Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2020 in de zaak tussen
Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft eiseres, in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van haar zoon, beroep ingesteld tegen een besluit van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) van 4 oktober 2018. Dit besluit weigerde haar zoon in aanmerking te brengen voor zorg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 november 2020, waarbij zowel eiseres als haar gemachtigde, mr. L.L. Ross, aanwezig waren. Namens het CIZ was mr. S. Kersjes-van Bussel aanwezig.
Eiseres had op 8 april 2018 een aanvraag ingediend voor zorg voor haar zoon, geboren op 2 september 2013. De rechtbank moest beoordelen of het CIZ op goede gronden had gesteld dat de zoon op de datum in geding (24 mei 2018) geen recht had op Wlz-zorg. Eiseres voerde aan dat haar zoon blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig had, wat zij onderbouwde met medische informatie. Het CIZ stelde echter dat er op het moment van beoordeling nog niet kon worden vastgesteld of er sprake was van een blijvende medische noodzaak voor 24 uur zorg.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van gebruikelijke zorg, wat betekent dat de zoon geen recht had op zorg vanuit de Wlz. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat het CIZ terecht had geoordeeld dat er ten tijde van de beoordeling sprake was van gebruikelijke zorg. De rechtbank liet de vraag of er op de datum in geding al sprake was van een blijvende behoefte aan 24-uurszorg onbesproken, aangezien de afwijzing al op andere gronden was gerechtvaardigd. De uitspraak werd gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier mr. A.J.M. van Hees, en werd openbaar gemaakt op 10 december 2020.