4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bestuurder was van de auto waarin een contant geldbedrag van in totaal € 176.500,- in een verborgen ruimte werd vervoerd.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het geldbedrag dat door verdachte is vervoerd en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan bewezen worden geacht dat dit geldbedrag ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet kan anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Gelet op de hoogte van het aangetroffen geldbedrag, waarbij onder meer, in het legale betalingsverkeer ongebruikelijke, coupures van € 500,- werden aangetroffen; de wijze van vervoer; de risico’s die dit met zich meebrengt en het verhullende taalgebruik dat door verdachte werd gebezigd toen hij werd gecontroleerd, is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van een vermoeden dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag en onderzoek van het Openbaar Ministerie
Verdachte heeft zich bij zijn politieverhoren op 29 en 30 oktober 2019 op vragen met betrekking tot de herkomst van het aangetroffen geld beroepen op zijn zwijgrecht. Pas ter terechtzitting bij de politierechter op 14 november 2019 heeft verdachte verklaard dat het geld niet van hem is, maar zou toebehoren aan [naam] , een bekende
(ex-)voetballer.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Weliswaar heeft verdachte op de zitting van 14 november 2019 de naam van [naam] genoemd als zijnde de persoon aan wie het geld zou toebehoren, maar hij heeft geen antwoord willen geven op de vragen waarom het geld bij hem terecht is gekomen, van wie en wanneer hij het geld heeft gekregen, wat er met het geld moest gebeuren en hoe het contact tot stand is gekomen. Een concrete en verifieerbare verklaring over een legale herkomst van het geld is zo achterwege gebleven.
De politierechter heeft naar aanleiding van de verklaring van verdachte aan het Openbaar Ministerie de opdracht gegeven nader onderzoek te doen. In dit onderzoek is ook voornoemde [naam] gehoord. Deze heeft op 23 maart 2020 bij de politie verklaard dat hij aan iemand een bedrag tussen € 169.000,- en € 176.500,- heeft uitgeleend, dat die persoon hem dit geld met tussenkomst van zijn neef zou terugbetalen, maar dat hij niet wil zeggen wie de persoon is aan wie hij het bedrag zou hebben uitgeleend en hoe de bewuste neef heet. Waar de lening destijds voor bedoeld was, is [naam] niet bekend. Tevens heeft hij verklaard dat hij verdachte niet kent. Op 7 april 2020 – pas ruim vijf maanden na de inbeslagname van het geld – heeft [naam] een klaagschrift ex 552a Sv ingediend, waarin is vermeld dat hij de eigenaar van het geld is, dat hij dit bedrag eind 2018/begin 2019 aan een kennis van hem heeft uitgeleend en dat dit bedrag eind oktober 2019 aan hem zou worden terugbetaald.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van verdachte en [naam] , dat een geldbedrag aan een onbekend gebleven persoon is uitgeleend en dat die persoon ongeveer een jaar nadien die lening weer wenste af te betalen, niet verhelderen hoe die persoon het geld om de lening mee af te betalen heeft gegenereerd. Het aanvullend onderzoek heeft derhalve geen uitsluitsel gegeven over de herkomst van het geld. Omdat [naam] niet wenst te verklaren aan wie hij het geld heeft uitgeleend en verdachte niet wil verklaren van wie hij het bij hem aangetroffen geld heeft ontvangen, is nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de herkomst niet mogelijk. Dat betekent dat de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld onvoldoende concreet en verifieerbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het aanvullend onderzoek niet worden vastgesteld dat het geld dat in de auto van verdachte is aangetroffen, een legale herkomst heeft.
Wetenschap van verdachte
De rechtbank acht het op zichzelf reeds onaannemelijk dat de eigenaar van een geldbedrag van € 176.500,- dit in contanten laat vervoeren door iemand die zich niet bewust is van de waarde daarvan. Dat brengt immers risico’s met zich mee – zoals het risico van verlies – waarvan onwaarschijnlijk is dat de eigenaar van het geld die zal nemen. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er geld in de tas zat en dat het wel meer dan € 500,- was. Daarnaast heeft hij, nadat hem werd meegedeeld voor welke feiten hij was aangehouden en de politie nog niet wist wat de inhoud van de tas was, gevraagd welke straf hij zou krijgen. Tenslotte heeft verdachte na zijn staande houding iemand gebeld voor kentekenpapieren terwijl de politie had aangegeven die niet nodig te hebben en in het telefoongesprek verhullend taalgebruik gebezigd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat verdachte zowel wetenschap had van de hoogte van het geldbedrag dat hij vervoerde als wetenschap dat dit geld (on)middellijk uit misdrijf afkomstig was.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van € 176.500,- uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.