ECLI:NL:RBZWB:2020:6409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_6954
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar studieschuld door DUO

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn moeder, beroep ingesteld tegen een besluit van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) dat zijn bezwaar tegen de vaststelling van het maandbedrag van zijn studieschuld voor het jaar 2020 niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het bestreden besluit dateert van 28 april 2020 en betreft een eerdere beslissing van DUO van 11 november 2019, waarin het maandbedrag van de studieschuld werd vastgesteld. Eiser stelt dat zijn moeder bij de aanvraag van het reisproduct niet op de hoogte was van de gevolgen van de lening en dat zij pas later in 'Mijn DUO' heeft gekeken.

De rechtbank heeft op 18 december 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat DUO het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het besluit van 11 november 2019 geen rechtsgevolg heeft, omdat er geen verandering is opgetreden in de opgebouwde lening. Eiser had eerder bezwaar kunnen maken tegen de besluiten van 20 augustus 2016 en 27 november 2017, waarin de reisvoorziening werd toegekend en de terugbetalingsperiode werd vastgesteld. De rechtbank concludeert dat de verantwoordelijkheid voor het begrijpen van de voorwaarden van de lening bij eiser en zijn moeder ligt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6954 WSFBSF

uitspraak van 18 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 6 juni 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 28 april 2020 (bestreden besluit) van DUO over de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 november 2019 tot vaststelling van het maandbedrag studieschuld voor het jaar 2020 op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 november 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn moeder, [naam moeder]. DUO heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluiten van 20 augustus 2016 en 27 november 2017 heeft DUO aan eiser een reisvoorziening toegekend voor de jaren 2017 en 2018 in de vorm van een prestatiebeurs.
Bij besluit van 8 april 2019 heeft DUO eiser medegedeeld dat de terugbetalingsperiode van zijn studieschuld van € 1.710,18 is gestart. Tegen dit besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 november 2019 heeft DUO het maandbedrag van de studieschuld voor 2020 vastgesteld. Vanwege de aanloopfase hoeft eiser in 2020 nog niets af te lossen.
Bij brief van 18 november 2019 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van DUO van 11 november 2019.
Bij het bestreden besluit van 28 april 2020 is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat het is gericht tegen de rentedragende lening in het bericht van 11 november 2019. DUO heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er met het bericht geen verandering is opgetreden in de opgebouwde rentedragende lening en het er daarmee – voor dat gedeelte – geen sprake is van een besluit waartegen een bezwaarschrift kan worden ingediend.
2. In beroep voert eiser aan dat zijn moeder bij het aanvragen van het reisproduct niet wist dat zij een maandelijkse lening aanging. Zijn moeder dacht dat bij het niet behalen van een diploma alleen de gemaakte reiskosten terugbetaald moesten worden. Verder voert eiser aan dat zijn moeder niet eerder dan 8 oktober 2018 in “Mijn DUO” heeft gekeken.
3. In artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieksrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
4. Ter beoordeling ligt de vraag voor of DUO het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat met het besluit van 11 november 2019 geen verandering is opgetreden in de opgebouwde rentedragende lening.
Naar het oordeel van de rechtbank is het bericht van 11 november 2019 niet gericht op enig rechtsgevolg, voor zover dit betrekking heeft op de terugbetalingsverplichting en de hoogte van de schuld. Immers, eiser is al eerder kenbaar gemaakt dat de reisvoorziening in de vorm van prestatiebeurs is verstrekt, zie bijvoorbeeld de besluiten van 20 augustus 2016 en 27 november 2017. Daarnaast is eiser al eerder kenbaar gemaakt dat de terugbetalingsperiode van de schuld vanwege de OV-kaart is gestart en dat er tijdens de eerste 24 maanden, de aanloopfase, nog niet afgelost hoeft te worden, in het besluit van 8 april 2019. Naar het oordeel van de rechtbank is dus reeds bij eerdere besluitvorming vastgesteld dat er sprake is van een schuld van eiser aan DUO van € 1.710,18. Hiertegen had eiser bezwaar kunnen maken. Gesteld noch gebleken is dat eiser dat heeft gedaan.
Op 11 november 2019 stond dus al vast dat eiser zijn schuld vanwege de OV-kaart moest terugbetalen en dat er tijdens de eerste 24 maanden, de aanloopfase, er nog niet afgelost hoeft te worden. Dit schrijven roept naar het oordeel van de rechtbank, voor zover dit betrekking heeft op de terugbetalingsverplichting en de hoogte van de schuld, dan ook geen zelfstandig rechtsgevolg in het leven. DUO heeft het bezwaar van eiser dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Dat de moeder van eiser bij de aanvraag van het reisproduct er ten onrechte vanuit ging dat bij het niet behalen van een diploma alleen de gemaakte reiskosten terugbetaald moesten worden en niet wist dat zij een lening (prestatiebeurs) voor eiser aan ging, maakt dit niet anders. Het is immers de eigen verantwoordelijkheid om bij het aanvragen van een voorziening je op de hoogte te stellen van de voorwaarden. DUO heeft eiser reeds bij het toekennen van de reisvoorziening al medegedeeld dat toekenning in de vorm van een prestatiebeurs plaatsvindt. Indien (de moeder van) eiser niet exact wist wat dit inhield, lag het op haar weg om dit te nader onderzoeken. Ook het gegeven dat (de moeder van) eiser pas eerst op 8 oktober 2018 in “Mijn DUO” heeft gekeken is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser dient te blijven. Ter zitting is door verweerder gesteld dat het bericht van 8 april 2019 pas eerst op 26 juni 2019 is geopend. Van de moeder van eiser mocht worden verwacht dat zij regelmatig inlogt op “mijn DUO” en de voor haar zoon bestemde berichten opent en leest. Dat zij dit niet (tijdig) heeft gedaan moet eveneens voor rekening en risico van eiser blijven.
5. De rechtbank is van oordeel dat DUO het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl..
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.