Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 maart 2020 met de daarin vermelde stukken,
- de akte uitlating bewijslevering van de zijde van Reaal, met producties genummerd 27 en 28,
- de antwoordakte uitlating bewijslevering van de zijde van [eiser] .
2.De verdere beoordeling
in conventie en reconventie
3.8 geformuleerde bewijs vooralsnog niet is geleverd door Reaal, waarbij alle door partijen ingenomen stellingen reeds zijn meegewogen. [eiser] voert aan dat Reaal desondanks in haar akte na tussenvonnis wederom ingaat op de schade aan de dorpel, alsmede dat Reaal met haar primaire standpunt enkel en alleen ingaat op voormelde schade en niet (specifiek) op het probandum. Volgens [eiser] heeft Reaal het opgedragen bewijs met betrekking tot de vermeende geënsceneerde aanrijding niet geleverd.
moet zijn ontstaandoor contact met een stilstaand object, zoals Reaal stelt. Uit het rapport blijkt wel dat dit een oorzaak
zou kunnen zijn (pagina 8), nu hierin het volgende staat:
verzekering’ (zie productie 2 bij dagvaarding) verzekerd is voor schade ontstaan door elke andere plotselinge en onvoorziene gebeurtenis. Gelet hierop betoogt [eiser] dat hij, teneinde dekking te verkrijgen onder de polis, ten aanzien van de schade aan de dorpel enkel hoeft aan te voeren dat sprake is van een plotselinge en onvoorziene gebeurtenis. Hiervan is volgens [eiser] sprake. Daarentegen heeft Reaal niet gesteld dat sprake is van een uitsluitingsgrond zoals verwoord in artikel 2.5 van de ‘Voorwaarden Reaal Goed Geregeld Pakket Brand/Diefstal en Volledig Cascoverzekering’ en/of artikel 2.5.1 van de ‘Voorwaarden Reaal Goed Geregeld Oldtimerverzekering’. [eiser] herhaalt niet met zekerheid te weten hoe de schade aan de dorpel is ontstaan, alsmede dat indien hij de dorpelschade wél zou hebben gekend, hij die schade bij Reaal zou hebben geclaimd nu deze onder de dekking valt. Ten aanzien van punt 9 van de akte zijdens Reaal merkt [eiser] op dat de polis definitie van verzekeringsfraude niet van toepassing is wanneer dat in strijd is met artikel 7:941 lid 5 BW, omdat hiervan ingevolge het bepaalde in artikel 7:943 lid 2 BW niet ten nadele van de verzekeringnemer afgeweken kan worden. Hierbij verwijst [eiser] naar het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 2020 waaruit volgt dat bij het criterium dat geldt voor de ‘opzet tot misleiding’ aangesloten dient te worden bij het bepaalde in artikel 7:930 lid 5 BW. Dit betekent dat de verzekerde de bedoeling moet hebben gehad om de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een uitkering die hij zonder die schending niet zou hebben verstrekt. Aldus moet sprake zijn van opzet als oogmerk. Daarvan is volgens [eiser] geen sprake en dit is ook niet aangetoond door Reaal.
5.Extern Verwijzingsregister
(...)
a) De gedraging(en) van de (rechts)persoon vormden, vormen of kunnen een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of medewerkers van een Financiële instelling, alsmede de (Organisatie van de) Financiële instelling(en) zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector.
13 december 2017 geleden schade te vergoeden. [eiser] stelt dat de bewuste botsing op
13 december 2017 een plotselinge en onvoorziene omstandigheid in de zin van de polis betreft, alsmede dat bij gebreke verzekeringsfraude Reaal op grond van artikel 2.3.2 van de polisvoorwaarden de door [eiser] geleden schade dient te vergoeden. [eiser] maakt aanspraak op het maximum van het door de polis gedekte schadebedrag van € 10.000,-- minus de door hem ontvangen koopsom van € 1.125,-- voor de auto alsmede het eigen risico van € 150,--, aldus een bedrag van € 8.725,--.
€ 1.629,00(3 punten × tarief II van onbepaalde waarde ad € 543,00)