ECLI:NL:RBZWB:2020:850

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
C/02/368517 / FA RK 20/554
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op grond van de Wet zorg en dwang

Op 20 februari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een verzoek tot rechterlijke machtiging voor opname en verblijf van een betrokkene, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De advocaat van de betrokkene heeft verweer gevoerd tegen de ontvankelijkheid van het verzoek, stellende dat het CIZ niet-ontvankelijk verklaard dient te worden vanwege een termijnovertreding. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de termijn van artikel 26 lid 1 van de Wet zorg en dwang (Wzd) van toepassing is en dat het verzoekschrift tijdig is ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, met als diagnose dementie. Dit leidt tot ernstig nadeel, waaronder zelfverwaarlozing en hinderlijk gedrag. De betrokkene verzet zich tegen opname, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat opname noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft geen minder ingrijpende mogelijkheden kunnen vaststellen en heeft daarom besloten om de gevraagde machtiging voor een periode van zes maanden te verlenen.

De beschikking is openbaar uitgesproken op dezelfde dag, waarbij de rechterlijke machtiging geldt tot en met 20 augustus 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/368517 / FA RK 20/554
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 20 februari 2020van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M. Timmermans-Roelands te Bergen op Zoom

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 5 februari 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit d.d. 16 mei 2019;
- het besluit tot opname en verblijf d.d. 16 januari 2020;
- de aanvraag d.d. 13 januari 2020;
- een machtigingsformulier Wzd-aanvraag d.d. 13 januari 2020.
Nagezonden zijn de volgende stukken:
- de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam] , d.d. 11 februari 2020;
- diagnostiek huisarts d.d. 28 maart 2019;
- een brief van de casemanager dementie d.d. 11 februari 2020.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 20 februari 2020, bij betrokkene thuis. Ter zitting is overgelegd een brief van de buren van betrokkene.
1.3
Na de zitting heeft de rechtbank achtereenvolgens telefonisch gesproken met mevrouw [naam medewerker CIZ] van CIZ en de advocaat van betrokkene. Vervolgens is een herstelverzoekschrift d.d. 20 februari 2020 ontvangen. De rechtbank heeft een mondelinge kennisgeving d.d. 20 februari 2020 afgegeven.
1.4
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene en haar advocaat;
- zorgaanbieder/aanvrager, mw. [naam zorgaanbieder] ;
- dochter van betrokkene.

2.Het verzoek

Het CIZ verzoekt een rechterlijke machtiging met een geldigheidsduur van zes maanden af te geven.

3.Standpunten

3.1
Het standpunt van betrokkene
Betrokkene verklaart dat ze niet opgenomen wil worden. Zij zit het liefst op de bank televisie te kijken. Soms gaat ze ook een eindje lopen. Ze geeft aan dat ze niet veel nodig heeft. Betrokkene geeft desgevraagd aan dat ze niet vaak bij de buren aanbelt.
De dochter van betrokkene merkt op dat zij samen met haar zus de mantelzorger is van haar moeder. Het wordt steeds moeilijker, aangezien zij er nu de hele dag door moeten zijn. Ze moeten elkaar continue aflossen. De mantelzorgers zijn overbelast en kunnen op dit moment niet werken. Ook de buren van betrokkene ervaren het voortdurend aanbellen van betrokkene als belastend. Dit gebeurt ongeveer vier of vijf keer per dag. Dit gaat over zaken als niet meer weten hoe ze haar kinderen moet bellen, de huissleutels kwijtraken, het bedienen van de lichtknoppen enzovoort. Ook wordt betrokkene regelmatig in haar ondergoed op straat aangetroffen door de buren. Afgelopen vrijdag was betrokkene nog in paniek haar overleden echtgenoot aan het zoeken. Indien de buren niet open doen, gaat betrokkene verder in de buurt hulp zoeken en laat ze haar voordeur soms openstaan. De kinderen van betrokkene maken zich ernstig zorgen. De buren hebben hierover een brief geschreven, welke door de dochter ter zitting wordt overgelegd.
3.2
Het standpunt van de zorgaanbieder
De zorgaanbieder verklaart dat betrokkene het laatste jaar cognitief hard achteruit is gegaan. Ze denkt dat ze terug in de tijd leeft en gaat haar overleden echtgenoot zoeken. Betrokkene laat niet alle hulp van de thuiszorg toe. Ze komen voor de medicatie en de maaltijden. Er is nu ’s nachts blokzorg ingezet en overdag zijn de kinderen er. Deze blokzorg is in verband met de hoge kosten daarvan na vandaag niet meer beschikbaar. Betrokkene is niet meer in staat om gezond te eten en ze vervuilt zichzelf omdat ze geen lichamelijke zorg toestaat. Daarnaast is er sprake van maatschappelijke teloorgang, ze laat dikwijls haar deur open staan waardoor iedereen naar binnen kan lopen.
3.3
Het standpunt van de advocaat
De advocaat van betrokkene voert een formeel verweer ten aanzien van de termijnen. In het verzoekschrift van het CIZ d.d. 5 februari 2020 staat, onder het kopje “aanleiding”, opgenomen dat het CIZ op 18 januari 2020 de aanvraag voor een rechterlijke machtiging van [naam zorgaanbieder] heeft ontvangen. Uit de stukken in het dossier blijkt echter, onder andere uit “overzicht aanvraag”, “machtigingsverzoek” en “het besluit tot opname en verblijf” dat deze aanvraag door [naam zorgaanbieder] op 13 januari 2020 al is gedaan. Dit betekent dat, gelet op artikel 26 lid 1 Wzd, het CIZ het verzoekschrift te laat heeft ingediend aangezien er meer dan drie weken zijn verstreken na de aanvraagdatum. De advocaat van betrokkene verwijst naar eerdere uitspraken (onder andere Rechtbank Rotterdam 27 januari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:734), waarin de rechtbank het CIZ niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het niet voldoen aan één van de essentiële voorwaarden uit artikel 26 Wzd. De advocaat van betrokkene verzoekt de rechtbank dan ook om het CIZ niet-ontvankelijk te verklaren, vanwege een termijnovertreding.
Indien de rechtbank het verzoek ontvankelijk verklaart, refereert de advocaat zich ten aanzien van de wettelijke vereisten. Ze geeft de rechtbank nog mee dat haar cliënte absoluut niet wil worden opgenomen.

4.Beoordeling

4.1
De advocaat van betrokkene heeft allereerst een formeel verweer gevoerd over een vormfout. De verzoekende partij, het CIZ, was niet ter zitting aanwezig.
4.2
De rechtbank oordeelt daarover als volgt.
Na de zitting heeft de rechtbank telefonisch contact gehad met het CIZ. Het CIZ heeft toegelicht dat op 13 januari 2020 door de aanvrager mevrouw [naam zorgaanbieder] een verzoek is gedaan tot het nemen van een besluit tot opname en verblijf op grond van artikel 21 Wzd. Vervolgens is er op 16 januari 2020 tijdens de afname van een artikel 21 Wzd toetsing geconstateerd dat betrokkene zich verzet tegen opname en verblijf. Op grond van artikel 22 lid 11 Wzd is daarom de procedure voor een aanvraag rechterlijke machtiging van rechtswege gestart. Hieruit blijkt dat het CIZ de aanvraag vanaf dat moment als aanvraag als bedoeld in artikel 25 Wzd moet behandelen. Het CIZ heeft vervolgens met spoed een herstelverzoekschrift bij de rechtbank ingediend en heeft onder “Aanleiding” voornoemde gang van zaken beschreven. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak de termijn van artikel 26 lid 1 Wzd van toepassing is en dat deze is gestart op 16 januari 2020, zodat het verzoekschrift net binnen de drie weken termijn is ingediend. De rechtbank merkt daarbij op dat bij een aanvraag van een rechterlijke machtiging van rechtswege niet de zes weken termijn geldt die volgt uit artikel 22 lid 4 Wzd, maar de drie weken termijn van artikel 26 lid 1 Wzd.
De rechtbank verklaart het CIZ dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
4.3
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening. Uit de medische verklaring blijkt dat de diagnose dementie is gesteld (mengbeeld dementie, CDR stadium 2).
4.4
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit ernstige zelfverwaarlozing, maatschappelijke teloorgang en met hinderlijk gedrag agressie oproepen van anderen.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat betrokkene niet meer kan telefoneren. Ze gaat meerdere keren per dag naar de buren om hulp te vragen. Als de buren niet open doen gaat ze op straat op zoek naar iemand die haar kan helpen. Betrokkene belt dan op willekeurige adressen aan. Ook gaat ze geregeld in haar ondergoed de straat op, waardoor onder meer het gevaar op onderkoeling bestaat. ’s Avonds laat zij de voordeur open, waardoor er grote zorgen zijn dat ze overvallen wordt. Daarnaast eet betrokkene verschillende zaken zonder te beseffen dat het geen eten is, zoals het doen van uiercrème op haar brood.
4.5
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
4.6
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden. De kinderen van betrokkene nemen momenteel alle dagelijkse bezigheden over en zijn overbelast. De kinderen lossen elkaar af, zodat hun moeder niet alleen is. Ook is er blokzorg en thuiszorg ingezet, maar de blokzorg eindigt na vandaag. De buren hebben aangegeven niet als mantelzorgers te willen functioneren. Betrokkene staat niet open voor dagbesteding. Er is momenteel 24-uurs zorg en toezicht nodig, dat niet meer kan worden geboden in de thuissituatie.
4.7
Gebleken is dat betrokkene zich verzet tegen de opname en het verblijf. Dit laat zij ter zitting bij herhaling weten.
4.8
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in de Wzd. De machtiging zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.

5.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 20 augustus 2020.
Deze beschikking is gegeven op 20 februari 2020 door mr. Meyboom, rechter, bijgestaan door mr. Janssen als griffier en in het openbaar uitgesproken op
20 februari 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.