ECLI:NL:RBZWB:2020:6518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5896 en 19_5897
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering wapenverlof op basis van onvoldoende bewijs van schietbeurten en lidmaatschap van schietvereniging

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen de besluiten van de Minister van Justitie en Veiligheid, die hun aanvragen voor een wapenverlof op basis van de Wet wapens en munitie (Wwm) had afgewezen. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 24 december 2020 uitspraak gedaan in deze kwestie. De eisers stelden dat zij voldeden aan de eisen voor het verkrijgen van een wapenverlof, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet de benodigde gegevens en bescheiden hadden overgelegd. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die naar voren kwamen tijdens de zitting op 13 november 2020, waar eisers in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, en de verweerder vertegenwoordigd was door mr. M. Ibrahim.

De rechtbank stelde vast dat eisers in hun eerdere aanvragen hadden aangegeven dat hun lidmaatschap van de schietvereniging in 2015 was begonnen, maar dat zij in hun huidige aanvraag een andere aanvangsdatum hadden opgegeven. Dit leidde tot twijfels over de juistheid van de verstrekte informatie. De rechtbank benadrukte dat, gezien het maatschappelijke veiligheidsbelang, zelfs geringe twijfels aan de verantwoordelijkheid van het wapenverlof voldoende reden zijn om de aanvraag te weigeren. De rechtbank concludeerde dat eisers niet de vereiste 18 schietbeurten in de voorafgaande 12 maanden hadden aangetoond, wat een voorwaarde is voor het verkrijgen van een wapenverlof.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de beroepen van eisers ongegrond, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 24 december 2020, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 19/5896 WET en 19/5897 WET

uitspraak van 24 december 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

1. [naam eisersub1]te [plaatsnaam] , eiser sub 1;
2. [naam eiseressub2] ,te [plaatsnaam] , eiseres sub 2,
gemachtigde: mr. R.M.M. Jacobs
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de afzonderlijke besluiten van verweerder van 9 oktober 2020 (bestreden besluiten) inzake de afwijzing van hun aanvragen voor verlof tot het voorhanden hebben van een (vuur)wapen krachtens de Wet wapens en munitie (Wwm).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 13 november 2020. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Ibrahim.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 januari 2019 hebben eisers elk voor zich een aanvraag om een wapenverlof krachtens de Wwm ingediend.
Bij afzonderlijke besluiten van 27 februari 2019 (de primaire besluiten ) heeft de Korpschef van politie de aanvragen afgewezen.
Tegen deze besluiten hebben eisers administratief beroep ingesteld bij verweerder.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de beroepen van eisers ongegrond verklaard en de weigering van het wapenverlof in stand gelaten. Daarbij heeft verweerder overwogen dat de korpschef terecht heeft geconcludeerd dat eisers niet de bij Regeling wapens en munitie (Rwm) vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wwm, worden de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien de aanvrager niet de door Onze Minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd.
De hier bedoelde ministeriële regeling is de Rwm.
Artikel 48 van de Rwm bepaalt dat voor het indienen van een verzoek om een erkenning, een consent, een vergunning of een verlof gebruik wordt gemaakt van de formulieren overeenkomstig de daarvoor in bijlage III bij deze beschikking vastgestelde modellen.
In paragraaf 1.4.4.1 van de Circulaire wapens en munitie 2018 (Cwm) is in aanvulling hierop aangegeven dat het aanvraagformulier conform artikel 7, eerste lid onder a, van de Wwm is vastgesteld en opgenomen als bijlage WM 32 in bijlage III van de Rwm. Het gebruik van het aanvraagformulier en het inlichtingenformulier is verplicht op basis van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wwm en artikel 48 Rwm. Het niet (volledig) invullen van het aanvraagformulier en het inlichtingenformulier leidt tot een afwijzing van de aanvraag op basis van ditzelfde artikel.
In paragraaf 2.4.1 van de Cwm is een nadere invulling gegeven van het vereiste dat de aanvrager een redelijk belang tot het voorhanden hebben van wapens en munitie moet hebben. De (traditionele) schietsport kan een redelijk belang opleveren tot het voorhanden hebben van wapens en munitie indien de aanvrager op een veilige en gecontroleerde wijze (in wedstrijdverband), gedurende een periode van twaalf maanden voorafgaande aan de aanvraag, een erkende of gereglementeerde tak van schietsport binnen zijn gecertificeerde schietvereniging beoefent.
In paragraaf 2.4.2 van de Cwm staat dat bij het aanvragen van een nieuw verlof dan wel bij de aanvraag tot verlenging van een bestaand verlof, de aanvrager dient aan te tonen dat hij in de 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag minimaal 18 schietbeurten bij een gecertificeerde schietsportvereniging met een vuurwapen heeft verricht. De verlofhouder toont hiermee aan dat hij de schietsport beoefent (redelijk belang) en zijn vaardigheid in de omgang met wapens op peil tracht te houden. Hierbij gaat het om het totaal aantal door de verlofhouder in de voorafgaande 12 maanden verrichte schietbeurten. Hoe de schietbeurten over deze periode zijn verdeeld, en met welk vuurwapen waarvoor het verlof geldt is geschoten, is hierbij niet van belang. De aanvrager dient hiertoe een op naam gesteld en door het bestuur van de schietvereniging gewaarmerkt schietregister te overleggen, waarin aantekening is gedaan van de schietoefeningen waaraan de aanvrager heeft deel genomen. De aantekening dient te vermelden:
a. de datum;
b. het naamstempel van de vereniging/schietbaan waar de oefening of wedstrijd is geschoten;
c. de naam en de handtekening of paraaf van een bestuurslid of een namens het bestuur optredende baancommandant, veiligheidsfunctionaris of organisator van de schietwedstrijd.
Als de schutter op een schietbaan een schietbeurt in zijn register doet aantekenen, dient zijn aanwezigheid op die schietbaan te blijken uit het aldaar aanwezige presentieregister, tenzij hij heeft deelgenomen aan een wedstrijd en zijn naam voorkomt op de lijst van deelnemers. Het presentieregister dient per dag te worden afgesloten en afgetekend. Het blad of de bladen worden na afloop van de schietoefening afgesloten en opgeborgen in het archief van de vereniging Zij worden desgevraagd aan de politie getoond indien er twijfel is over de juistheid van de in een schietregister geregistreerde schietbeurten.
3. Eisers hebben in beroep bij de rechtbank aangevoerd dat twee eerder ingediende en weer ingetrokken aanvragen, met 2015 als de aanvangsdatum van het lidmaatschap van schietvereniging [naam schietvereniging] , niet relevant zijn. Wat telt is de huidige aanvraag d.d. 17 januari 2019 waarop 1 december 2016 als aanvangsdatum is aangegeven. En in de 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag is het aantal van minimaal 18 schietbeurten ruimschoots gehaald. Dat ze pas sedert 1 januari 2018 staan ingeschreven bij koepelorganisatie KNSA is ook niet relevant omdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft geoordeeld dat niet geëist mag worden dat een lid bij de KNSA moet zijn ingeschreven. Volgens eisers voldoen ze aan de criteria en is er geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de ingevulde gegevens op het aanvraagformulier.
4. De rechtbank stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) en uit de Cwm blijkt dat tegen de achtergrond van het grote maatschappelijke veiligheidsbelang reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van het wapenverlof voldoende reden is om dit te weigeren, op voorwaarde dat deze twijfel onderbouwd en objectief toetsbaar is.
4.1
In het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 12 augustus 2019 is een overzicht van de voorgeschiedenis gegeven. Eisers hebben twee keer eerder een aanvraag om een wapenverlof ingediend, te weten op 12 maart 2018 en op 3 juli 2018. Beide keren is de vraag (aan het bestuur van de schietvereniging) naar de aanvangsdatum van het lidmaatschap beantwoord met “2015”. De aanvangsdatum is van belang vanwege de eis in paragraaf 2.4.2 van de Cwm dat de aanvrager de 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag minimaal 18 schietbeurten bij een gecertificeerde schietsportvereniging met een vuurwapen heeft verricht. Deze aanvragen zijn door eisers weer ingetrokken en op 17 januari 2019 hebben zij wederom een aanvraag ingediend. Ditmaal is aangegeven dat zij sedert 1 januari 2016 lid zijn van [naam schietvereniging] . Daarnaast is in de verklaring van het bestuur van 1 januari 2019 vermeld dat eisers in de voorafgaande 12 maanden 50 respectievelijk 48 keer aan schietoefeningen hebben deelgenomen.
Uit het presentieregister van [naam schietvereniging] van de periode 1 januari 2015 tot 1 januari 2019 blijkt dat eisers voor het eerst op 18 februari 2017 aanwezig waren. Blijkens het schietbeurtenregister waren eisers echter al vanaf 31 december 2016 tot 18 februari 2017 enkele malen op de schietvereniging aanwezig. Dit spoort niet met elkaar, aldus het proces-verbaal. Voorts is opgemerkt dat die schietbeurten zijn afgetekend door secretaris [naam secretaris] en die blijkt zelf regelmatig te hebben afgetekend terwijl hij zelf niet present was, in elk geval op 31 december 2016. Voorts blijkt uit de licenties van de KNSA dat eisers eerst sedert 1 januari 2018 lid zijn van de KNSA.
4.2
De AbRS heeft in de door eisers genoemde uitspraak van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2557, geoordeeld dat de in de destijds geldende Cwm gestelde eisen dat een sportschutter lid moet zijn van een bij de KNSA aangesloten schietvereniging en een geldige KNSA licentie moet hebben, de grenzen van een redelijke wetsuitleg te buiten gaan en in strijd zijn met artikel 11 van het EVRM.
De rechtbank kan de desbetreffende beroepsgrond van eisers niet plaatsen. [naam schietvereniging] is aangesloten bij de KNSA en verweerder heeft het hebben van een licentie van de KNSA niet als eis gesteld. Ze hebben de licenties van eisers alleen gebruikt als het enig concrete bewijs van een inschrijving. Eisers hebben geen bewijs van inschrijving bij [naam schietvereniging] overgelegd. Zelfs geen bankafschrift van betaling van contributie. Zij hebben in beroep alleen een e-mailbericht overgelegd met het bericht van secretaris [naam secretaris] van 11 december 2017 dat “zoals afgesproken lidmaatschap contributie 2017 vervalt”. Ter zitting heeft eiser sub 1 hierover verklaard dat hij en zijn echtgenote op 31 december 2016 hun eerste schot hebben gelost en dat de verenigingsregels bepalen dat iemand lid is vanaf het eerste schot. Voorts heeft hij aangegeven dat hij een partij hout voor het maken van nieuwe afscheidingen had geschonken aan de vereniging en dat hij daarom in 2017 geen contributie hoefde te betalen. Deze verklaring laat echter onverlet dat eisers geen enkel objectief aanknopingspunt hebben aangereikt voor hun stelling dat zij vanaf 1 december 2016 bij [naam schietvereniging] hebben ingeschreven gestaan. Gelet hierop en gegeven de discrepanties tussen het presentieregister en het schietbeurtenregister van [naam schietvereniging] heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet de bij de Rwm vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd. De door eisers gevraagde verloven zijn daarom terecht geweigerd.
5. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier en op 24 december 2020 openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.