4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op 7 februari 2020 rond 21:30 uur kwam [slachtoffer] op bezoek bij verdachte en haar partner, medeverdachte [naam] , op het adres [adres] in Bergen op Zoom, waar ook medeverdachte [medeverdachte] aanwezig was. Omstreeks middernacht werd [slachtoffer] door [naam] en [medeverdachte] naar buiten de trap af gedragen en zwaar gewond op de openbare weg neergelegd, waar korte tijd later de politie ter plaatse kwam. [naam] en [medeverdachte] hadden op dat moment bloed aan hun kleding en handen en de knokkels van hun beider handen waren gezwollen.
[slachtoffer] had diverse verwondingen aan zowel zijn hoofd als lichaam. Zijn ogen waren ernstig gezwollen, boven zijn linker wenkbrauw had hij een snee van ongeveer 4 centimeter, op zijn achterhoofd zat een open wond van ongeveer twee centimeter lengte, op zijn rug liepen twee rode striemen met een lengte van 25 centimeter en op zijn rechter scheenbeen zat een open wond met een diameter van ongeveer vijf centimeter. Na onderzoek in het ziekenhuis werd geconstateerd dat er bij [slachtoffer] sprake was van fors traumatisch letsel, bestaande uit uitgebreide forse aangezichtsfracturen, waarvoor hechtingen zijn geplaatst en een operatie door de kaakchirurg is verricht, een klaplong (pneumothorax), meerdere ribfracturen en hersenletsel (subduraal hematoom en epiduraal hematoom).
In de woning bevond zich verdachte. Zij had bloed op haar schoenen. In de woning was een grote hoeveelheid bloedsporen aanwezig, onder andere in de hal, de keuken en de woonkamer. De poef in de woonkamer bevatte meerdere bloedspoorpatronen in de vorm van bloedspatten en bloedstroompatronen, welk impactpatroon door gebruik van forse kracht moet zijn ontstaan. Dit bloed bleek afkomstig te zijn van [slachtoffer] . Daarnaast lagen in de woning diverse voorwerpen met daarop bloedsporen: kledingstukken, een honkbalknuppel, twee messen en een lege wijnfles. Ook het bloed op het uiteinde van de honkbalknuppel bleek afkomstig te zijn van [slachtoffer] .
Het celmateriaal op het handvat van de honkbalknuppel bleek een DNA-mengprofiel te zijn, waarbij de hypothese dat medeverdachte [naam] één van de donoren is veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat het celmateriaal afkomstig is van vier onbekenden.
Daarnaast liep er een sleepspoor van bloed vanaf de woning over de trappengalerij naar beneden.
Van het moment dat [slachtoffer] gewond in voornoemde woning aanwezig was, is een video-opname gemaakt. Hierop is [slachtoffer] te zien, die reeds gewond was aan zijn gezicht en bloedde. Daarnaast is een sok te zien met blauwe steenstukken, waarvan [medeverdachte] heeft verklaard dat hij soortgelijke sokken droeg die avond. Verder is te zien dat er tegen de rechterhals van [slachtoffer] een voorwerp wordt gedrukt. Op de video-opname is de stem van medeverdachte [naam] te horen. Door een ander wordt daarbij gezegd dat “hij niet dood hoeft”, dat “hij moet betalen”. Ook wordt gevraagd om zijn gezicht te laten zien waarna de ander zegt: “Wat heb je gedaan? Je hebt hem goed behandeld maat”.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat in de woning ter hoogte van de poef een geweldincident heeft plaatsgevonden waarbij, gelet op de grote hoeveelheid bloed en het uitgebreide bloedspattenpatroon, veel kracht is gebruikt. De rechtbank gaat er vanuit dat hierbij gebruik is gemaakt van de aangetroffen honkbalknuppel. Dat [slachtoffer] al gewond was toen hij bij de woning aankwam, zoals medeverdachten [naam] en [medeverdachte] hebben verklaard, volgt de rechtbank dan ook niet. Ook uit het forensisch onderzoek volgt dat geen aanwijzingen aanwezig zijn voor het scenario dat [slachtoffer] al bebloed de trappengalerij naar boven is gegaan.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn het medeverdachten [naam] en [medeverdachte] geweest die dit geweld hebben toegepast. Zij waren immers naast verdachte als enigen in de woning aanwezig en beiden hadden verwondingen/zwellingen op de knokkels van hun handen. Dat deze verwondingen zijn ontstaan door het slaan tegen een muur, zoals [naam] en [medeverdachte] hebben verklaard, acht de rechtbank in het licht van de andere bewijsmiddelen niet aannemelijk. Uit het filmpje blijkt voorts dat beide verdachten aanwezig en betrokken waren bij de op dat moment reeds gewonde [slachtoffer] , terwijl ook werd gesproken over “dat hij niet dood moest”. Ook heeft de rechtbank in dit verband acht geslagen op het gegeven dat op het handvat van de honkbalknuppel waarschijnlijk het DNA van medeverdachte [naam] zat en dat door getuige [getuige] is gezien dat de man met de baard (de rechtbank begrijpt medeverdachte [medeverdachte] ) helemaal onder het bloed zat.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht bij [slachtoffer] , als gevolg waarvan hij pijn of letsel heeft ondervonden. Verdachte is namelijk niet op de video-opname te zien of te horen en bij verdachte is in tegenstelling tot de medeverdachten geen letsel te zien wat erop kan duiden dat zij heeft geslagen of geschopt. Het feit dat verdachte in eerste instantie aan de politie heeft verklaard dat zij zich heeft verdedigd met een fles en er een bebloede wijnfles in de woning is aangetroffen, is naar het oordeel van de rechtbank eveneens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Hoewel daarvoor wel aanwijzingen zijn, is niet komen vast te staan dat daadwerkelijk met de fles is geslagen. Daar komt bij dat verdachte in haar verhoor bij de politie afstand heeft genomen van deze eerste verklaring.
De rechtbank gaat er gelet op de beperkte grootte van de woning en de mate van het toegepaste geweld door [naam] en [medeverdachte] vanuit dat verdachte wel degelijk kennis heeft gehad van het feit dat [slachtoffer] in ernstige mate werd verwond.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat voornoemde rol van verdachte van onvoldoende gewicht is om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen medeverdachten [naam] en [medeverdachte] en verdachte. Het enkele feit dat verdachte aanwezig was in de woning en moet hebben geweten dat [slachtoffer] ernstig werd verwond, terwijl zij niet heeft ingegrepen is kwalijk, maar maakt niet dat zij een significante rol heeft gehad bij of een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het veroorzaken van letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken van feit 1.
Feit 2
Verdachte heeft de ochtend nadat de politie ter plaatse was gekomen in het kader van feit 1 schoonmaakhandelingen verricht in en rondom de woning aan het [adres] te Bergen op Zoom. Verdachte heeft hierover verklaard dat zij door haar buren was gevraagd het trappenhuis schoon te maken. De rechtbank stelt vast dat dit is gebeurd, nadat de politie reeds sporen had veiliggesteld en in eerste instantie de beslissing had genomen niet tot aanhouding van verdachte en medeverdachten [naam] en [medeverdachte] over te gaan. Pas nadat bekend werd dat de gezondheidssituatie van het slachtoffer [slachtoffer] verslechterde, heeft de politie besloten alsnog tot aanhouding over te gaan en verder onderzoek te verrichten in en rondom de woning.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met haar handelen het oogmerk had sporen weg te maken of het onderzoek naar een strafbaar feit te bemoeilijken. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van feit 2.