtoffer 3] heeft geraakt en dat hierdoor de verwonding is ontstaan. De rechtbank kan echter uit deze gebeurtenissen niet afleiden dat verdachte opzet op de mishandeling van [slachtoffer 3] had. De aanval van verdachte met het mes was immers gericht op [slachtoffer 1] . Er kan niet vastgesteld worden dat verdachte enige handeling in de richting van [slachtoffer 3] heeft verricht, waardoor deze [slachtoffer 3] is verwond. Er is dan ook geen sprake van voorwaardelijke opzet op de mishandeling van [slachtoffer 3] . Nu opzet op de mishandeling niet aangenomen kan worden, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van feit 3.
Feit 4
De bewijsmiddelen
Op 1 januari 2019 is aangever [slachtoffer 4] op het adres [adres 2] te Goes. Op enig moment voelde hij een vuistslag in zijn gezicht. Hierdoor raakte hij direct buiten bewustzijn. Later hoorde aangever van [getuige 1] dat hij meerdere keren in het gezicht geslagen is door [verdachte] . [10] Eenmaal thuisgekomen zag [slachtoffer 4] dat er bloed uit zijn linkeroog en mond kwam. Hij had ook dikke ogen. [11] Van dit letsel zijn ook foto’s genomen. [12]
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 4] in de bewuste nacht een tik heeft gegeven. [13] Hij stelt echter dat het bij één tik met de vlakke hand is gebleven. Verdachte ontkent ook [slachtoffer 4] te hebben geduwd. Hij bevestigt echter wel dat [slachtoffer 4] op de grond is gevallen en tegen de muur kwam.
De beoordeling van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat op de foto’s duidelijk te zien is dat er sprake is van letsel op meerdere plaatsen in het gezicht. Gelet op de plaatsen van het letsel is het niet mogelijk dat dit letsel door slechts één klap met een vlakke hand is ontstaan. Hoewel [slachtoffer 4] tijdens de mishandeling tegen een muur is gevallen, is het ook niet waarschijnlijk dat het letsel in zijn gezicht door deze val is veroorzaakt. Het letsel bevindt zich immers aan beide zijden van het gezicht. De rechtbank is daarom van oordeel dat gelet op voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte [slachtoffer 4] meermalen in het gezicht heeft geslagen.
Verder wordt verdachte verweten dat hij aangever ook tegen de muur heeft gegooid of geduwd. [slachtoffer 4] heeft zelf verklaard dat hij door een klap zijn bewustzijn verloor. De val tegen de muur kan hierdoor worden verklaard. De rechtbank stelt vast dat het dossier geen bewijsmiddelen biedt ter ondersteuning van een duw of het tegen de muur gooien. Om die reden zal zij verdachte partieel vrijspreken van dit onderdeel van het tenlastegelegde feit.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 5 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie opgenomen op pagina 7 in de derde alinea tot en met de achtste alinea van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019016586;
- de aangifte van [slachtoffer 5] opgenomen op pagina 60 in de eerste alinea tot en met de eerste zin van de tweede alinea op pagina 61 van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019016586.
Feit 6
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 6 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie opgenomen op pagina 4 in de laatste alinea tot en met de tweede alinea op pagina 5 van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019016586;
- de aangifte van [aangever slachtoffer 6] namens [slachtoffer 6] opgenomen op pagina’s 10 en 11 van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019016586.
Feit 7
Aangezien verdachte ten aanzien van het feit onder parketnummer 02/266186-18
een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd bij de politie, opgenomen op pagina 38 in de tweede alinea tot en met de vijfde alinea van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019016586;
- het proces-verbaal van bevindingen van binnentreden in woning, opgenomen op pagina 13 in de eerste alinea tot en met de tweede zin van de tiende alinea van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019016586;
- het proces-verbaal van bevindingen, opgenomen op pagina 25 in de eerste alinea tot en met de tweede alinea op pagina 26 van het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant met nummer PL2000-2019016586.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 18 januari 2019 te Goes ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes in het gezicht, te steken en het bovenlichaam te steken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 18 januari 2019 te Goes [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een kopstoot te geven;
4
op 1 januari 2019 te Goes [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] meermalen te slaan in het gezicht;
5
op 12 januari 2019 te Goes [slachtoffer 5] heeft mishandeld door die [slachtoffer 5] in het gezicht te slaan en tegen het bovenlichaam te trappen;
6
op 8 december 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk een betaalautomaat en een schuifdeur, die aan [slachtoffer 6]
toebehoorden, heeft vernield;
7
op 29 november 2018 te Goes een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen leek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een nabootsing van een pistool gelijkend op een pistool merk Walther lijkend op het type Colt 1911 voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
De rechtbank constateert dat over verdachte is gerapporteerd door psychiater M.A. Westerborg en psycholoog ’t Hoen.
De psychiater heeft vastgesteld dat bij verdachte sprake is van hechtingsproblematiek vanuit de jeugd. Er is sprake van een antisociale ontwikkeling met kenmerken van ADHD. De psychiater stelt vast dat er sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis waarbij ook sprake is van agressie als een manier van overleven. Daarnaast is er sprake van secondaire psychopathie, een aandachtstekortstoornis en alcoholmisbruik. De psychiater heeft geoordeeld dat deze stoornissen verdachte hebben beïnvloed ten tijde van de tenlastegelegde feiten. Om die reden word geadviseerd alle tenlastegelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Psycholoog ’t Hoen heeft de door de psychiater vastgestelde stoornissen bevestigd. Ook de psycholoog komt tot de conclusie dat de stoornissen van invloed waren op de tenlastegelegde feiten. De stoornissen hebben ertoe geleid dat verdachte ondanks dat hij zich wel degelijk bewust was van de wederrechtelijkheid van zijn handelen in verminderde mate in staat was adequate en weloverwogen keuzes te maken ten tijde van het tenlastegelegde. Daarom adviseert ook de psycholoog het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte.
Gelet op de adviezen van beide deskundigen acht de rechtbank verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Zij zal hier in de strafoplegging rekening mee houden. Verdachte is desondanks strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Daarnaast vordert zij de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden aan verdachte op te leggen, omdat verdachte de misdrijven heeft begaan onder invloed van een ziekelijke stoornis. Zij weegt hierbij mee dat de algemene veiligheid van personen de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk maakt. De officier van justitie vordert hierbij de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte op 30 januari 2020 bij FPK Rotterdam kan beginnen met een behandeling van zijn psychische problemen. Verdachte staat open voor deze behandeling en is akkoord met de door de reclassering in haar rapport geformuleerde voorwaarden. De verdediging heeft verzocht de voorlopige hechtenis met ingang van 30 januari 2020 te schorsen en een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Hiermee krijgt verdachte de mogelijkheid om al op korte termijn te beginnen met de behandeling voor de geconstateerde stoornissen. De verdediging heeft betoogd dat een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden een verstrekkende maatregel is, omdat de maatregel verlengd kan worden of zelfs omgezet kan worden in een maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Dit brengt onzekerheid voor verdachte. De verdediging verzoekt daarom de door de reclassering geformuleerde voorwaarden als bijzondere voorwaarden te koppelen aan een voorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op 18 januari 2019 met zijn mes het gezicht van [slachtoffer 1] in tweeën gespleten. Toen hij voor een tweede keer stak, heeft hij ook de slagader onder de borstspier geraakt. Door deze gebeurtenis is het leven van [slachtoffer 1] voorgoed veranderd. Hij wordt, zoals ook is gebleken uit zijn ter zitting afgelegde verklaring ter zitting, nog iedere dag met de lichamelijke en psychische gevolgen van dit handelen van verdachte geconfronteerd. Ook aangevers [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] werden geconfronteerd met de agressie van verdachte, toen zij door hem mishandeld werden. De agressie van verdachte heeft niet alleen gewonden opgeleverd. Op 8 december 2018 richtte verdachte zijn woede op een parkeerautomaat en een ruit. Onder deze omstandigheden is het beangstigend dat verdachte bovendien de beschikking had over een nepwapen dat zo leek op een echt wapen dat het geschikt was om ermee te dreigen.
Op al deze gedragingen samen staan normaliter lange gevangenisstraffen. Zeker nu uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vernielingen, bedreigingen en openlijk geweld. Het feit dat verdachte na deze veroordelingen zijn agressie wederom op personen richt en hier zelfs een wapen bij gebruikt is een zeer verontrustende en negatieve ontwikkeling.
De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd. Ondanks de jonge leeftijd van verdachte ziet zij evenals de psychiater geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank volgt de psychiater en de reclassering in dit advies. Verdachte zal daarom worden berecht conform het strafrecht voor volwassenen.
In haar oordeel zal de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte meewegen. Zoals reeds onder de strafbaarheid is besproken, hebben de psychiater en de psycholoog vastgesteld dat er sprake is van meerdere stoornissen bij verdachte. Deze stoornissen maken dat de bewezenverklaarde feiten verminderd aan verdachte toegerekend kunnen worden. Het recidiverisico wordt gelet hierop ingeschat als matig hoog tot hoog, maar het risico op ernstig lichamelijk geweld is hoog. De psychiater als psycholoog zijn bovendien van mening dat verdachte een behandeling nodig heeft binnen een forensische setting om de risico’s te beperken. Beiden adviseren zij aan verdachte een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. De reclassering heeft positief geadviseerd over de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden en zij heeft de voorwaarden waaronder de maatregel opgelegd kan worden geformuleerd.
Verdachte heeft verklaard mee te willen werken aan al deze voorwaarden. Hieruit blijkt voor de rechtbank dat verdachte bereid is te veranderen. De rechtbank is met de deskundigen en verdachte zelf van oordeel dat deze verandering noodzakelijk is om meer leed en gevaar voor derden te voorkomen.
In tegenstelling tot de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van verdachte binnen het strikte kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden moet plaatsvinden. Aan verdachte is eerder een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Deze voorwaardelijke gevangenisstraf heeft hem er niet van weerhouden alsnog strafbare feiten te plegen. Om die reden ziet de rechtbank geen heil in het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de door de reclassering genoemde voorwaarden.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van de feiten en het strafblad van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat - voor alle feiten met uitzondering van de bewezenverklaarde vernieling - voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond;
- dat op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Gelet op de adviezen van de deskundigen acht de rechtbank de oplegging van dwangverpleging thans niet nodig.
De rechtbank overweegt voorts dat de TBS-maatregel zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank zal aan verdachte de voorwaarden opleggen zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van de voorwaarde dat verdachte zich op het gebied van drugsgebruik dient te houden aan de richtlijnen van de reclassering, ook ingeval dit inhoudt volledige abstinentie. In aanvulling op de door de reclassering geformuleerde voorwaarden ziet de rechtbank in de aard van de zaken en de persoon van verdachte aanleiding ook contactverboden met de aangevers en een verbod op het gebruik van verdovende middelen als voorwaarden op te leggen.
Nu er, gelet op de inhoud van de rapportages van de deskundigen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, beveelt de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
Door de problematiek van de nog jeugdige verdachte en de gevaren die zijn plotselinge uitbarstingen voor anderen opleveren, is de rechtbank van oordeel dat zo spoedig mogelijk met de behandeling van verdachte moet worden gestart. Uit de gegevens van de reclassering volgt dat verdachte reeds op 30 januari 2020 om 10.00 uur kan beginnen met de in de voorwaarden genoemde behandeling bij FPK Rotterdam te Poortugaal. De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte reeds geschorst met ingang van het moment waarop verdachte op 30 januari 2020 zou worden opgenomen bij de FPK Rotterdam te Poortugaal om de start van de behandeling op dit tijdstip mogelijk te maken.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten en met name die van de poging tot doodslag, rechtvaardigt in beginsel een lange gevangenisstraf. De rechtbank zal echter een gevangenisstraf opleggen die gelijk is aan de voorlopige hechtenis tot aan het moment van de schorsing. Dit betekent dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 377 dagen wordt opgelegd. Het is voor de maatschappij van groot belang dat verdachte zo spoedig mogelijk een behandeling krijgt waarvoor hij inmiddels gemotiveerd lijkt.

7.De benadeelde partijen

7.1
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 23.198,85 voor feit 1 onder parketnummer 02/015621-19.
De verdediging heeft betoogd dat een deel van de tandartskosten niet kan worden toegewezen, omdat uit de ingediende facturen blijkt dat een deel van de kosten ziet op preventie, reiniging en de behandelingen aan tanden in de onderkaak van benadeelde. De verdediging is van mening dat de handelingen waarvoor deze facturen zijn verstuurd niet een rechtstreeks verband hebben met het aan verdachte verweten feit. Verdachte heeft een bedrag ter hoogte € 5.000,00 aan immateriële schade erkend. Het meerdere moet volgens de verdediging niet-ontvankelijk worden verklaard omdat dit bedrag onvoldoende is onderbouwd.
In tegenstelling tot de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij en zijn raadsvrouw in voldoende mate hebben onderbouwd dat door het bewezenverklaarde ook schade is ontstaan aan tanden in de onderkaak van benadeelde partij. Gelet op de omvang van het letsel aan de mondstreek van benadeelde partij is het ook aannemelijk dat benadeelde partij zelf onvoldoende in staat was zijn gebit voldoende te reinigen. De kosten voor de preventie en reiniging door een professional zijn dan ook noodzakelijk geweest voor het behoud van het gebit.
De rechtbank stelt vast dat de verdediging de overige materiële kosten niet heeft betwist. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde materiële schade in het geheel een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Zij acht verdachte hiervoor aansprakelijk en zal daarom de vordering tot vergoeding van de materiële schade ter hoogte van € 5.698,85 volledig toewijzen.
Verder is de rechtbank ook van oordeel dat de gevorderde vergoeding voor de immateriële schade voldoende onderbouwd is. Uit de onderbouwing en de verklaring van benadeelde ter zitting blijkt dat de psychische gevolgen voor benadeelde partij omvangrijk zijn. Hoewel verdachte slechts € 5.000,00 erkent, ziet de rechtbank geen enkele aanleiding het gevorderde bedrag te matigen. De rechtbank is van oordeel dat het gehele gevorderde bedrag van
€ 17.500,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen.
In totaal wordt een bedrag van € 23.198,85 toegewezen. Ook de wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegekend vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.2
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 513,50 voor feit 2 onder parketnummer 02/015621-19.
De verdediging heeft het gevorderde bedrag erkend.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de vordering zal worden toegewezen. Ook de wettelijke rente over het toegewezen bedrag zal worden toegekend vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.3
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 1.500,00 voor feit 4 onder parketnummer 02/015621-19.
De verdediging heeft betoogd dat een vergoeding van € 500,00 passender is.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 500,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. De rechtbank acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Over het toegewezen bedrag zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende onderbouwd en onvoldoende aannemelijk gemaakt. Zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7.4
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van voor feit 5 onder parketnummer 02/015621-19. De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering niet is onderbouwd.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. De benadeelde partij heeft geen bedrag genoemd en laat de vaststelling van de hoogte van de schade-vergoeding aan de rechtbank over. Om deze vaststelling mogelijk te maken heeft de benadeelde partij aangevoerd dat er een stuk van zijn tand is afgebroken en dat er sprake is van inkomstenderving. De rechtbank stelt vast dat benadeelde partij de vordering niet heeft onderbouwd, zodat het niet mogelijk is de schade te schatten. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij kan zijn vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
7.5
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
De benadeelde partij [slachtoffer 6] vordert een schadevergoeding van
€ 3.452,00 voor feit 6 onder parketnummer 02/015621-19.
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering uitsluitend is onderbouwd met offertes. Daarnaast is het de verdediging niet gebleken waarom de gehele parkeerautomaat vervangen moest worden, terwijl uitsluitend de glasplaat van de parkeerautomaat kapot was.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt. De vordering is uitsluitend onderbouwd met offertes van de schade. Sinds 8 september 2018 is echter een aanzienlijke periode verstreken. Om die reden mag van de benadeelde partij verwacht worden dat zij haar vordering nader zou onderbouwen met de nota’s van de herstelkosten. De nota’s zijn niet overgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de vordering door het ontbreken van deze nota’s vooralsnog onvoldoende onderbouwd is. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde inbeslaggenomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de voorwerpen tot het begaan van feiten zijn bestemd.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de proeftijd het vonnis van de politierechter van 14 november 2017 zal worden verlengd met 1 jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat zij dat niet opportuun acht nu aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat een verlenging van de proeftijd met één jaar wel gepast is.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 37a, 38, 38a, 38e, 45, 57, 63, 287, 300, 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder parketnummer 02/015621-19 tenlastegelegde feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Onder parketnummer 02/015621-19
Feit 1:poging tot doodslag
Feit 2:mishandeling
Feit 4:mishandeling
Feit 5:mishandeling
Feit 6:opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen,
meermalen gepleegd
Feit 7:handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Inzake alle bewezenverklaarde feiten
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 377 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel inzake feiten 1, 2, 4, 5 en 7
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
* Verdachte maakt zich niet schuldig aan enig strafbaar feit;
* Verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Verdachte meldt zich binnen drie dagen, na onherroepelijk zijn van het vonnis, bij Reclassering Nederland regio Zuid (kantoor Middelburg) via 088-8041505. Daarna meldt verdachte zich op de daarop volgende afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
- Verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien;
- Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om betrokkene te
helpen bij het naleven van de voorwaarden;
- Verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is;
- Verdachte werkt mee aan huisbezoeken;
- Verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling
door andere instellingen of hulpverleners;
- Verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
- Verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die
contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht;
* Verdachte werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), afhankelijk van de fase waarin hij zit, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar;
* Verdachte gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
* Verdachte laat zich opnemen bij Fivoor FPK Rotterdam of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
* Verdachte laat zich, aansluitend aan de klinische behandeling behandelen door een ambulante forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
* Verdachte verblijft na klinische behandeling, mits op dat moment nog geïndiceerd, in een instelling voor beschermd/ begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
* Verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
* Verdachte gebruikt geen verdovende middelen en werkt mee aan controle op dit middelenverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* Verdachte neemt op geen enkele manier -direct of indirect- contact op met aangevers te weten:
- [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedag slachtoffer 1] 1969 te [geboorteplaats slachtoffer 1] ,
wonende te [adres slachtoffer 1] ;
- [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedag slachtoffer 2] 1958 te [geboorteplaats slachtoffer 2] ,
wonende te [adres slachtoffer 2]
- [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedag slachtoffer 4] 2002 te [geboorteplaats slachtoffer 4]
wonende te [adres slachtoffer 4]
- [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedag slachtoffer 5] 1976 te [geboorteplaats slachtoffer 5] ,
wonende te [adres slachtoffer 5] ;
- draagt de reclassering op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1 mes met goednummer G1985764 en omschrijving lemmet 21 cm lang, handvat bruin van kleur en 13 cm lang, zilverkleurig;
* 1 mes met goednummer G1985767 en omschrijving lemmet 13 cm, handvat zwart van kleur en 10 cm. lang, zilverkleuring;
Vordering tenuitvoerlegging
- verlengt de proeftijd met 1 jaar van de onder parketnummer 02/700136-17 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 23.198,85, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 5.698,85 ter zake van materiële schade en € 17.500,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (onder parketnummer 02/015621-19 feit1), € 23.198,85 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 150 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 513,50, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 13,50 ter zake van materiële schade en € 500,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] (onder parketnummer 02/015621-19 feit 2), € 513,50 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening. Het toegewezen bedrag bestaat uit immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] (onder parketnummer 02/015621-19 feit 4), € 500,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen gijzeling, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Benadeelde partij [slachtoffer 6]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 6] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Nomes, voorzitter, mr. Hopmans en mr. Josten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Eekelen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 11 februari 2020.
mrs. Nomes, Hopmans en Van Eekelen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019038432 van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd als pagina 1 tot en met 187.
2.Het stuk inhoudende de voorlopige letselrapportage van 19 januari 2019, pagina 37.
3.Het stuk inhoudende de aanvullende letselrapportage van 26 februari 2019, niet opgenomen in het procesdossier maar ingediend als los stuk, tweede zin van de derde alinea van het inhoudelijke deel.
4.Het stuk inhoudende de aanvullende letselrapportage van 26 februari 2019, niet opgenomen in het procesdossier maar ingediend als los stuk, tweede tot en met vierde zin van de vierde alinea van het inhoudelijke deel.
5.Het verhoor van getuige [getuige 2] van 18 januari 2019, pagina 54 de laatste alinea tot en met pagina 55 de tweede alinea.
6.Het verhoor van getuige [getuige 3] van 18 januari 2019, pagina 58 de vierde tot en met de zevende zin in de eerste alinea van het inhoudelijke verhoor.
7.Het verhoor van getuige [getuige 4] van 18 januari 2019, pagina 60 de dertiende, veertiende, zestiende en zeventiende zin in de laatste alinea.
8.Het stuk inhoudende de foto, niet opgenomen in het procesdossier maar ingediend als pagina’s 2 tot en met 5 van een losse fotomap opgesteld door de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant,
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 28 januari 2020. Dit stuk is niet opgenomen in het procesdossier.
10.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld een paginanummer van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2019016586 van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en bestaande uit 76 pagina’s.
11.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4] van 4 januari 2019, pagina 42 derde zin en vierde zin van de derde alinea.
12.De foto’s, pagina 45 tot en met 56.
13.Het verhoor van verdachte van 20 januari 2019, pagina 4 negende zin van de derde alinea.