ECLI:NL:RBZWB:2020:6492

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
02/204847-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Beudeker
  • A. Ides Peeters
  • J. Veldhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door gooien met kokend water in AZC met poging tot zware mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 december 2020, is de verdachte veroordeeld voor zware mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 3 augustus 2020 in een asielzoekerscentrum te Gilze, waar de verdachte zeer heet water uit een waterkoker gooide in de richting van twee slachtoffers, [Slachtoffer 2] en haar zoontje. Tijdens het incident sprong [Slachtoffer 1] tussen de verdachte en [Slachtoffer 2] in, waardoor zij zelf het kokende water over zich heen kreeg en ernstige brandwonden opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde, aangezien zij wist dat het water zeer heet was en dat het gooien ervan een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, maar de rechtbank verwierp dit verweer en achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een discriminatoir aspect dat strafverzwarend zou moeten werken, ondanks dat de slachtoffers lesbisch waren en er eerder een confrontatie had plaatsgevonden tussen hen en de verdachte. De benadeelde partijen, [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2], dienden schadevergoedingsvorderingen in, waarvan de rechtbank een deel toewijsbaar achtte, maar het discriminatoire aspect niet kon vaststellen. De rechtbank legde de verdachte ook een schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/204847-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 december 2020
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1999 te [Geboorteplaats- en Land]
thans verblijvende in [Adres instelling]
raadsman mr. W.N. Ramnun, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 december 2020, waarbij de officier van justitie, mr. De Hommel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1
zeer heet water uit een waterkoker tegen [Slachtoffer 1] heeft gegooid waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
feit 2
geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [Slachtoffer 2] en haar zoontje door zeer heet water uit een waterkoker in hun richting te gooien.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit 1 en het primair ten laste gelegde feit 2 heeft begaan. Zij baseert zich daarbij op de aangiftes en de getuigenverklaringen van [Getuige 1] en [Getuige 2] .
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en de poging daartoe.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, nu de getuigenverklaringen tegenstrijdig zijn met elkaar en niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte kokend/zeer heet water uit een waterkoker in de richting van [Slachtoffer 2] (hierna in de overwegingen: [Slachtoffer 2] ) en haar zoontje heeft gegooid, maar dat dit water op [Slachtoffer 1] (hierna in de overwegingen: [Slachtoffer 1] ) terecht is gekomen omdat zij ertussen is gesprongen. [Slachtoffer 1] heeft daarbij oppervlakkige eerste- en tweedegraads brandwonden opgelopen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de getuigenverklaringen tegenstrijdig zijn en niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. De door de rechtbank tot het bewijs gebezigde getuigenverklaring van [Getuige 1] ondersteunt de aangiftes van [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] . Daarbij is [Getuige 1] een onafhankelijke getuige.
Opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en/of de poging daartoe?
Gelet op de brandwonden van [Slachtoffer 1] , moet het water in de waterkoker zeer heet of zelfs kokend heet zijn geweest en dit moet voor verdachte aan de buitenkant van de waterkoker voelbaar geweest zijn. Verdachte moet dan ook geweten hebben dat de inhoud van de waterkoker zeer heet water betrof.
Het vervolgens gooien van zeer heet water in de richting van [Slachtoffer 2] en haar kindje en in de directe nabijheid van anderen, levert naar het oordeel van de rechtbank voorwaardelijk opzet op op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [Slachtoffer 1] , toen zij ervoor sprong, en op de poging hiertoe voor [Slachtoffer 2] en haar zoontje. Verdachte heeft door haar handelen willens en wetens de aanmerkelijk kans aanvaard dat het zeer hete water op [Slachtoffer 2] en haar kindje en ook op anderen in de nabijheid van [Slachtoffer 2] terecht kon komen en dat daardoor bij [Slachtoffer 1] , die uiteindelijk als enige geraakt werd, zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan.
Zwaar lichamelijk letsel?
In lijn met vaste jurisprudentie is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het letsel van [Slachtoffer 1] is te kwalificeren als zwaar lichamelijk letsel, gezien de aard en de omvang van het letsel, bestaande uit oppervlakkige eerste- en tweedegraads brandwonden en het feit dat sprake is van een blijvende huidafwijking op grote delen van de rechter zijde en bil van [Slachtoffer 1] . Ter zitting heeft [Slachtoffer 1] verklaard dat zij nog steeds last heeft van dezelfde (jeukende) wonden.
feit 1
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
feit 2
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
primair
op 3 augustus 2020 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten eerste- en tweedegraads brandwonden over een groot deel van het lichaam, heeft toegebracht door kokend/zeer heet water uit een waterkoker tegen die [Slachtoffer 1] te gooien;
feit 2
primair
op 3 augustus 2020 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 2] en haar zoontje opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
doorkokend/zeer heet water uit een waterkoker in de richting van die [Slachtoffer 2] en haar zoontje d
atzij vast had
te gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, mede gelet op het reclasseringsadvies, dat er onvoldoende aanwijzingen zijn om het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie overwogen dat een discriminatoir aspect onvoldoende aannemelijk gemaakt kan worden om dit mee te nemen als strafverzwarende omstandigheid.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ingeval de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten zou komen, dan verzoekt de verdediging het jeugdstrafrecht toe te passen, waarbij de verdediging zich ten aanzien van de strafmaat refereert aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Toepassing jeugdstrafrecht?
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter beslissen toch het jeugdstrafrecht toe te passen, indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Over verdachte is een reclasseringsadvies uitgebracht. Uit de rapportage van 9 september 2020 blijkt dat de reclassering met de beschikbare informatie niet kan adviseren of toepassing van het jeugdstrafrecht wenselijk is, nu het niet mogelijk is het wegingskader toe te passen. Er is volgens de reclassering te weinig informatie voorhanden op basis waarvan een inschatting kan worden gemaakt van de twee pijlers van het wegingskader, namelijk de handelingsvaardigheden en de pedagogische mogelijkheden van verdachte, nu er zeer beperkte informatie is over haar gedrag en functioneren. Ook naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte functioneert al enige jaren zelfstandig en er zijn geen aanwijzingen dat een pedagogische aanpak nodig zou zijn. Ook anderszins zijn de rechtbank geen omstandigheden gebleken die maken dat het toepassen van jeugdstrafrecht nodig of opportuun is. De rechtbank zal dan ook het volwassenenstrafrecht toepassen.
Discriminatoir aspect?
In het geval er sprake is van een discriminatoir aspect bij het plegen van strafbare feiten dan kan dit strafverhogend werken. Het Openbaar Ministerie hanteert de Aanwijzing discriminatie (2018A009).
Van een discriminatoir aspect kan sprake zijn bij een commuun [1] delict als onderhavige, als discriminatie een rol heeft gespeeld bij het motief tot het plegen van het feit of dit wordt gebruikt om het feit indringender te maken. De rechtbank stelt vast dat de confrontatie die [Slachtoffer 2] eerder in die nacht zocht met verdachte en haar man, aanleiding is geweest tot het uiteindelijk gooien met zeer heet water uit een waterkoker. Die eerste confrontatie tussen [Slachtoffer 2] en verdachte en de eerste geweldshandelingen iets daarna richting de man van verdachte, kwamen vanuit [Slachtoffer 2] . [Slachtoffer 2] kwam verhaal halen omdat zij zojuist gehoord had dat de man van verdachte zich in het [Adres instelling] discriminerend zou hebben uitgelaten over de homoseksuele geaardheid van [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de homoseksuele geaardheid van [Slachtoffer 2] en het voordeel dat het zou hebben om lesbisch te zijn voor een asielprocedure, eerder onderwerp van gesprek tussen hen is geweest. Uit verschillende verklaringen valt ook op te maken dat [Slachtoffer 2] en [Slachtoffer 1] er binnen het [Adres instelling] geen geheim van maakten lesbisch te zijn en dat daar door meerderen over gesproken werd. De rechtbank acht het echter op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat het lesbisch zijn de reden was voor het begaan van de feiten of daar van invloed op is geweest. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat zij haar deur dicht wilde doen toen [Slachtoffer 2] op 3 augustus 2020 midden in de nacht verhaal kwam halen en dat haar kindje de deur tegen zich aankreeg toen [Slachtoffer 2] dat probeerde te verhinderen. Later in de nacht werd de man van verdachte als eerste door [Slachtoffer 2] geslagen. Er zijn verklaringen in het dossier waarin gesproken wordt over het feit dat de man van verdachte seksueel geïnteresseerd zou zijn geweest in [Slachtoffer 2] . Verdachte meende dat [Slachtoffer 2] juist achter haar man aanzat.
De rechtbank sluit niet uit dat er in het [Adres instelling] door mensen, waaronder de man van verdachte, wel eens over het lesbisch zijn van [Slachtoffer 2] werd gesproken en dat dat niet altijd positief bedoeld was; dit blijkt uit meerdere verklaringen, maar nergens uit blijkt dat verdachte hieraan mee deed en dat dat lesbisch zijn voor háár ooit een rol gespeeld heeft. Verdachte had niet met zeer heet water mogen en moeten gooien echter, op geen enkele wijze is gebleken dat het lesbische aspect een rol heeft gepeeld voor verdachte toen zij dit hele nare feit pleegde. Het feit dat in de media veelvuldig anders is bericht, maakt dit niet anders. De rechtbank neemt wel aan dat verdachte boos was op [Slachtoffer 2] , wat ook bijvoorbeeld blijkt uit de verklaring van getuige [Getuige 1] . Zij heeft verklaard dat verdachte aan haar had gevraagd om het kindje van haar over te nemen, zodat zij mee kon vechten. Gelet op voornoemde omstandigheden is het ook niet onaannemelijk dat verdachte boos was en uit boosheid heeft gehandeld. Alles overwegende is de rechtbank - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat het discriminatoire aspect onvoldoende vast te stellen is om dit mee te nemen als strafverzwarende omstandigheid.
Straftoemeting
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [Slachtoffer 1] en een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [Slachtoffer 2] en haar zoontje. Zij heeft zeer heet water in de richting van [Slachtoffer 2] en haar zoontje gegooid, maar dit zeer hete water is tegen [Slachtoffer 1] aan gekomen waardoor [Slachtoffer 1] oppervlakkige eerste en tweedegraads brandwonden heeft opgelopen. Brandwonden zijn vreselijk pijnlijk en kunnen daarnaast ontsierende littekens en blijvende huidverkleuringen veroorzaken. Weliswaar heeft [Slachtoffer 2] als eerste de confrontatie gezocht, waarbij een ruzie ontstond tussen de man van verdachte en [Slachtoffer 2] , maar het is verdachte die vervolgens terug haar kamer in liep en vervolgens met een waterkoker met zeer heet water naar buiten kwam en dit in de richting van [Slachtoffer 2] en haar zoontje gooide. En dit op het moment dat er geen ruzie meer gaande was. Verdachte heeft buitenproportioneel gehandeld. Het gooien met zeer heet water in de richting van [Slachtoffer 2] en haar zoontje is op geen enkele wijze te rechtvaardigen en vindt de rechtbank bijzonder ernstig. Uit de verklaring die [Slachtoffer 2] tijdens de zitting heeft afgelegd, blijkt dat het hele gebeuren ook (psychische) impact heeft gehad op haar kindje. [Slachtoffer 1] heeft blijvende huidverkleuringen opgelopen. Verdachte heeft door haar handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [Slachtoffer 1] en [Slachtoffer 2] en beide slachtoffers hebben zich blijkens de vordering tot schadevergoeding vanwege het opgelopen trauma onder psychologische behandeling laten stellen.
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank verder rekening met de aard en de bijzondere ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het feit dat verdachte daar geen verantwoordelijkheid voor heeft genomen. Verder houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die tijdens de behandeling ter zitting naar voren zijn gekomen en voor zover deze blijken uit de over verdachte uitgebrachte voornoemde reclasseringsrapportage, waarbij de rechtbank acht slaat op het feit dat verdachte geen rechtmatige verblijfsstatus in Nederland heeft en in afwachting is van een (herhaalde) asielprocedure.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met haar jeugdige leeftijd, met het feit dat het [Slachtoffer 2] is geweest die als eerste de confrontatie heeft gezocht, met de eendaadse samenloop en met de veelvuldige berichtgeving in de media over deze zaak. In de media is de nadruk gelegd op het feit dat het geweld homogerelateerd zou zijn en van dat aspect is de rechtbank niet gebleken. De gevolgen voor verdachte zijn - mede door die media-aandacht - enorm geweest.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Bij de bepaling van de duur hiervan, houdt de rechtbank rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van acht maanden passend en geboden is.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[Slachtoffer 1]
De benadeelde partij [Slachtoffer 1] vordert voor feit 1 een immateriële schadevergoeding van € 8.500,00, te vermeerderen met datzelfde bedrag wegens het discriminatoire aspect van de zaak, dus een totaalbedrag van € 17.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[Slachtoffer 2]
De benadeelde partij [Slachtoffer 2] vordert voor feit 2 een immateriële schadevergoeding van
€ 2.500,00, te vermeerderen met datzelfde bedrag wegens het discriminatoire aspect van de zaak, dus een totaalbedrag van € 5.000,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
Nu het discriminatoire aspect onvoldoende aannemelijk gemaakt kan worden en gelet op het eigen aandeel van aangevers, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade van de benadeelde partijen dient te worden gematigd.
[Slachtoffer 1]
De officier van justitie acht een bedrag van € 3.000,00 toewijsbaar, gelet op bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
[Slachtoffer 2]
Gelet op de huidige onderbouwing acht de officier van justitie een bedrag van € 750,00 toewijsbaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de toegewezen vergoedingen te vermeerderen met de wettelijke rente en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak verzoekt de verdediging de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk te verklaren. Subsidiair verzoekt de verdediging de vorderingen af te wijzen, omdat de beoordeling een onredelijke belasting van het strafproces met zich meebrengt. Meer subsidiair verzoekt de verdediging de verdubbeling van de vorderingen in verband met het discriminatoire aspect af te wijzen en rekening te houden met het eigen aandeel van aangevers.
[Slachtoffer 1]
De verdediging verzoekt aansluiting te zoeken bij de bedragen van € 2.300,00 dan wel
€ 2.500,00 die in vergelijkbare zaken zijn toegekend.
[Slachtoffer 2]
De verdediging verzoekt deze vordering, bij gebrek aan onderbouwing, af te wijzen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank twijfelt er niet aan dat de benadeelde partijen last ondervinden van de gebeurtenissen van 3 augustus 2020. Uit de vorderingen en de toelichting van hun raadsman ter zitting blijkt dat zij behandeling krijgen voor hun psychische klachten. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een juridische beoordeling is, die onmogelijk de mate van impact voor de benadeelde partijen tot uitdrukking kunnen brengen.
[Slachtoffer 1]
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Nu volgens de rechtbank het discriminatoire aspect van het gepleegde feit niet vast te stellen is, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde schade dient te worden gematigd.
Bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding heeft de rechtbank in het bijzonder rekening gehouden met de aard en ernst van het letsel. Daarnaast heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij vergelijkbare uitspraken. Naar het oordeel van de rechtbank is de schade toewijsbaar tot een bedrag van € 3.000,00. Voor het overige gedeelte zal de rechtbank [Slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan dat gedeelte van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal ook de gevorderde wettelijke rente toekennen vanaf 3 augustus 2020 en
de schadevergoedingsmaatregel over de toegekende vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente, aan verdachte opleggen.
[Slachtoffer 2]
Gelet op het toetsingskader van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek naar de geldende rechtspraak van de Hoge Raad, overweegt de rechtbank dat niet uit objectieve maatstaven is gebleken in welke mate bij [Slachtoffer 2] als gevolg van de poging tot zware mishandeling ‘geestelijk letsel’ is ontstaan. De gegeven onderbouwingen van de gevolgen van het handelen van verdachte zijn onvoldoende specifiek om te oordelen dat sprake is van een aantasting in haar persoon “op andere wijze”. De rechtbank benadrukt daarbij wel dat pas in een laat stadium de tenlastelegging ten aanzien van [Slachtoffer 2] is gewijzigd en dat het daarom voor haar lastig is geweest de vordering te onderbouwen. Voor zover er is verzocht om een aanhouding van de behandeling van de zaak om nadere stukken ter onderbouwing van de schade over te leggen, overweegt de rechtbank dat dit een onevenredige belasting voor het strafproces zou opleveren.
De rechtbank zal daarom de vordering van [Slachtoffer 2] tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Zij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 55 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:zware mishandeling
feit 2:poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van acht maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in
voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[Slachtoffer 1] (voor feit 1)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[Slachtoffer 1]van
€ 3.000,00ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de
Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[Slachtoffer 1],
€ 3.000,00te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
3 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet-betaling 40 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
[Slachtoffer 2] voor feit 2
- verklaart de benadeelde partij
[Slachtoffer 2]in de vordering tot schadevergoeding
niet‑ontvankelijken bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. A. Ides Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van Van der Gaag, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2020.
De voorzitter, de jongste rechter en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
feit 1
primair
zij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen aan [Slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten eerste- en tweedegraads brandwonden over een groot deel van het lichaam, heeft toegebracht door kokend/zeer heet water (uit een waterkoker) tegen/over die [Slachtoffer 1] te gooien;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
zij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen kokend/zeer heet water (uit een waterkoker) tegen/over die [Slachtoffer 1] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
meer subsidiair
zij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig kokend/zeer heet water (uit een waterkoker) heeft gegooid in de richting van [Slachtoffer 1] , terwijl [Slachtoffer 1] die [Slachtoffer 2] heeft weggeduwd om te voorkomen dat het kokende/zeer hete water op die [Slachtoffer 2] (en/of dat kind) terecht zou komen, als gevolg waarvan die [Slachtoffer 1] dat kokende/zeer hete water over zich heen heeft gekregen, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die [Slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten eerste- en tweede graads brandwonden over een groot deel van haar lichaam, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van
deze was ontstaan;
(art 308 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
feit 2
primair
zij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [Slachtoffer 2] en/of haar zoontje opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen kokend/zeer heet water (uit een waterkoker) in de richting van die [Slachtoffer 2] en/of haar zoontje (die zij vast had) heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair
zij op of omstreeks 3 augustus 2020 te Gilze, gemeente Gilze en Rijen [Slachtoffer 2] en/of haar zoontje heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend in de richting van genoemde [Slachtoffer 2] en/of haar zoontje kokend/zeer heet water (uit een waterkoker) gegooid
(art 285 Wetboek van Strafrecht)
Bijlage II
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2020205723 politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 149.
feit 1 en feit 2
- proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 1] d.d. 3 augustus 2020 op pagina 81
p 82 Buiten aangekomen zag ik dat [Verdachte] samen met zijn vrouw ook naar buiten kwamen. (…..) Ik zag dat deze vrouw een waterkoker in haar handen had en in de richting van [Slachtoffer 2] liep. Ik zag dat de vrouw een beweging maakte met de waterkoker in de richting van [Slachtoffer 2] met haar kindje op haar arm. Ik heb hier op [Slachtoffer 2] weggeduwd om te voorkomen dat [Slachtoffer 2] en haar kindje zou worden geraakt. Ik voelde vervolgens een immense hitte over mijn hele lichaam. Ik had het kokende water uit de waterkoker over mij heen gekregen.
- het proces-verbaal van aangifte van [Slachtoffer 2] d.d. 3 augustus 2020 op pagina 127
p 129 De beveiliger bleef de man vast houden en de andere beveiliger had de vrouw vast. De vrouw zei tegen de beveiliger dat het zo goed was en vroeg hem om haar los te laten zodat ze weer naar binnen kon. De beveiliger liet haar los en ze ging haar kamer binnen. En toen kwam ze weer naar buiten met een waterkoker. Ik zag toen de vrouw heel snel op mij af komen rennen met die waterkoker in haar hand, maar ik kon niet snel wegrennen, omdat ik mijn zoontje op mijn arm had. Mijn vriendin duwde toen mij weg. Mijn vriendin was niet snel genoeg en de vrouw gooide toen het water op haar lichaam.
p 130 De naam van de man is [Verdachte] .
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuige 1] d.d. 10 augustus 2020
op pagina 103
Op 3 augustus 2020 hoorde ik dat er veel geluid was op de gang. Ik zag dat er ruzie was tussen twee vrouwen en een ander stel, man en vrouw. Ik zag dat de vrouw terug [Nummer] in ging. Ik zag dat de vrouw terug naar buiten kwam met een waterkoker. Ik zag dat deze water gooide in de richting van de twee vrouwen. Ik zag dat een van de twee vrouwen voor de ander sprong en dat zij het kokende water over zich heen kreeg.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuige 3] d.d. 16 augustus 2020 op
pagina 109
Iedereen op de opvang weet dat zij lesbisch is. En met zij bedoel ik de vriendin van mijn vrouw.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [Getuige 2] d.d. 10 augustus 2020 op
pagina 100
Ik weet dat de man van [Nummer] ruzie heeft met [Slachtoffer 2] omdat hij seks met [Slachtoffer 2] wou. Ik weet dit omdat ik het hier met [Slachtoffer 2] over heb gehad.
- het proces-verbaal van verhoor van getuige [Naam 2] d.d. 16 augustus 2020 op pagina 107
107 Op een gegeven moment is er op het [Adres instelling] een Nigeriaanse jongen geweest die met [Slachtoffer 2] wilde daten en afspreken. Zij had hem verteld dat zij dat niet wilde, omdat zij
lesbienne was.
108 Het kind van hem heet [ Naam 1] .
- de verklaring van verdachte op de zitting van 10 december 2020:
Mijn kind heet [ Naam 1] .
feit 1
- het Forensisch Geneeskundig Letselverslag d.d. 17 augustus 2020 op pagina 123,
p 123 letselbeschrijving:
Rechterflank, rug, bil en achterzijde bovenbeen: meerdere grote genezende oppervlakkige wonden, met afmetingen variërend tot maximaal 13 bij 25 cm (bil- achterzijde bovenbeen rechts)
Geschat percentage lichaamsoppervlakte 10-12 %
Beschrijving: scherp begrensde oppervlakkige wonden, genezingstendens zichtbaar in wondranden en vanuit haarfollikels. De wond is droog en jeukt.
Soort verwonding: brandwond, passend bij oppervlakkige 2e graads
Hiernaast op binnenzijde rechter bovenarm en rechter knieholte vervellingen zichtbaar passend bij 1e graad brandwonden
p 125 Genezingsduur: Ten minste 6-8 weken (vanaf onderzoeksdatum)
(Blijvende) beperking: Het is bij een oppervlakkige 2e graads brandwond
niet waarschijnlijk dat de brandwonden als littekens zichtbaar blijven: wel kan er sprake zijn van kleurverschil na genezing: er is dan sprake van een blijvende huidafwijking.

Voetnoten

1.dat betekent andere dan specifieke discriminatiedelicten