ECLI:NL:RBZWB:2020:6929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 mei 2020
Publicatiedatum
16 februari 2021
Zaaknummer
7866884 OV VERZ 19-4407
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om afkoopsom en vestiging van vruchtgebruik in nalatenschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van [Eiseres] met betrekking tot het vruchtgebruik van een woning in de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, [naam zoon]. [Eiseres] verzocht om een afkoopsom voor het vruchtgebruik en de vestiging van een levenslang recht van vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap. De gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hebben hiertegen verweer gevoerd en de verzorgingsbehoefte van [Eiseres] betwist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat erflater in zijn testament een verzorgingsverplichting jegens [Eiseres] heeft opgenomen, maar dat de verzorgingsbehoefte van [Eiseres] niet voldoende is aangetoond. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [Eiseres] recht heeft op een afkoopsom van € 7.350,00 per jaar, te betalen door [gedaagde 2] als executeur, vanaf de notariële overdracht van de woning tot 12 november 2024. Tevens is [Eiseres] niet ontvankelijk verklaard in haar verzoek jegens [gedaagde 1]. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 7866884 OV VERZ 19-4407
beschikking d.d. 15 mei 2020
inzake
[Eiseres],
wonende te [woonplaats 1]
verzoekster,
gemachtigde: mr. N. Stoutenbeek, advocaat te Eindhoven,
tegen:
[gedaagde 1] voor zoveel nodig in haar hoedanigheid van erfgenaam en voor zoveel nodig als vereffenaar in de nalatenschap van [naam zoon],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster sub 1,
gemachtigde: mr. M.C.G. Stut, advocaat te Rotterdam,
en
[gedaagde 2] voor zover nodig in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [naam zoon],
wonende te [woonplaats 3] ,
verweerder sub 2,
gemachtigde: mr. M.C.G. Stut, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als [Eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

1.Het verloop van het geding

1.1
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het op 27 juni 2019 ter griffie ontvangen verzoekschrift met bijlagen, genummerd 1 tot en met 6;
b. het daarop ontvangen verweerschrift met bijlagen, genummerd 1 tot en met 19;
c. de brief van de [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 17 september 2019 met bijlage 11 en 12 sub-bijlagen A tot en met L;
d. de brief van [Eiseres] van 19 september 2019 met bijlagen 3a en bijlagen 7 tot en met 12;
e. de brief van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 24 september 2019 met als bijlage een afschrift van het testament van 9 augustus 2017;
f. de akte wijziging verzoek van 26 september 2019;
g. de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling die op 26 september 2019 heeft plaatsgevonden;
h. de brief van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van 8 oktober 2019;
i. de brief van [Eiseres] van 28 oktober 2019.

2.Het verzoek

2.1
[Eiseres] verzoekt na wijziging van haar verzoek om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
1. PRIMAIR:
a. [gedaagde 1] te veroordelen aan [Eiseres] in geld uit te keren de waarde van het vruchtgebruik als afkoopsom, al dan niet gekapitaliseerd in een som ineens, volgens berekening van [Eiseres] primair € 218.400,00, subsidiair € 194.124,00 en meer subsidiair € 163.285,20;
b. de vestiging van een levenslang recht van vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:30 BW op de andere goederen van de nalatenschap waaronder de banksaldi en de pro resto netto verkoopopbrengst van de woning, rekening houdende met de hiervoor bedoelde afkoopsom;
e.e.a. binnen 30 dagen na betekening van deze beschikking en onder verbeurte van een dwangsom van €250,00 per dag met een maximum van € 25.000,00, met bepaling dat indien en voor zover het maximum aan dwangsommen is bereikt, deze beschikking in de plaats treedt van al die rechtshandelingen die [gedaagde 1] ter uitvoering hiervan dient te verrichten om te komen tot afgifte van het legaat van de inboedel en uitkering van het (verminderde) legaat;
2. SUBSIDIAIR:
[gedaagde 1] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan:
de vestiging van een levenslang recht van vruchtgebruik als bedoeld in het testament c.q. artikel 4:29 BW alsmede artikel 4:30 BW, derhalve op de nalatenschap van de erflater, althans de daartoe behorende woning alsmede op de andere goederen van de nalatenschap zijnde onder meer de banksaldi en - indien en voor zover de woning naar uw oordeel zou
moeten worden verkocht - het deel van de verkoopopbrengst waarop geen vruchtgebruik gevestigd wordt, althans wat van de verkoopopbrengst in volle eigendom aan [gedaagde 1] toekomt na verkoop van de woning;
e.e.a. binnen 30 dagen na betekening van deze beschikking, en ten aanzien van het hiervoor verzochte: met inachtneming van de in het testament opgenomen bepalingen onder artikel V. randnummers 7 en 8; e.e.a. onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van € 25.000,00, met bepaling dat indien en voor zover het maximum aan dwangsommen is bereikt, deze beschikking in de plaats treedt van al die rechtshandelingen die [gedaagde 1] ter uitvoering hiervan dient te verrichten om te komen tot afgifte van het legaat van de inboedel en vestiging van het in dezen bedoelde vruchtgebruik;
3. MEER SUBSIDIAIR:
[gedaagde 1] te veroordelen om haar medewerking te verlenen aan:
a. de vestiging van een recht van vruchtgebruik op de volledige pro resto netto verkoop-
opbrengst van de woning te [plaats]
althansten minste de helft van de pro resto verkoop-
opbrengst van die woning doch in dat geval onder de verplichting voor [gedaagde 1] tot
betaling van een eenmalige vergoeding aan [Eiseres] ad € 107.562,00, dan wel een ander
bedrag in goede justitie door de kantonrechter te bepalen, met welke verkoopopbrengst [Eiseres] in staat kan worden gesteld een nieuwe woning te verwerven op naam van [gedaagde 1] ;
b. de vestiging van een levenslang recht van vruchtgebruik op deze alsdan nieuw verworven woning, en daarbij te bepalen dat [Eiseres] tot de dag van de notariële levering van de nieuw te verwerven woning kosteloos, zonder dat enige gebruiksvergoeding door [Eiseres] verschuldigd zal zijn, de woning te [plaats] die thans tot de nalatenschap behoort, mag blijven bewonen;
c. de vestiging van een levenslang recht van vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:30 BW op de andere goederen van de nalatenschap waaronder:
- de banksaldi in het geval van een volgens de kantonrechter te vestigen vruchtgebruik op de volledige pro resto netto verkoopopbrengst van de woning zoals hiervoor onder a. bedoeld;
- de banksaldi en het resterende deel van de pro resto netto verkoopopbrengst (het deel van de verkoopopbrengst dat in volle eigendom aan [gedaagde 1] toekomt na verkoop van de woning), in het geval van een volgens de kantonrechter te vestigen vruchtgebruik op slechts een deel van de pro rato netto verkoopopbrengst, zoals hiervoor onder a. bedoeld;
alsmede daarbij te bepalen dat de medewerking van [gedaagde 1] dient te geschieden, voor zover het betreft het meer subsidiaire verzoek:
- voor zover het betreft de banksaldi onder 3.c.: binnen 30 dagen na betekening van deze beschikking;
- onder 3.a. en voor zover het betreft het resterende deel van de pro resto netto verkoopopbrengst onder 3. c.: op de dag van de notariële levering van de huidige woning te [plaats] althans binnen drie dagen daarna;
- onder 3.b.: op de dag van de notariële levering van de nieuw te verwerven woning of binnen drie dagen daarna;
ten aanzien van het hiervoor onder 3.a. en 3.b verzochte: met inachtneming van de in het testament opgenomen bepalingen onder artikel V. randnummers 7 en 8;
e.e.a. onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag met een maximum van
€ 25.000,00, met bepaling dat indien en voor zover het maximum aan dwangsommen is bereikt, deze beschikking in de plaats treedt van al die rechtshandelingen die [gedaagde 1] ter uitvoering hiervan dient te verrichten om te komen tot afgifte van het legaat van de inboedel en vestiging van het in dezen bedoelde vruchtgebruik;
2. IN ALLE GEVALLEN:
[gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten;
3. VOORWAARDELIJK
Voor het geval de verzorgingsbehoefte aan de zijde van [Eiseres] door [gedaagde 1] wordt betwist: te bepalen of te bevelen ex artikel 22 Rv en/of artikel 843a dat [gedaagde 1] inzage en afschrift verstrekt van de administratieve bescheiden van erflater, [Eiseres] de gelegenheid te bieden kennis te nemen van deze bescheiden en daarover een standpunt in te nemen in onderhavige procedure.
2.2
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verzoeken in het verweerschrift primair om de verplichting van [gedaagde 1] en of [gedaagde 2] tot medewerking aan de vestiging van een vruchtgebruik ex artikel 4:29 BW en/ of 4:30 BW op te heffen en subsidiair om de aan het vruchtgebruik ex artikel 4:29 en/ of 4:30 BW verbonden bevoegdheden van de echtgenote te beperken en/ of haar deze te ontzeggen of nadere regelingen te bepalen zoals omschreven onder randnummer 106; in alle gevallen met veroordeling van [Eiseres] in de proceskosten.
3. De beoordeling
3.1
Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
- Op 30 maart 2018 is [naam zoon] overleden (hierna: erflater). Erflater was gehuwd met [Eiseres] . [gedaagde 1] is de dochter van erflater. Erflater was onder huwelijkse voorwaarden inhoudende koude uitsluiting gehuwd met [Eiseres] .
- Erflater heeft in zijn testament, opgemaakt op 9 augustus 2017, het volgende bepaald:

(...) Ik sluit de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk
Wetboek uit
V. LEGAAT AAN ECHTGENOTE
Indien ik ten tijde van mijn overlijden nog gehuwd ben met mijn echtgenote [Eiseres] (...) legateer ik aan haar vrij van rechten en kosten:
A. af te geven zo spoedig mogelijk na mijn overlijden, al mijn inboedelgoederen (...); en
B. af te geven bij notariële akte binnen zes maanden na mijn overlijden: het zakelijk recht van vruchtgebruik van mijn woning met aanhorigheden gelegen aan het [adres] ; danwel
C. indien de onder B. genoemde woning niet tot mijn nalatenschap behoort, het zakelijk recht van vruchtgebruik van de ten tijde van mijn overlijden tot mijn nalatenschap behorende woning met aanhorigheden, casu quo mijn onverdeeld aandeel daarin.
Ten aanzien van dit recht van vruchtgebruik hierna ook te noemen “het recht” en het daaraan onderworpen vermogen bepaal ik als volgt:
1. Het recht zal ingaan op de dag van mijn overlijden en zal eindigen bij het overlijden van mijn echtgenote, tenzij hierna anders aangegeven.
2. Het vruchtgebruik eindigt eveneens:
(...)
d. ten aanzien van het onder B. gelegateerde recht (en dus uitsluitend ten aanzien van mijn woning gelegen aan het [adres] ) op het moment dat mijn echtgenote de leeftijd van tachtig (80) jaar bereikt, (...) zulks echter met inachtneming van het hierna onder 8. bepaalde, zodat het haar op dat moment wel is toegestaan om de helft van de netto-verkoopopbrengst aan te wenden voor de verwerving van een nieuwe woning ten name van de hoofdgerechtigden met aantekening van het vruchtgebruik; indien mijn echtgenote op het moment van mijn overlijden de leeftijd van tachtig (80) jaar al heeft bereikt en mijn echtgenote op dat moment nog woonachtig is in de woning gelegen aan het [adres] , zal het vruchtgebruik van deze woning feitelijk dus niet aan mijn echtgenote toekomen, maar heeft zij wel het hierna onder 7. en 8. omschreven recht.
(...)
7. Ten aanzien van het onder 8. gelegateerde recht (en dus uitsluitend ten aanzien van mijn woning gelegen aan het [adres] ) is de gerechtigde zelfstandig bevoegd tot vervreemding van de aan het vruchtgebruik onderworpen woning gelegen aan het [adres] en tot het gedeeltelijk besteden van de netto verkoopopbrengst daarvan aan de aanschaf van een nieuwe woning, een en ander als onder 8. nader omschreven.(...).
8. Het vruchtgebruik van de netto-verkoopopbrengst van mijn woning gelegen aan het [adres] [plaats] eindigt voor de helft, zodat de hoofdgerechtigden van dat gedeelte uitbetaling kunnen eisen:
- indien de gerechtigde overgaat tot levering van de woning gelegen aan het [adres] ;
- indien een van de hiervoor onder 2. d. genoemde situaties zich voordoet en er wordt overgegaan tot levering van de woning gelegen aan het [adres] [plaats] ;
de vruchtgebruiker is bevoegd overeenkomstig het hiervoor onder 7. bepaalde de wederhelft van de netto verkoopopbrengst aan te wenden voor de verwerving van een nieuwe woning ten name van de hoofdgerechtigden met aantekening van het vruchtgebruik, dit vruchtgebruik eindigt dan pas indien een van de gevallen zoals hiervoor onder 1. of 2, sub a., b. of c. omschreven zich voordoet;
het vruchtgebruik van de wederhelft van de netto verkoopopbrengst van de woning eindigt wel indien de gerechtigde de netto-verkoopopbrengst niet uiterlijk zes maanden na de levering aanwendt voor de verwerving van een nieuwe woning ten name van de hoofdgerechtigden met aantekening van het vruchtgebruik;
indien slechts een gedeelte van de wederhelft van de verkoopopbrengst voor de verwerving van een nieuwe woning wordt aangewend zat het vruchtgebruik van het resterende gedeelte van de netto-verkoopopbrengst op dat moment eveneens eindigen.
(...)
13. Het hiervoor ten behoeve van mijn echtgenote bepaalde maak ik ter nakoming aan de op mij rustende verplichting mijn echtgenote na mijn dood verzorgd achter te laten.
(...)
Ik sluit mijn zoon [naam zoon] (...) alsmede zijn afstammelingen uit als erfgena(a)m(e)(n) in mijn nalatenschap.
(...)
Onder de verplichting tot afgifte van voormelde legaten benoem ik tot mijn enige
erfgename mijn voornoemde dochter [gedaagde 1] .
(...)
Ik benoem de echtgenoot van mijn dochter de heer [gedaagde 2] , voornoemd, tot
executeur. (...) Deze executeursbenoeming geschiedt onder de navolgende bepalingen:
1. De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan, een en ander als bedoeld in Afdeling 6 van Titel 5 van Boek 4 van het 8urgeriijk Wetboek.
2. De executeur is bevoegd de door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap. De executeur hoeft omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg te treden met de erfgenamen en behoeft hiervoor niet hun toestemming(...)’;
- In de verklaring van erfrecht van 13 juni 2018 staat voor zover thans van belang het volgende:

(...) Erflater heeft in zijn gemeld testament tot executeur benoemd:
De heer [gedaagde 2] , (...). De heer [gedaagde 2] . voornoemd, heeft verklaard deze benoeming te aanvaarden. Zulks blijkt uit een schriftelijke verklaring die aan deze akte is gehecht. (...) De executeur heeft ingevolge de wet en ingevolge de hiervoor vermelde uiterste wilsbeschikking de taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan.
De executeur is bevoegd de door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap. De executeur hoeft omtrent de keuze van de te gelde te maken goederen en de wijze van tegeldemaking niet in overleg te treden met de erfgenamen en behoeft hiervoor niet hun toestemming.
(...)
Ingevolge het vorenstaande heeft erflater als zijn enige erfgename achtergelaten: zijn dochter mevrouw [gedaagde 1] , voornoemd.
(...)
Bij akte op drieëntwintig april tweeduizend achttien opgemaakt ter Griffie van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, is de nalatenschap door mevrouw [gedaagde 1] , voornoemd, beneficiair aanvaard. Een afschrift van die verklaring is aan deze akte gehecht.
(...)
Aangezien de nalatenschap beneficiair is aanvaard, dient de nalatenschap in beginsel op grond van artikel 4:202 lid 1Burgerlijk Wetboek overeenkomstig de voorschriften van afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 Burgerlijk Wetboek (Wettelijke vereffening’) te worden afgewikkeld. Op grond van het bepaalde in artikel 4:202 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek hoeft de nalatenschap desalniettemin niet overeenkomstig afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek te worden afgewikkeld, omdat de executeur heeft verklaard dat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend zijn om alle schulden van de nalatenschap te voldoen, van welke verklaring blijkt uit voormelde aan deze akte gehechte onderhandse verklaring. (...).
3.2
[Eiseres] voert ter onderbouwing van haar verzoeken aan dat erflater met de legaten van vruchtgebruik uitvoering heeft willen geven aan zijn verzorgingsverplichting jegens haar. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ten onrechte niet meegewerkt aan afgifte van die legaten. Zij zijn daartoe echter verplicht gelet op de wens van erflater en het bepaalde in het testament. Artikel 4:41 BW brengt bovendien mee dat het recht op vruchtgebruik ruim dient te worden opgevat en niet beperkt dient te worden in tijd of gebruik. [Eiseres] maakt ex artikel 4:46 BW en de redelijkheid en billijkheid aanspraak op het levenslang vruchtgebruik van de woning in [plaats] . Gelet op haar verzorgingsbehoefte maakt [Eiseres] ook aanspraak op de overige goederen van de nalatenschap, waaronder de banksaldi en eventueel de verkoopopbrengst van de woning in [plaats] . Nu de verhoudingen tussen partijen verslechteren meent [Eiseres] dat alle partijen er bij gebaat zijn de banden te verbreken. Daarom verzoekt zij primair betaling van een afkoopsom.
3.3
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan het de bedoeling van erflater was om zowel zijn echtgenote als zijn dochter verzorgd achter te laten. Ten aanzien van [Eiseres] heeft hij daaraan uitvoering gegeven door er voor te zorgen dat zij aanspraak kon maken op het partnerpensioen, door haar bij leven geldbedragen te schenken om een buffer aan te leggen en door haar (levenslang) een woning ter beschikking te stellen. Daarom heeft erflater het legaat als zodanig verwoord opgenomen in het testament. De nalatenschap bevat echter onvoldoende liquide middelen om de schulden van de nalatenschap te kunnen betalen, waaronder (doch niet uitsluitend) de erfbelasting, die door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt geschat op ongeveer € 30.000,00. Daarom dient te woning in [plaats] te worden verkocht en kan het vruchtgebruik op deze woning om die reden niet worden gevestigd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn bereid om met de helft van de verkoopopbrengst van de woning, conform de bedoeling van erflater, een nieuwe woning aan te schaffen ten behoeve van [Eiseres] met de aantekening van vruchtgebruik voor [Eiseres] . De verzorgingsbehoefte van [Eiseres] wordt betwist. Het vruchtgebruik ex artikel 4:29 BW en 4:30 BW is bij gebrek aan verzorgingsbehoefte niet toewijsbaar, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Voorts druist het tegen de uitdrukkelijke wens van erflater in wanneer [Eiseres] geld zou ontvangen uit zijn nalatenschap. Ten aanzien van de door [Eiseres] gevorderde afkoopsom stellen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich op het standpunt dat [Eiseres] hiermee afstand doet van het recht op vruchtgebruik en om die reden geen recht heeft of uitkering van de waarde van het legaat. De berekening van de door [Eiseres] berekende afkoopsom voor het testamentaire vruchtgebruik van de woning in [plaats] en de periode waarover de afkoopsom is berekend wordt voorts betwist.
Ontvankelijkheid
3.4
Uit de verklaring van erfrecht volgt dat [gedaagde 2] als executeur een ruimschootsverklaring heeft afgelegd. Dit leidt ertoe dat de nalatenschap niet behoeft te worden vereffend volgens de wet en dat [gedaagde 1] geen vereffenaar is. [Eiseres] heeft haar verzoeken weliswaar uitsluitend jegens [gedaagde 1] gericht maar gelet op het voorgaande kan zij daarin niet worden ontvangen. Ter gelegenheid van de zitting heeft [Eiseres] ook erkend dat [gedaagde 1] geen partij is in deze procedure. [Eiseres] zal dan ook niet ontvankelijk worden verklaard in haar verzoeken jegens [gedaagde 1] .
Verzorgingsvruchtgebruik
3.5
Ingevolge artikel 4:29 lid 1 BW zijn erfgenamen verplicht tot medewerking aan de vestiging van een vruchtgebruik ten behoeve van de echtgenoot van de erflater op de tot diens nalatenschap behorende woning, die ten tijde van het overlijden door de erflater en zijn echtgenoot tezamen of door de echtgenoot alleen bewoond werd, of op de tot de nalatenschap behorende inboedel daarvan, voor zover de echtgenoot van de erflater ten gevolge van uiterste wilsbeschikkingen van de erflater niet of niet enig rechthebbende is tot die woning en voor zover de echtgenoot dit van de erfgenamen verlangt. Ingevolge artikel 4:30 lid 1 BW zijn erfgenamen verplicht tot medewerking aan de vestiging van een vruchtgebruik op andere goederen van de nalatenschap dan bedoeld in artikel 4:29 BW ten behoeve van de echtgenoot van de erflater, voor zover de echtgenoot daaraan behoefte heeft en die medewerking van hen verlangt. Voornoemde verplichtingen gelden echter niet voor zover de kantonrechter op een daartoe strekkend verzoek artikel 4:33 lid 2 onder a BW heeft toegepast.
3.6
De kantonrechter kan op de voet van artikel 4:33 lid 2 onder a BW, voor zover de echtgenoot, de omstandigheden in aanmerkingen genomen, voor zijn verzorging aan het vruchtgebruik geen behoefte heeft, op verzoek van een rechthebbende de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik opheffen. In lid 5 van dit artikel zijn criteria vermeld waarmee de kantonrechter bij de toepassing van lid 2 in ieder geval rekening houdt, te weten:
de leeftijd van de echtgenoot;
de samenstelling van de huishouding waartoe de echtgenoot behoort;
de mogelijkheid van de echtgenoot om zelf in de verzorging te voorzien door middel van arbeid, pensioen, eigen vermogen dan wel andere middelen of voorzieningen;
hetgeen in de gegeven omstandigheden als een passend verzorgingsniveau voor de echtgenoot kan worden beschouwd.
3.7
Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de rechten van afdeling 2 Boek 4 BW (“Andere wettelijke rechten”) dienen als vangnet voor personen wier verzorging niet of onvoldoende gewaarborgd is (zie ook HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2507). De artikelen 4:29 en 4:30 BW bieden de langstlevende echtgenoot de mogelijkheid om van de erfgenamen (of legatarissen) te verlangen dat zij bepaalde nalatenschapsgoederen aan de echtgenoot in vruchtgebruik geven. Voor beide artikelen is de verzorgingsbehoefte van de echtgenoot maatgevend, omdat de kantonrechter het vruchtgebruik op verzoek van de erfgenamen (of andere rechthebbenden) kan beëindigen voor zover de echtgenoot daaraan voor zijn verzorging geen behoefte heeft (artikel 4:33 lid 2 BW). Voor de omvang van de verzorgingsbehoefte kan er van uit worden gegaan dat de langstlevende echtgenoot aanspraak kan maken op een passende voorziening, maar dat is niet hetzelfde als een aanspraak om onder alle omstandigheden het leefpatroon van voorheen voort te zetten. Het gaat hier om een vangnet voor het geval door een erflater of anderszins onvoldoende in de verzorging van diens echtgenoot is voorzien. De omvang kan in elk concreet geval verschillen, waarbij de wettelijke maatstaven omtrent het verschaffen van levensonderhoud tussen gewezen echtgenoten een oriëntatiepunt kunnen vormen.
Primair onder a. verzochte afkoopsom
3.8
[Eiseres] heeft primair verzocht om de waarde van het testamentaire vruchtgebruik aan haar uit te keren als afkoopsom. Als uitgangspunt bij de waardering van het vruchtgebruik heeft volgens [Eiseres] te gelden dat haar een levenslang recht van vruchtgebruik toekomt, zowel op basis van het testament als op basis van de wet. Bij brief van 28 oktober 2019 heeft [Eiseres] de afkoopsom primair berekend op € 147.000,00 en subsidiair op € 146.810,74.
3.9
Als meest verstrekkende verweer hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangevoerd dat [Eiseres] middels haar verzoek om een afkoopsom uitdrukkelijk afstand doet van het vruchtgebruik als bedoeld onder bepaling V sub 2 onder a van het testament. Zij heeft dan geen recht op een uitkering van de waarde van het legaat.
3.1
Naar het oordeel van de kantonrechter slaagt het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet. Niet gezegd kan worden dat [Eiseres] afstand doet van haar recht van vruchtgebruik door een afkoopsom te vragen. Natuurlijk is het zo dat zij geen aanspraak meer kan maken op het vruchtgebruik als zij een afkoopsom, gebaseerd op de waarde van het vruchtgebruik, heeft ontvangen. Het enkele verzoek om een afkoopsom kan echter niet gelden als een uitdrukkelijk afstand doen van het recht van vruchtgebruik.
3.11
Als grondslag voor het verzoek om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot betaling van een afkoopsom wordt door [Eiseres] een beroep gedaan op artikel 4:122 BW. Tussen partijen staat vast dat het recht van vruchtgebruik op de woning in [plaats] (‘de eerste woning’), zoals dat is verwoord in bepaling V onder B. van het testament niet kan worden afgegeven, gelet op de in rangorde hoger geplaatste erfbelastingschuld op grond van artikel 4:7 lid 2 BW en artikel 4:120 BW, waaruit volgt dat schulden van de nalatenschap uit een legaat slechts ten laste van de nalatenschap worden voldaan, indien alle andere schulden van de nalatenschap ten volle worden voldaan. Het legaat zoals dat is verwoord in artikel V sub 2 onder d juncto sub 7 en 8 van het testament (‘de tweede woning’) kan wèl worden afgegeven en [gedaagde 2] heeft zich hiertoe bereid verklaard. Van een vermindering als bedoeld in artikel 4:122 BW is in die zin geen sprake, zodat dit artikel niet kan gelden als grondslag voor een uitkering van de waarde van dit legaat. Een andere (juridische) grondslag op basis waarvan het legaat met betrekking tot de ‘tweede woning’ kan worden ‘afgekocht’ is gesteld noch gebleken en is, gelet op de duidelijke bewoordingen van het testament, ook overigens in strijd met de bedoeling van erflater. Ten aanzien van het legaat met betrekking tot de eerste woning kan geoordeeld worden dat sprake is van een vermindering in de zin van artikel 4:122 BW nu dit legaat, zijnde een schuld van de nalatenschap, niet kan worden afgegeven. Aangezien [Eiseres] niet kiest voor de ‘opleg’ van artikel 4:122 BW, kan [gedaagde 2] als executeur volstaan met het uitkeren van de waarde van het verminderde legaat van vruchtgebruik op de woning in [plaats] . Dat betekent dat de waarde van het recht van vruchtgebruik, voor zover dat ziet op gebruik van de woning te [plaats] tot 12 november 2024, in beginsel voor uitkering in aanmerking komt.
3.12
Partijen verschillen van mening over de berekening van de waarde van dit recht van vruchtgebruik, maar zijn het eens over de te hanteren waarde van de woning in die berekening en de peildatum van 1 januari 2020.
Ter bepaling van de waarde van dat vruchtgebruik wordt aansluiting gezocht bij de artikelen 6 en 10 van het Besluit van 20 juli 1956 ter uitvoering van artikel 21 lid 14 van de Successiewet 1956, met dien verstande dat in de huidige hoogte van rente op spaargelden, aanleiding wordt gezien uit te gaan van afwijkend rentepercentage van 2%. Uitgaande van de leeftijd van [Eiseres] op 1 januari 2020, 75 jaar, betekent dit dat de waarde (per jaar) van het (gemiste) vruchtgebruik van [Eiseres] gelijk is aan factor 0,75 maal 2% = 1,5% van € 490.000 (= € 7.350,00).
Naar het oordeel van de kantonrechter is de hoogte van de vergoeding afhankelijk van het moment dat de woning notarieel wordt overgedragen aan een derde. Over de periode vanaf overdracht tot 12 november 2024 is derhalve een vergoeding verschuldigd van € 7.350,00 per jaar. De kantonrechter zal gelet hierop het verzoek toewijzen op de wijze als hieronder verwoord. Gelet op het verzoek van [gedaagde 2] bepaalt de kantonrechter dat dit bedrag pas betaald hoeft te worden nadat de notariële overdracht aan een derde heeft plaatsgevonden. Tot die notariële overdracht is [Eiseres] gerechtigd in de woning te blijven wonen.
Primair onder b. verzochte vestiging van vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:30 BW
3.13
[Eiseres] voert aan dat zij voor haar verzorging behoefte heeft aan de vestiging van dit vruchtgebruik omdat zij niet over voldoende inkomsten beschikt. [gedaagde 2] betwist de verzorgingsbehoefte van [Eiseres] .
3.14
[Eiseres] heeft, voor het geval de verzorgingsbehoefte wordt betwist, een beroep gedaan op artikel 22 Rv en/of artikel 843a ten aanzien van de administratie van erflater. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [Eiseres] na ontvangst van het verweerschrift met daarbij een groot aantal bescheiden uit de administratie van erflater niet langer belang bij dit verzoek. Het had voor de hand gelegen indien [Eiseres] , voor zover zij nog stukken uit de administratie miste, haar verzoek nader te concretiseren.
3.15
Zoals hiervoor overwogen onder 3.5 tot en met 3.7 is voor de bepaling van de behoefte van [Eiseres] aan een verzorgingsvruchtgebruik het (gezamenlijke) inkomen ten tijde van het huwelijk van [Eiseres] met erflater niet zonder meer beslissend en kan zij geen aanspraak maken op voortzetting van het leefpatroon dat zij voorheen met erflater had, maar slechts op een ‘passende voorziening’. Bij het bepalen van de verzorgingsbehoefte van [Eiseres] kunnen de wettelijke maatstaven omtrent het verschaffen van levensonderhoud tussen gewezen echtgenoten een oriëntatiepunt vormen. Wel kan aansluiting worden gezocht bij de regels voor het bepalen van levensonderhoud na een huwelijk, waarbij het welstandsniveau ten tijde van het huwelijk bij het bepalen van de behoefte een rol speelt. Daarbij geldt verder dat [Eiseres] het bestaan van haar verzorgingsbehoefte aannemelijk dient te maken (artikel 4:30 lid 1 BW jo. artikel 150 Rv).
3.16
[Eiseres] heeft gesteld dat zij een AOW voor alleenstaanden en een nabestaanden-pensioen ontvangt van € 1.805,55 netto per maand (exclusief zorgtoeslag, door [Eiseres] berekend op € 47,00). Voorts staat tussen partijen vast dat erflater bij leven geldbedragen aan [Eiseres] heeft voldaan om in haar onderhoud te voorzien. Het vermogen van [Eiseres] bedraagt (per 1 januari 2017) € 82.122,00. Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat [Eiseres] , gelet op het (levenslange) vruchtgebruik van een woning, geringe woonlasten heeft. De kosten die [Eiseres] maakt in verband met een auto van haar dochter zijn naar het oordeel van de kantonrechter geen kosten van levensonderhoud van [Eiseres] zelf, te meer niet nu uit het overzicht van lasten blijkt dat [Eiseres] ook een OV-kaart + abonnement heeft en ook niet is onderbouwd dat [Eiseres] geen gebruik kan maken van openbaar vervoer. Haar maandelijkse lasten, zoals opgegeven door [Eiseres] in (de gewijzigde) bijlage 3 bij verzoekschrift dienen derhalve met een bedrag van € 107,77 verminderd te worden, zodat de huidige maandelijkse (vaste) lasten van [Eiseres] geen € 1.010,61 bedragen, maar € 902,84. Het onderhoud aan tuin en woning (als stelpost) is naar het oordeel van de kantonrechter met een bedrag van € 225,00 per maand hoog ingeschat en bovendien niet nader onderbouwd. De kantonrechter schat deze kosten op hooguit € 125,00 per maand. De totale maandelijkse lasten worden daarmee nog lager. Gelet op genoemd inkomen (€ 1.852,55) en de feitelijke behoefte (€ 802,84) is er naar het oordeel van de kantonrechter geen reden om een levenslang vruchtgebruik als bedoeld in artikel 4:29 BW of 4:30 BW te vestigen. Ook bij de berekening van de behoefte volgens de zogenaamde ‘hofnorm’ geldt dat [Eiseres] ruimschoots in haar eigen behoefte kan voorzien. Tussen partijen staat immers vast, gelet op de aangifte IB over 2017 van erflater en [Eiseres] (bijlage 12 bij verweerschrift), dat erflater en [Eiseres] samen een netto besteedbaar inkomen van € 2.562,00 hadden. Het huidige inkomen van [Eiseres] is hoger dan 60 % van het netto gezinsinkomen. [Eiseres] heeft naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij voor haar verzorging behoefte heeft aan het vruchtgebruik over de overige goederen van de nalatenschap. Het primaire verzoek onder b. wordt dan ook afgewezen.
Subsidiair en meer subsidiair
3.17
Gelet op het vorenstaande wordt, bij gebrek aan verzorgingsbehoefte, het subsidiaire en meer subsidiaire verzochte eveneens afgewezen.
Zelfstandige tegenverzoeken
3.18
De door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , bij wijze van zelfstandig verzoek, primair verzochte opheffing van de verplichting tot medewerking aan de vestiging van het vruchtgebruik van 4:30 BW behoeft geen nadere bespreking. Aangezien van vestiging geen sprake is, is opheffing niet aan de orde. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek. Het subsidiaire verzoek om de aan het vruchtgebruik ex artikel 4:29 BW en/of 4:30 BW verbonden bevoegdheden te beperken en/of te zeggen behoeft ook geen nadere bespreking aangezien geen recht van vruchtgebruik wordt gevestigd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden niet ontvankelijk verklaard in dit verzoek.
Proceskosten
3.19
De kantonrechter ziet in de aard en de uitkomst van de procedure aanleiding de proceskosten te compenseren.

4.De beslissing

De kantonrechter:
in het verzoek
4.1
veroordeelt [gedaagde 2] in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [naam zoon] om een bedrag van € 7.350,00 per jaar te betalen aan [Eiseres] als afkoopsom terzake het recht van vruchtgebruik van de woning aan het [adres] , te berekenen vanaf de datum van notariële overdracht van voornoemde woning tot 12 november 2024;
4.2
verstaat dat dit bedrag pas betaald hoeft te worden na de notariële overdracht van voornoemde woning aan een derde;
4.3
verstaat dat [Eiseres] tot de notariële overdracht in de woning mag blijven wonen;
4.4
verklaart [Eiseres] niet ontvankelijk in haar verzoek jegens [gedaagde 1] ;
4.5
wijst het meer of anders verzochte af;
4.6
compenseert de proceskosten van deze procedure, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
in het tegenverzoek
4.8
verklaart [gedaagde 2] en [gedaagde 1] niet ontvankelijk in hun verzoek;
4.9
compenseert de proceskosten van deze procedure, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Eijssen-Vruwink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2020, in tegenwoordigheid van de griffier.