Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.publiekrechtelijke rechtspersoon DE GEMEENTE TILBURG,
MELIOR VERZEKERINGEN,
1.De procedure
2.Het geschil
3.De beoordeling
- [eiseres] fietste in de nacht van 12 op 13 januari 2019 met haar echtgenoot vanuit de Piushaven in Tilburg naar Goirle.
- [eiseres] en haar echtgenoot zijn vanuit de Groenstraat in Tilburg de kruising van de Groenstraat met de Winkler Prinsstraat overgestoken en links afgeslagen de Winkler Prinsstraat in. [eiseres] is vervolgens ten val gekomen ter hoogte van een zogenaamde biggenrug, die als afscheiding dient tussen het fietspad en de rijbaan aan de Winkler Prinsstraat.
- [eiseres] is na de val naar huis gegaan. Zij is de ochtend van 13 januari 2019 naar de Spoedeisende Hulp gegaan. Daar is vastgesteld dat er sprake was van letsel bestaande uit drie fracturen van de hand, waaraan [eiseres] tweemaal geopereerd is, een fractuur van de schouder, een afgebroken tand, bont en blauw gezicht, een snee in de kin, kneuzingen van ribben, oogkas en kaak en diverse bloeduitstortingen.
- [eiseres] heeft bij brief van 5 februari 2019 de gemeente aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval.
- Bij brief van 5 maart 2019 heeft Melior als aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente, aansprakelijkheid van de gemeente afgewezen.
- Tussen partijen heeft nadien nog meerdere malen correspondentie over de aanspra-kelijkheid van de gemeente plaatsgevonden. Dit heeft niet geleid tot wijziging van de standpunten van partijen.
Nijmeegse markt)heeft de Hoge Raad over de aansprakelijkheid van de wegbeheerder overwogen (r.o. 3.5.2 en verder) dat op de wegbeheerder de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt (vgl. onder meer het nog onder het oude recht gewezen HR 20 maart 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0549, NJ 1993/547 (
Bussluis)). Deze verplichting is in art. 6:174 leden 1 en 2 BW verwoord als een risicoaansprakelijkheid. Deze aansprakelijkheid dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn ontwikkeld in HR 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN6236, NJ 2012/155 (
Wilnis), rov. 4.4.3 (vgl. HR 4 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:831, NJ 2014/368 (
Reaal/Deventer)). Bij het antwoord op de vraag of de weg voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld, en dus niet gebrekkig is, komt het derhalve aan op de - naar objectieve maatstaven te beantwoorden - vraag of deze, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn (het arrest Wilnis, rov. 4.4.4). Deze maatstaven komen overeen met de ‘kelderluikcriteria’ (HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965: AB7079, NJ 1966/136 (
Kelderluik)) en tevens is van belang dat het enkele feit dat de weg ter plaatse gevaar oplevert, onvoldoende is voor het oordeel dat de weg niet voldoet aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mogen worden gesteld. . In het hiervoor reeds aangehaalde “Bussluis” arrest (ECLI:NL:HR:1992:ZC0549) waarin sprake was van een tot de weg, het weglichaam en de weguitrusting behorend object, overwoog de Hoge Raad: Vooropgesteld moet worden dat in het algemeen op de gemeente die moet zorgen dat een openbare weg in goede staat verkeert, de plicht rust ervoor te zorgen dat de toestand van de weg de veiligheid van personen en zaken niet in gevaar brengt. Hieruit vloeit voort dat, wanneer de gemeente ter fysieke ondersteuning van verkeersmaatregelen een weg zodanig inricht dat deze zonder beveiligingsmaatregelen gevaar oplevert voor personen of zaken, zij door deugdelijke beveiligingsmaatregelen, zoals waarschuwingen, ervoor zorg behoort te dragen dat de veiligheid van personen en zaken voldoende gewaarborgd blijft, waarbij de gemeente mede in aanmerking heeft te nemen dat niet alle verkeersdeelnemers steeds de nodige voorzichtigheid en oplettendheid zullen betrachten. Indien deze veiligheid niet voldoende kan worden gewaarborgd, dient de gemeente van een zodanige inrichting van de weg af te zien. Hieruit volgt dat indien sprake is van objecten die behoren tot de weg, het weglichaam of de weguitrusting, de gebrekkigheid als bedoeld in artikel 6:174 BW ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat voor een gevaarlijke situatie onvoldoende is gewaarschuwd (vergelijk ook met de uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage van 20 mei 1999, ECLI:NL:GHSGR:1999:AD3054).
€ 2.075,15 aan kosten te hebben gemaakt, dat wil zeggen 7 uur tegen het door de raadsman van [eiseres] gehanteerde uurtarief van € 245,- (excl btw), een en ander overeenkomstig de overgelegde specificatie van de kosten. Mr. Gossens heeft ter zitting aangegeven dat er nog 4 uur aan de voorbereiding van de zitting en de zitting zelf is besteed. Daarmee komt het urentotaal op 11 uren tegen een uurtarief van € 245,- excl btw. De rechtbank acht de totale tijdsbesteding gezien de aard van het deelgeschil en de complexiteit ervan, niet bovenmatig. Ook het uurtarief van € 245,- excl btw is redelijk. Daarmee worden de kosten begroot op 11 uur * € 245,- , oftewel een bedrag van € 2.695,-, te vermeerderen met 21 % btw en het griffierecht van € 297,00.
4.De beslissing
€ 2.695,- aan honorarium (11 uur * € 275,-) te vermeerderen met 21 % btw en het griffierecht van € 297,00 en veroordeelt de gemeente en Melior tot betaling van deze kosten;