3.1Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
- Op 30 maart 2018 is [naam zoon] overleden (hierna: erflater). Erflater was gehuwd met [Eiseres] . [gedaagde 1] is de dochter van erflater. Erflater was onder huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting gehuwd met [Eiseres] .
- Erflater heeft in zijn testament, opgemaakt op 9 augustus 2017, het volgende bepaald:
‘
(...) Ik sluit de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk
Wetboek uit
V. LEGAAT AAN ECHTGENOTE
Indien ik ten tijde van mijn overlijden nog gehuwd ben met mijn echtgenote [Eiseres] (...) legateer ik aan haar vrij van rechten en kosten:
A. af te geven zo spoedig mogelijk na mijn overlijden, al mijn inboedelgoederen (...); en
B. af te geven bij notariële akte binnen zes maanden na mijn overlijden: het zakelijk recht van vruchtgebruik van mijn woning met aanhorigheden gelegen aan het [adres] ; danwel
C. indien de onder B. genoemde woning niet tot mijn nalatenschap behoort, het zakelijk recht van vruchtgebruik van de ten tijde van mijn overlijden tot mijn nalatenschap behorende woning met aanhorigheden, casu quo mijn onverdeeld aandeel daarin.
Ten aanzien van dit recht van vruchtgebruik hierna ook te noemen “het recht” en het daaraan onderworpen vermogen bepaal ik als volgt:
1. Het recht zal ingaan op de dag van mijn overlijden en zal eindigen bij het overlijden van mijn echtgenote, tenzij hierna anders aangegeven.
2. Het vruchtgebruik eindigt eveneens:
(...)
d. ten aanzien van het onder B. gelegateerde recht (en dus uitsluitend ten aanzien van mijn woning gelegen aan het [adres] ) op het moment dat mijn echtgenote de leeftijd van tachtig (80) jaar bereikt, (...) zulks echter met inachtneming van het hierna onder 8. bepaalde, zodat het haar op dat moment wel is toegestaan om de helft van de netto-verkoopopbrengst aan te wenden voor de verwerving van een nieuwe woning ten name van de hoofdgerechtigden met aantekening van het vruchtgebruik; indien mijn echtgenote op het moment van mijn overlijden de leeftijd van tachtig (80) jaar al heeft bereikt en mijn echtgenote op dat moment nog woonachtig is in de woning gelegen aan het [adres] , zal het vruchtgebruik van deze woning feitelijk dus niet aan mijn echtgenote toekomen, maar heeft zij wel het hierna onder 7. en 8. omschreven recht.
(...)
7. Ten aanzien van het onder 8. gelegateerde recht (en dus uitsluitend ten aanzien van mijn woning gelegen aan het [adres] ) is de gerechtigde zelfstandig bevoegd tot vervreemding van de aan het vruchtgebruik onderworpen woning gelegen aan het [adres] en tot het gedeeltelijk besteden van de netto verkoopopbrengst daarvan aan de aanschaf van een nieuwe woning, een en ander als onder 8. nader omschreven.(...).
8. Het vruchtgebruik van de netto-verkoopopbrengst van mijn woning gelegen aan het [adres] [plaats] eindigt voor de helft, zodat de hoofdgerechtigden van dat gedeelte uitbetaling kunnen eisen:
- indien de gerechtigde overgaat tot levering van de woning gelegen aan het [adres] ;
- indien een van de hiervoor onder 2. d. genoemde situaties zich voordoet en er wordt overgegaan tot levering van de woning gelegen aan het [adres] [plaats] ;
de vruchtgebruiker is bevoegd overeenkomstig het hiervoor onder 7. bepaalde de wederhelft van de netto verkoopopbrengst aan te wenden voor de verwerving van een nieuwe woning ten name van de hoofdgerechtigden met aantekening van het vruchtgebruik, dit vruchtgebruik eindigt dan pas indien een van de gevallen zoals hiervoor onder 1. of 2, sub a., b. of c. omschreven zich voordoet;
het vruchtgebruik van de wederhelft van de netto verkoopopbrengst van de woning eindigt wel indien de gerechtigde de netto-verkoopopbrengst niet uiterlijk zes maanden na de levering aanwendt voor de verwerving van een nieuwe woning ten name van de hoofdgerechtigden met aantekening van het vruchtgebruik;
indien slechts een gedeelte van de wederhelft van de verkoopopbrengst voor de verwerving van een nieuwe woning wordt aangewend zat het vruchtgebruik van het resterende gedeelte van de netto-verkoopopbrengst op dat moment eveneens eindigen.
(...)
13. Het hiervoor ten behoeve van mijn echtgenote bepaalde maak ik ter nakoming aan de op mij rustende verplichting mijn echtgenote na mijn dood verzorgd achter te laten.
(...)
Ik sluit mijn zoon [naam zoon] (...) alsmede zijn afstammelingen uit als erfgena(a)m(e)(n) in mijn nalatenschap.
(...)
Onder de verplichting tot afgifte van voormelde legaten benoem ik tot mijn enige
erfgename mijn voornoemde dochter [gedaagde 1] .
(...)
Ik benoem de echtgenoot van mijn dochter de heer [gedaagde 2] , voornoemd, tot
executeur. (...) Deze executeursbenoeming geschiedt onder de navolgende bepalingen:
1. De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan, een en ander als bedoeld in Afdeling 6 van Titel 5 van Boek 4 van het 8urgeriijk Wetboek.
2. De executeur is bevoegd de door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap. De executeur hoeft omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg te treden met de erfgenamen en behoeft hiervoor niet hun toestemming(...)’;
- In de verklaring van erfrecht van 13 juni 2018 staat voor zover thans van belang het volgende:
‘
(...) Erflater heeft in zijn gemeld testament tot executeur benoemd:
De heer [gedaagde 2] , (...). De heer [gedaagde 2] . voornoemd, heeft verklaard deze benoeming te aanvaarden. Zulks blijkt uit een schriftelijke verklaring die aan deze akte is gehecht. (...) De executeur heeft ingevolge de wet en ingevolge de hiervoor vermelde uiterste wilsbeschikking de taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.
De executeur is bevoegd de door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap. De executeur hoeft omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg te treden met de erfgenamen en behoeft hiervoor niet hun toestemming.
(...)
Ingevolge het vorenstaande heeft erflater als zijn enige erfgename achtergelaten: zijn dochter mevrouw [gedaagde 1] , voornoemd.
(...)
Bij akte op drieëntwintig april tweeduizend achttien opgemaakt ter Griffie van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, is de nalatenschap door mevrouw [gedaagde 1] , voornoemd, beneficiair aanvaard. Een afschrift van die verklaring is aan deze akte gehecht.
(...)
Aangezien de nalatenschap beneficiair is aanvaard, dient de nalatenschap in beginsel op grond van artikel 4:202 lid 1Burgerlijk Wetboek overeenkomstig de voorschriften van afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 Burgerlijk Wetboek (Wettelijke vereffening’) te worden afgewikkeld. Op grond van het bepaalde in artikel 4:202 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek hoeft de nalatenschap desalniettemin niet overeenkomstig afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek te worden afgewikkeld, omdat de executeur heeft verklaard dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen, van welke verklaring blijkt uit voormelde aan deze akte gehechte onderhandse verklaring. (...).’