ECLI:NL:RBZWB:2020:7099

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
c/02/359039 FA RK 19-2716
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. de Beer
  • mr. de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met toepassing van Nederlands recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de echtscheiding van partijen, de vrouw en de man, die op een geheim adres in Nederland verblijft en in [woonplaats] woont. De verzoeken zijn behandeld tijdens een zitting op 11 maart 2020, waarbij beide partijen zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw verzoekt om echtscheiding, een onderhoudsbijdrage van € 500 per maand en een bevel tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De man verzoekt eveneens om echtscheiding, maar stelt dat hij geen onderhoudsbijdrage kan betalen vanwege zijn bijstandsuitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] zijn gehuwd en dat hun huwelijk duurzaam ontwricht is. De rechtbank heeft rechtsmacht om de verzoeken tot echtscheiding te behandelen, aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. De verzoeken tot echtscheiding zijn toegewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, aangezien beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen.

Wat betreft de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, heeft de rechtbank vastgesteld dat het Afghaans recht geen huwelijksgoederengemeenschap kent. De rechtbank heeft de verzoeken tot verdeling toegewezen, maar heeft het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie afgewezen, omdat de man geen draagkracht heeft. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. de Beer en in tegenwoordigheid van mr. de Wit, griffier, openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/359039 FA RK 19-2716
beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[de vrouw] ,
blijkens de huwelijksakte: [de vrouw1] ,
thans verblijvende op een geheim adres in Nederland,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.J. Bronsveld,
en
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Sangar.
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 29 mei 2019 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 19 augustus 2019 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brieven van mr. Bronsveld van 7 januari 2020 en 27 februari 2020, waarvan laatstgenoemde met bijlage;
- de brief van mr. Sangar van 28 februari 2020 met bijlagen;
- het ter zitting door mr. Sangar overgelegde stuk.
1.2. De verzoeken zijn behandeld ter zitting van 11 maart 2020. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.

2.De verzoeken

De vrouw verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsbijdrage van € 500,= per maand, met ingang van de datum van de beschikking;
- bevel tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.
De man verzoekt, samengevat,
- echtscheiding;
- bepaling dat de door hem aan de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage op nihil wordt gesteld;
- bevel tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen.

3.De beoordeling

3.1.
Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen zijn op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd;
- zij hebben de Nederlandse nationaliteit;
- hun huwelijk is duurzaam ontwricht.
Echtscheiding
3.2.
De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding, aangezien ten tijde van de indiening van het verzoek partijen hun gewone verblijfplaats hadden in Nederland.
3.3.
De rechtbank zal op de verzoeken tot echtscheiding Nederlands recht toepassen ingevolge artikel 10:56, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
3.4.
De verzoeken tot echtscheiding zullen als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
Bevel verdeling
3.5.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot de verzoeken betreffende de verdeling van het huwelijksvermogen van partijen.
3.6.
De vraag welk recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is dient te worden beantwoord aan de hand van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978 (hierna: HVV).
Het huwelijksvermogensregime van partijen werd na de huwelijkssluiting in eerste instantie beheerst door het Afghaans recht, omdat partijen vóór het huwelijk het toepasselijke recht niet hebben aangewezen en zij volgens de huwelijksakte ten tijde van de huwelijkssluiting de in de zin van artikel 15 HVV gemeenschappelijke Afghaanse nationaliteit bezaten, waarbij tevens aan één van de voorwaarden van artikel 4 lid 2 HVV is voldaan.
Blijkens het overgelegde uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) heeft de man zich op 18 september 2000 in Nederland gevestigd. Er is geen stuk overgelegd waaruit blijkt op welke datum de vrouw zich in Nederland heeft gevestigd. De vrouw stelt dat zij na de huwelijkssluiting in Nederland is komen wonen en de man stelt dat de vrouw op
8 september 2011 naar Nederland is gekomen. Daarmee staat in ieder geval vast dat beide partijen inmiddels hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Voorts heeft te gelden dat beide partijen volgens de BRP thans de Nederlandse nationaliteit bezitten. Dit betekent dat ingevolge artikel 7 lid 2 onder 1 HVV met ingang van die datum waarop beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
3.7.
Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat het Afghaans recht geen huwelijksgoederengemeenschap kent. Nu niet valt uit te sluiten dat partijen tot de datum waarop zij beiden de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen eveneens goederen in gemeenschappelijke eigendom hadden, zal de rechtbank de verzoeken van partijen toewijzen als hierna te melden.
Partneralimentatie
3.8.
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is met betrekking tot de verzoeken tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw.
3.9.
Op het verzoek tot vaststelling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw is Nederlands recht van toepassing, nu de onderhoudsgerechtigde haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
3.10.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de man thans geen draagkracht heeft om partneralimentatie aan de vrouw te betalen, omdat de man een bijstandsuitkering ontvangt. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van partneralimentatie zal dan ook worden afgewezen.
3.11.
Partijen hebben de rechtbank echter gevraagd om thans vast te stellen hoe hoog de behoefte en behoeftigheid van de vrouw is, voor het geval de inkomenssituatie van de man verbetert.
3.12.
De man stelt dat het op de weg van de vrouw had gelegen om haar behoefte aannemelijk te maken aan de hand van een onderbouwde behoeftelijst, maar dat de vrouw dit heeft nagelaten. Gelet op het uitgavenpatroon van de vrouw tijdens het huwelijk, is de man van mening dat de behoefte van de vrouw maximaal € 1.250,= netto per maand bedraagt. Aangezien de vrouw – gelet op haar leeftijd van 31 jaar, haar opleiding tot tandartsassistente en haar werkervaring als tandartsassistente – in staat moet worden geacht een inkomen van een beginnend tandartsassistente van tenminste € 1.765,= bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag te kunnen genereren, kan de vrouw volledig in haar behoefte voorzien en heeft de vrouw dus geen behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man, aldus de man.
3.13.
De vrouw stelt dat de Hofformule als uitgangspunt moet worden genomen ter bepaling van haar behoefte, nu zij een inkomen op bijstandsniveau heeft (€ 8.931,= fiscaal loon volgens jaaropgaaf 2019) en het invullen van een behoeftelijst in die situatie niet aan de orde is. Voor de becijfering van het in het kader van de Hofformule relevante gezinsinkomen van partijen mist de vrouw echter verificatoire bescheiden betreffende het inkomen van de man. Zij stelt dat enkel een door de boekhouder van de man ingevulde belastingaangifte over het jaar 2018 onvoldoende is om te kunnen vaststellen hoe hoog het inkomen van de man was ten tijde van het huwelijk. De man had daarvoor de jaarrekeningen van zijn eenmanszaak over de jaren 2016, 2017 en 2018 in het geding moeten brengen, aldus de vrouw. Voor wat betreft haar behoeftigheid stelt de vrouw zich op het standpunt dat zij niet in staat is om meer uren te werken. Hiertoe voert zij aan dat zij – ondanks het feit dat er veel gebeurd is tijdens het huwelijk van partijen – haar uiterste best doet om haar leven weer op te pakken en zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien. Zij vindt dat haar keuze om zich op dit moment te richten op het continueren en uitbreiden van haar huidige dienstverband moet worden gerespecteerd.
3.14.
Bij gebreke van zowel een onderbouwde behoeftelijst van de vrouw als verificatoire stukken met betrekking tot het inkomen van de man tijdens het huwelijk van partijen, acht de rechtbank zich niet in staat om een oordeel te vormen over de hoogte van de behoefte van de vrouw en daarmee evenmin over de behoeftigheid van de vrouw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw wel voldoende aannemelijk gemaakt dat op dit moment niet van haar kan worden verwacht dat zij haar arbeidsuren uitbreidt en meer inkomen genereert.
Proceskosten
3.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op [huwelijksdatum] in [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd;
beveelt, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen ten overstaan van een notaris en benoemt mr. P.G.H. Tiggelman, notaris, gevestigd te Breda, dan wel zijn opvolger, waarnemer of plaatsvervanger, tot notaris ten overstaan van wie die verdeling zal plaatsvinden;
benoemt tot onzijdig persoon mr. mr. P.J.M. Kools, Vincent van Goghstraat 43a, 4812 AP Breda, tot vertegenwoordiging van diegene van partijen die niet meewerkt tot de verdeling;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. de Beer, en, in tegenwoordigheid van
mr. de Wit, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.