Uitspraak
1.Het verdere verloop van het geding
2.De nadere beoordeling
alsofer gemeenschap was. Dan is artikel 1:135 lid 3 BW van toepassing. Dat bepaalt dat een echtgenoot die opzettelijk een tot het te verrekenen vermogen behorend goed verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt waardoor de waarde daarvan niet in de verrekening
is(onderstreping door de rechtbank) betrokken, de waarde geheel aan de andere echtgenoot moet vergoeden.
retentiebonussenleidt de rechtbank uit de stukken af dat op 12 december 2013 met het oog op de fusie van [bedrijf2 1] met [bedrijf3 3] (hierna: [bedrijf3 2] ) een Retention Bonus Award Agreement is gesloten tussen [bedrijf2 1] en [bedrijf] (productie 38 bij de brief van de man van 9 juli 2019). Per de peildatum 31 maart 2014 bestond dus reeds een recht op retentiebonussen.
vergoeding voor de aandelen[bedrijf2 3] te hebben ontvangen. Hij heeft voor het eerst hiervan (gedeeltelijk) melding gemaakt bij brief van 13 december 2016 aan de deskundige. Hij gaf toen aan dat hij op 2 april 2014 een bedrag van
ontslagvergoedingheeft ontvangen. Deze moet volgens haar betrokken worden in de draagkracht van de man ter zake de door haar verzochte alimentatie. De man betwist dat hij een vergoeding zou hebben ontvangen.
€ 169.709,=-/-
€ 383.876,=
productie 7 bij de brief van de vrouw van 10 augustus 2015),zodat de rechtbank hiervan uitgaat
.Aan de enkele stelling van de vrouw dat de waarde veel hoger moet zijn gaat de rechtbank als niet nader onderbouwd voorbij. De man is € 10.000,= schuldig aan de vrouw.
(produktie 5 bij de brief van de man van 10 augustus 2015).De vrouw wijst erop dat de schuld in 2013 zou worden teruggebracht naar € 74.000,= door middel van winstuitkeringen (
produktie 8 bij akte van de vrouw 15 mei 2018),maar gebleken is dat dit nooit is gebeurd (
produktie 9 bij de akte van de vrouw van 15 mei 2018).Dit betekent dat de rechtbank rekening houdt met een schuld aan [bedrijf] van € 374.275,59.
productie 25 bij brief van 15-3-2016)blijkt van na de peildatum te betalen aanslagen over 4 jaren ter hoogte van €69.053,=. Nu deze aanslagen de rechtbank niet onredelijk voorkomen, zullen deze in de verrekening worden betrokken.
€ 34.526,50-/-
€ 9.574,50
€ 775.304,20.
2015ontving de man een vergoeding van de [werkgever1 1] van € 20.000,= per jaar. Daarnaast ontving hij van de [werkgever2 1] een vergoeding van € 6.115,= op jaarbasis. Tot 1 oktober 2015 was hij – via [bedrijf] – werkzaam bij [bedrijf3 2] , waarvoor hij een managementvergoeding ontving van € 320.008,=. Voorts is gebleken (
productie 19 bij antwoordakte vrouw van 17-9-2-19)dat de man in 2015 via [bedrijf4] (een vennootschap van zijn vriendin, mevrouw [YYY 2] ) vergoedingen declareerde voor door hem verrichte werkzaamheden of verleende diensten: in dat jaar ging het om € 56.800,= exclusief BTW.
2016werd door de man € 45.375 van de [werkgever3] ontvangen en werd door [bedrijf3 2] aan [bedrijf1] een bedrag van € 100.220,= overgemaakt, exclusief de retentiebonus die - zoals eerder overwogen - niet in aanmerking wordt genomen voor de draagkracht. Ook dat jaar ontving de man € 20.000,= van de [werkgever1 2] en € 6.000,= van de [werkgever2 1] .
2017ontving de man € 1.815,= van de [werkgever4 1] en € 3.025,= van de [werkgever5] . Verder blijkt van inkomsten van de [werkgever6] ad
2018was sprake van inkomsten vanuit [werkgever7] van in totaal
januari 2019 tot april 2019ontving de man van [werkgever4 2] € 2.722,50, van [werkgever8]