In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om verplichte zorg, ingediend door de officier van justitie. Het verzoek betrof de toekenning van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) voor een betrokkene die lijdt aan ernstige psychische stoornissen, waaronder middelgerelateerde en verslavingsstoornissen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet bereid was om zich te laten horen en dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis waren. De advocaat van de betrokkene heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken tot verplichte zorg, waaronder het toedienen van anticonceptie en opname in een accommodatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeken tot verplichte zorg noodzakelijk zijn om ernstig nadeel voor de betrokkene en anderen te voorkomen. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de duur van 26 weken, tot en met 25 november 2020, en heeft het verzoek om verplichte anticonceptie afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor was onder de huidige omstandigheden. De rechtbank heeft benadrukt dat de betrokkene momenteel een anticonceptie-implantaat heeft en dat er andere mogelijkheden zijn om haar van de noodzaak tot anticonceptie te overtuigen. De beslissing is genomen met inachtneming van de proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregelen.