ECLI:NL:RBZWB:2020:6470

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
BRE 19/4800
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verzuimboete wegens onduidelijkheid over tijdvakken en procesrisico bij inspecteur

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een suppletie omzetbelasting ingediend over de maanden oktober, november en december 2018. Naar aanleiding hiervan legde de inspecteur een naheffingsaanslag en een verzuimboete op, waarbij de correcties over de drie tijdvakken in één naheffingsaanslag werden samengevoegd. De rechtbank oordeelde dat de verzuimboete ten onrechte was opgelegd, omdat het verwijt dat aan de belanghebbende werd gemaakt, deels betrekking had op gedragingen van andere tijdvakken dan het tijdvak waarover de boete was opgelegd. Dit leidde tot onduidelijkheid over welk deel van de niet tijdig betaalde belasting betrekking had op december 2018.

De rechtbank stelde vast dat de inspecteur niet in staat was om aan te tonen welk bedrag aan omzetbelasting te laat was betaald over het tijdvak december 2018. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen of het verzuim van de belanghebbende een gering of substantieel betaalverzuim betrof, wat van invloed is op de hoogte van de boete. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur het procesrisico droeg voor het niet verschaffen van dit inzicht. Daarom werd de boete in zijn geheel vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 1.050 werden vastgesteld.

De uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat voor partijen de mogelijkheid open om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/4800
uitspraak van 16 december 2020
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 9 augustus 2019 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde verzuimboete d.d. 28 maart 2019 ten bedrage van € 1.523 (aanslagnummer [aanslagnummer] .F.01.8121).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende W.G. Hilhorst, verbonden aan ADW Accountants te Harderwijk, en namens de inspecteur [inspecteur] .

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.050;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan haar vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft op 28 februari 2019 een suppletie omzetbelasting over het jaar 2018 ingediend tot een nog te betalen bedrag van € 30.471. Naar aanleiding van de suppletie is met dagtekening 28 maart 2019 aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak december 2018. Bij gelijktijdige beschikking is een verzuimboete opgelegd van € 1.532, zijnde 5% van het bedrag aan nageheven omzetbelasting. Deze boete is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.2.
Tussen partijen is in geschil of de verzuimboete terecht en tot een juist bedrag is opgelegd en of de hoorplicht [1] is geschonden.
2.3.
Nu belanghebbende ter zitting de rechtbank heeft verzocht om zelf in de zaak te voorzien in het geval een schending van de hoorplicht zou worden geconstateerd, zal de rechtbank eerst op het (primaire) geschilpunt met betrekking tot de verzuimboete ingaan.
2.4.
Bij te late voldoening van verschuldigde omzetbelasting kan de inspecteur een boete van maximaal € 5.278 (tekst 2018) opleggen. [2] Op grond van paragraaf 24A, onderdeel 3.d. van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst, wordt in geval van een betalingsverzuim als hier aan de orde een verzuimboete van 5% van de niet binnen de termijn betaalde belasting opgelegd. De mate van verwijtbaarheid speelt hierbij geen rol, tenzij er sprake is van afwezigheid van alle schuld.
2.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende de door haar verschuldigde omzetbelasting over de tijdvakken oktober, november en december 2018 niet tijdig heeft betaald. De te laat betaalde omzetbelasting over deze drie tijdvakken tezamen bedroeg € 30.471. De inspecteur heeft ervoor gekozen om de verschuldigde omzetbelasting over deze drie tijdvakken na te heffen middels een (onbestreden) naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak december 2018. Vervolgens heeft de inspecteur over die naheffingsaanslag de bestreden verzuimboete opgelegd.
2.6.
Daardoor is de situatie ontstaan dat de verzuimboete is opgelegd over één tijdvak -december 2018 - waarin feitelijk de niet tijdig betaalde omzetbelasting over ook andere tijdvakken - oktober en november 2018 - zijn verwerkt. Wat daar ook van zij, het verwijt dat aan belanghebbende wordt gemaakt ziet dus ten dele op gedragingen van belanghebbende met betrekking tot andere tijdvakken dan het tijdvak waarover de verzuimboete is opgelegd. De boete is daardoor in ieder geval deels ten onrechte opgelegd omdat deze punitieve sanctie naar haar aard alleen kan zien op gedragingen ten aanzien van het tijdvak waarover het verwijt wordt gemaakt.
2.7.
Voorts is er het gedeelte van de boete dat ziet op de niet tijdig betaalde omzetbelasting over het tijdvak december 2018. Het is voor de rechtbank onduidelijk welk deel van de € 30.471 aan te laat betaalde omzetbelasting ziet op het tijdvak december 2018. Ook ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd niet kunnen aangeven welk bedrag aan omzetbelasting te laat is betaald over dit tijdvak. De rechtbank kan dus niet vaststellen of het verzuim van belanghebbende ten aanzien van het tijdvak december 2018 een meer gering betaalverzuim betreft waarbij in de regel een beperkte boete past, of dat het om een meer substantieel betaalverzuim gaat waarbij in de regel een omvangrijke(re) boete past. De inspecteur dient dat inzicht wel te verschaffen, zodat de rechtbank een behoorlijke toetsing van de boete kan uitvoeren. Dat is nu onmogelijk gebleken. De gevolgen van het niet verschaffen van dit inzicht is een procesrisico dat bij de inspecteur behoort te liggen.
2.8.
De rechtbank heeft daarom de boete in zijn geheel vernietigd en het beroep gegrond verklaard. Er is geen belang meer bij behandeling van de klacht over het niet-horen.
2.9.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.050 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525 en een wegingsfactor 1). Wat betreft de behandeling van het bezwaarschrift zijn geen kosten gesteld door belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 16 december 2020 door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.Artikel 67c, eerste lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).