Uitspraak
vonnis
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 16 december 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De zaak betreft openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, gepleegd op 23 juli 2020. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling (GI), Stichting Intervence, nog een actieve rol heeft in de begeleiding van de verdachte, gebaseerd op de reeds opgebouwde kennis over hem. De kinderrechter uit zijn zorgen over de recente berichtgeving omtrent het staken van de financiering van de GI door betrokken gemeenten en het ontbreken van toereikende vervolgplannen. Dit kan de beschikbaarheid van de jeugdreclasseerder in gevaar brengen, wat van groot belang is voor de voortgang van de zorg voor de minderjarige.
In de uitspraak is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 85 uren, subsidiair 42 dagen jeugddetentie, waarvan 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 100 euro aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van het feit. De kinderrechter heeft de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk verklaard, wat betekent dat deze alleen bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend. Tevens is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
De kinderrechter benadrukt het belang van continuïteit in de zorg voor minderjarigen en de noodzaak dat zij bij dezelfde jeugdbeschermer of -reclasseerder kunnen blijven. De minister en staatssecretaris hebben in een brief aan de Tweede Kamer hun zorgen geuit over de situatie en het belang van de betrokkenheid van de GI onderstreept. De kinderrechter concludeert dat de inzet van de betrokken medewerker van Intervence cruciaal is voor de voortgang van het dossier en de te nemen beslissingen.