ECLI:NL:RBZWB:2020:6909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
26 januari 2021
Zaaknummer
02-259318-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Hoekstra
  • A. van Kralingen
  • J. Kempen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor witwassen van een aanzienlijk geldbedrag met onduidelijke herkomst

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 november 2020 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1989, die werd beschuldigd van het witwassen van een contant geldbedrag van € 176.500,-. De verdachte werd op 28 oktober 2019 aangehouden na een ANPR-hit op zijn voertuig, waarin een verborgen ruimte werd aangetroffen met het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld niet concreet of verifieerbaar was. De verdachte had in eerste instantie geen verklaring afgelegd en pas later een naam genoemd van een persoon die het geld zou toebehoren, maar deze verklaring werd als onvoldoende beschouwd. De rechtbank concludeerde dat het geld uit een misdrijf afkomstig moest zijn, gezien de omstandigheden waaronder het was aangetroffen en het feit dat de verdachte wetenschap had van de waarde van het geld. De rechtbank achtte het witwassen wettig en overtuigend bewezen en legde een gevangenisstraf van negen maanden op. Daarnaast werd het geldbedrag verbeurd verklaard, omdat niet kon worden vastgesteld aan wie het toebehoorde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-259318-19
Vonnis van de meervoudige kamer van 20 november 2020
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
raadsman mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 6 november 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een contant geldbedrag van € 176.500,- heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. Zij heeft daartoe aangevoerd dat sprake is van een redelijk vermoeden van witwassen. Vervolgens heeft verdachte er in eerste instantie voor gekozen geen verklaring te geven. Pas ter zitting van 14 november 2019 heeft verdachte slechts aangegeven wie de mogelijke eigenaar van het geld is, waarna toch nader onderzoek is gedaan. Het verrichte onderzoek heeft geen uitsluitsel gegeven over de aard en de herkomst van het geld en verdachte en [naam] willen geen nadere mededelingen doen over bijvoorbeeld de wijze waarop het geld is aangeboden, door wie het geld is aangeboden, voor wie het geld bestemd was en de afspraken die zijn gemaakt met betrekking tot het transport van het geld. Daardoor is nader onderzoek hiernaar niet mogelijk. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het aangetroffen geldbedrag een legale herkomst heeft, waardoor de criminele herkomst als enige aanvaarbare verklaring kan gelden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde niet kan worden bewezen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte heeft alles met betrekking tot de herkomst verklaard, te weten de naam en achternaam van de persoon van wie het geld is. [naam] heeft vervolgens een verklaring afgelegd, waaruit volgt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat het geld een legale herkomst heeft. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat verdachte wist dat het bedrag dat hij moest verplaatsen om meer dan € 500,- ging. Verdachte heeft een verborgen ruimte gebruikt om de rugtas in op te bergen. Hij heeft het geld echter op een zodanige manier vervoerd dat de kans dat het afgepakt zou worden zo klein mogelijk is. Dat er in een verborgen ruimte een hoeveelheid contant geld zit, leidt nog niet naar een witwasconstructie.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte bestuurder was van de auto waarin een contant geldbedrag van in totaal € 176.500,- in een verborgen ruimte werd vervoerd.
Beoordelingskader witwassen
De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier geen bewijs bevindt op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het geldbedrag dat door verdachte is vervoerd en een concreet aan te duiden misdrijf. Niettemin kan bewezen worden geacht dat dit geldbedrag ‘uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet kan anders kan zijn dan dat) het geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Vermoeden van witwassen
Gelet op de hoogte van het aangetroffen geldbedrag, waarbij onder meer, in het legale betalingsverkeer ongebruikelijke, coupures van € 500,- werden aangetroffen; de wijze van vervoer; de risico’s die dit met zich meebrengt en het verhullende taalgebruik dat door verdachte werd gebezigd toen hij werd gecontroleerd, is naar het oordeel van de rechtbank zonder meer sprake van een vermoeden dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
Verklaring van verdachte over de herkomst van het geldbedrag en onderzoek van het Openbaar Ministerie
Verdachte heeft zich bij zijn politieverhoren op 29 en 30 oktober 2019 op vragen met betrekking tot de herkomst van het aangetroffen geld beroepen op zijn zwijgrecht. Pas ter terechtzitting bij de politierechter op 14 november 2019 heeft verdachte verklaard dat het geld niet van hem is, maar zou toebehoren aan [naam] , een bekende
(ex-)voetballer.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet kan worden aangemerkt als een verklaring die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Weliswaar heeft verdachte op de zitting van 14 november 2019 de naam van [naam] genoemd als zijnde de persoon aan wie het geld zou toebehoren, maar hij heeft geen antwoord willen geven op de vragen waarom het geld bij hem terecht is gekomen, van wie en wanneer hij het geld heeft gekregen, wat er met het geld moest gebeuren en hoe het contact tot stand is gekomen. Een concrete en verifieerbare verklaring over een legale herkomst van het geld is zo achterwege gebleven.
De politierechter heeft naar aanleiding van de verklaring van verdachte aan het Openbaar Ministerie de opdracht gegeven nader onderzoek te doen. In dit onderzoek is ook voornoemde [naam] gehoord. Deze heeft op 23 maart 2020 bij de politie verklaard dat hij aan iemand een bedrag tussen € 169.000,- en € 176.500,- heeft uitgeleend, dat die persoon hem dit geld met tussenkomst van zijn neef zou terugbetalen, maar dat hij niet wil zeggen wie de persoon is aan wie hij het bedrag zou hebben uitgeleend en hoe de bewuste neef heet. Waar de lening destijds voor bedoeld was, is [naam] niet bekend. Tevens heeft hij verklaard dat hij verdachte niet kent. Op 7 april 2020 – pas ruim vijf maanden na de inbeslagname van het geld – heeft [naam] een klaagschrift ex 552a Sv ingediend, waarin is vermeld dat hij de eigenaar van het geld is, dat hij dit bedrag eind 2018/begin 2019 aan een kennis van hem heeft uitgeleend en dat dit bedrag eind oktober 2019 aan hem zou worden terugbetaald.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen van verdachte en [naam] , dat een geldbedrag aan een onbekend gebleven persoon is uitgeleend en dat die persoon ongeveer een jaar nadien die lening weer wenste af te betalen, niet verhelderen hoe die persoon het geld om de lening mee af te betalen heeft gegenereerd. Het aanvullend onderzoek heeft derhalve geen uitsluitsel gegeven over de herkomst van het geld. Omdat [naam] niet wenst te verklaren aan wie hij het geld heeft uitgeleend en verdachte niet wil verklaren van wie hij het bij hem aangetroffen geld heeft ontvangen, is nader onderzoek door het Openbaar Ministerie naar de herkomst niet mogelijk. Dat betekent dat de verklaring van verdachte omtrent de herkomst van het geld onvoldoende concreet en verifieerbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van het aanvullend onderzoek niet worden vastgesteld dat het geld dat in de auto van verdachte is aangetroffen, een legale herkomst heeft.
Wetenschap van verdachte
De rechtbank acht het op zichzelf reeds onaannemelijk dat de eigenaar van een geldbedrag van € 176.500,- dit in contanten laat vervoeren door iemand die zich niet bewust is van de waarde daarvan. Dat brengt immers risico’s met zich mee – zoals het risico van verlies – waarvan onwaarschijnlijk is dat de eigenaar van het geld die zal nemen. Daar komt bij dat verdachte heeft verklaard dat hij wist dat er geld in de tas zat en dat het wel meer dan € 500,- was. Daarnaast heeft hij, nadat hem werd meegedeeld voor welke feiten hij was aangehouden en de politie nog niet wist wat de inhoud van de tas was, gevraagd welke straf hij zou krijgen. Tenslotte heeft verdachte na zijn staande houding iemand gebeld voor kentekenpapieren terwijl de politie had aangegeven die niet nodig te hebben en in het telefoongesprek verhullend taalgebruik gebezigd. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit de uiterlijke verschijningsvorm kan worden afgeleid dat verdachte zowel wetenschap had van de hoogte van het geldbedrag dat hij vervoerde als wetenschap dat dit geld (on)middellijk uit misdrijf afkomstig was.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van € 176.500,- uit misdrijf afkomstig is en dat verdachte dat wist, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 28 oktober 2019 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, van een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van € 176.500,00, de herkomst
ende verplaatsing heeft verborgen en dat voorwerp voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en gevangenisstraf van 150 dagen waarvan 133 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van het voorarrest. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij heeft gelet op de richtlijnen van het Openbaar Ministerie en de LOVS-oriëntatiepunten, het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die ter zitting naar voren zijn gebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt– hij het waardeert dat verdachte, als het aan de officier van justitie ligt, niet de gevangenis in hoeft.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 176.500,-. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan, terwijl andere strafbare feiten erdoor worden vergemakkelijkt. Verdachte heeft hieraan bijgedragen en de rechtbank rekent hem dit aan.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van dit feit, hierop niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Voor fraudedelicten met een benadelingsbedrag van € 125.000,- tot € 250.000,- wordt op grond van de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) een gevangenisstraf voor de duur van negen tot twaalf maanden gehanteerd als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. De rechtbank zoekt hierbij aansluiting. De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte geen relevante recidive heeft.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden passend en geboden.

7.Het beslag

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het geldbedrag verbeurd wordt verklaard. Niet kan worden vastgesteld aan wie het geldbedrag toebehoort, waardoor verbeurdverklaring dient te volgen. Daarnaast heeft zij gevorderd dat de auto wordt onttrokken aan het verkeer. In de auto is een verborgen ruimte aangetroffen, waardoor deze auto een voorwerp is dat is vervaardigd of bestemd tot het begaan van een strafbaar feit en daarmee vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Nu het de bedoeling is om met de verborgen ruimtes strafbare feiten te plegen, is er geen ruimte voor een geldelijke tegemoetkoming.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting bepleit dat er geen basis is voor een verbeurdverklaring ten aanzien van het geldbedrag, maar dat dit hooguit voor de rechthebbende kan worden bewaard.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten de auto, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien de auto voorzien van een verborgen ruimte is bestemd tot het begaan van het bewezen verklaarde en van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp, te weten het aangetroffen geldbedrag, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu dit het voorwerp betreft met betrekking tot welke het feit is begaan, het niet aan de verdachte toebehoort en niet is kunnen worden vastgesteld aan wie het voorwerp wel toebehoort.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van negen maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
* personenauto Hyundai ix35, kenteken [kenteken] (goednummer 2111426);
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
* 176.500 EUR (goednummer 211466).
Dit vonnis is gewezen door mr. Hoekstra, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Kempen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 20 november 2020.
Mr. Hoekstra, mr. Kempen en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 oktober 2019 te Halsteren, gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een contant geldbedrag van € 176.500,00, in ieder geval een geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat voorwerp is en/of dat voorwerp heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van dat voorwerp gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig (eigen) misdrijf.
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Wanneer in de bewijsmiddelen hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt
- tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met nummer LEFC919026-56 van de regionale politie eenheid Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 170.
1.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 28 oktober 2019, pagina 2 en verder, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 28 oktober 2019 ontvingen wij een ANPR hit van een kenteken uit een referentiebestand op onze diensttelefoon. De hit betrof een voertuig van het merk Hyundai, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken] . De kentekenhouder betrof [verdachte] , geboren [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats] . Wij zagen het voertuig op de rijksweg A4 rijden. Wij zagen dat er één persoon in het voertuig zat. Ter controle op de juiste naleving van de bepalingen gesteld bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 gaven wij de bestuurder een volgteken waaraan de bestuurder voldeed. Wij namen het voertuig mee naar de Loolaan te Bergen op Zoom. De bestuurder overhandigde mij een geldig Nederlands rijbewijs, waaruit bleek dat de bestuurder de kentekenhouder [verdachte] betrof. [verdachte] verklaarde niet aan de vordering van het kentekenbewijs te kunnen voldoen, omdat hij dit niet bij zich droeg. Ik, [verbalisant 1] , deelde aan de bestuurder mede dat dit geen probleem was en ik dan door middel van ons bedrijfsprocessensysteem het chassisnummer en de locatie ervan zou achterhalen. Wij zagen dat de bestuurder zijn telefoon pakte en iemand belde. Wij hoorden dat de bestuurder het telefoongesprek begon met: “Die blauwe jurk is leuk ja”. Vervolgens vroeg hij aan degene aan de telefoon of diegene een ander wilde bellen voor zijn kentekenbewijs. Vervolgens zei de bestuurder wederom: “Die blauwe jurk is leuk ja”. Dit werd zo onlogisch in het gesprek genoemd dat wij het vermoeden kregen dat dit codetaal betrof. Ik, [verbalisant 1] , heb een onderzoek ingesteld in het voertuig. In het voertuig trof ik de indicaties van een verborgen ruimte aan. Wij hebben de verborgen ruimte met verschillende handelingen, op de bedoelde wijze geopend. Wij zagen dat de bovenzijde omhoog kwam door middel van actuatoren. De afgeschermde ruimte zoals hierboven omschreven is geen voorziening die standaard in dit voertuig aanwezig is, of door de betreffende fabriek wordt geleverd. Deze ruimte is dus achteraf ingebouwd, en wel op een zeer professionele wijze. De afwerking is van dusdanige kwaliteit dat deze ruimte niet te ontdekken is zonder gedegen onderzoek. Wij zagen dat er een grijze rugzak in de verborgen ruimte lag. Aangezien verborgen ruimtes veelal gebruikt worden om strafbare goederen en in de meeste gevallen verdovende middelen of grote geldbedragen, besloten wij de bestuurder aan te houden ter zake van artikel 420bis c.q. overtreding van de Opiumwet. Wij deelden de bestuurder mede voor welke feiten de bestuurder was aangehouden. Wij hebben de bestuurder overgebracht naar het politiebureau. Gedurende het transport vroeg de bestuurder wat voor straf hij hiervoor zou krijgen. Wij deelden aan hem mede dat wij hierover niets zinnigs konden zeggen, omdat wij niet wisten wat de inhoud van de rugzak was. De bestuurder deelde aan ons mede: “Cash”. Ik, [verbalisant 1] , deelde aan de bestuurder mede dat mijn ervaring is dat er in de meeste een boete van 10 procent van het aangetroffen bedrag werd opgelegd. Ik deelde aan de bestuurder mee dat hij bij 500 euro dus 50 euro moest betalen. Hierop deelde de bestuurder mede dat het wel meer dan dat was.
2.
Het proces-verbaal aanhouding van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 28 oktober 2019, pagina 37, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 28 oktober 2019 hielden wij op de locatie [adres 2], binnen de gemeente Bergen op Zoom, als verdachte aan: [verdachte] .
3.
Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 28 oktober 2019, pagina 14, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 28 oktober 2019 hebben wij een onderzoek ingesteld naar de inhoud van een rugtas, welke door de collega’s is aangetroffen in een voertuig met een verborgen ruimte. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb de rugtas gepakt en de rits geopend. Wij zagen twee gesealde geldpakketten liggen. Vervolgens zagen wij een papieren zak liggen. Ik, verbalisant [verbalisant 3] , heb de bovenkant van de papieren zak geopend. Wij zagen hierna nog een geseald geldpakket liggen. Wij zagen dat alle gesealde geldpakketten doorzicht waren. Wij zagen dat deze gesealde pakketten gevuld waren met verschillende coupures variërend van twintig, vijftig, honderd en vijfhonderd euro biljetten.
4.
Het geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] , [verbalisant 2] en [verbalisant 5] , pagina 15, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Omstandigheden: werd in het voertuig van de verdachte aangetroffen
Totale hoeveelheid: 176.500 EUR
Bijzonderheden: geld geteld op 29 oktober 2019
5.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de politierechter op 14 november 2019, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb zelf de betreffende tas in mijn auto gelegd, zodat deze tas daar veilig in zou zijn. Ik heb die via, via gekregen en moest het wegbrengen.