4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1: schending ambtsgeheim
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat er op 3 mei 2020 om 11:59:56 uur via Encrochat tussen de gebruikers [naam 1] en [naam 2] een schermafbeelding/foto van het douanesysteem Douane Manifest (hierna: DMF) is gedeeld. Op deze schermafdruk/foto is het equipementnummer [nummer 1] zichtbaar. [naam 1] stuurt enkele seconden na deze foto de berichten ‘en dit is de bak die 12 gaat komen’ en ‘aub die foto’s niet op straat komen’ Gelet op de processen-verbaal van identificatie van deze gebruikersnamen gaat de rechtbank ervan uit dat [naam 3] deze afbeelding naar [naam 4] heeft verstuurd. Het gaat hierbij om een raadpleging in het systeem, waarbij is gezocht op zoeksleutel [nummer 1] en informatie is bevraagd over een container met equipementnummer [nummer 1] vanuit het account met gebruikersnaam [naam 5] . Dit account was in gebruik bij verdachte, die werkzaam was bij de afdeling Fysiek Toezicht Onbewapend van de Belastingdienst/Douane. Uit het onderzoek blijkt dat enkel met het account van verdachte in DMF op dit equipementnummer is gezocht en wel op 3 mei 2020 om 1:29:11 uur. Verdachte heeft verklaard zijn wachtwoord met niemand te hebben gedeeld. Voornoemde bevraging in het DMF systeem op 3 mei 2020 is gedaan vanaf de werklaptop van verdachte, die op dat moment verbinding had met het wifinetwerk op het toenmalige woonadres van verdachte in Schiedam.
Door de verdediging is aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die voornoemde schermafbeelding/foto heeft gedeeld.
Vaststaat dat de schermafdruk/foto een aantal uren nadat het equipementnummer met het account van verdachte, op zijn laptop vanaf het wifinetwerk van zijn woning is bevraagd, is gedeeld door twee Encrochat-gebruikers. Nu door de verdediging geen alternatief scenario is geschetst, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte degene is geweest die voornoemde gegevens uit het douanesysteem DMF op 3 mei 2020 heeft bevraagd en met een derde heeft gedeeld.
Aangezien verdachte bij zijn aanstelling als ambtenaar bij de Belastingdienst/Douane een geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend en voorts de belofte heeft afgelegd, waarbij hij onder meer heeft beloofd dat hij zaken die hem uit hoofde van zijn functie vertrouwelijk ter kennis zouden komen of waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest inzien, geheim zou houden voor anderen dan die personen aan wie hij ambtshalve tot mededeling verplicht was, heeft verdachte door voornoemd handelen op 3 mei 2020 zijn ambtsgeheim geschonden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende bewijs is voor het delen van gegevens met anderen op 11, 12 en 13 mei 2020, waardoor op dit punt partiële vrijspraak dient te volgen voor feit 1.
De rechtbank is verder van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen. De rechtbank zal verdachte daarom ook partieel vrijspreken op dit punt.
Feiten 2 en 3: computervredebreuk
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er in de periode van 3 mei 2020 tot en met 13 mei 2020 in de douanesystemen DMF en Plato (hierna: DPL) diverse malen is gezocht op zoeksleutel [nummer 1] en informatie is bevraagd over een container met equipementnummer [nummer 1] . Daarnaast zijn in de periode van 25 maart 2020 tot en met 29 juni 2020 vele bevragingen gedaan in DMF en DPL in relatie tot de aankomst van zendingen met dossiernummers [nummer 2] en [nummer 3] en zendingen in relatie tot het bedrijf [naam 6] V. Al deze bevragingen, in totaal 489, zijn gedaan met het account met gebruikersnaam [naam 5] .
De bevraging in het DMF systeem op 3, 11, 12 en 13 mei 2020 met betrekking tot de container met equipementnummer [nummer 1] zijn gedaan vanaf de werklaptop van verdachte, die op dat moment verbinding had met het wifinetwerk op het toenmalige woonadres van verdachte in Schiedam.
De bevragingen die in de periode van 25 maart 2020 tot en met 29 juni 2020 zijn gedaan, zijn eveneens gedaan vanaf de werklaptop van verdachte, terwijl die laptop verbinding had met het wifinetwerk van zijn toenmalige woning en wifinetwerken in Rotterdam en Den Haag.
Aangezien verdachte heeft verklaard dat de gebruikersnaam [naam 5] bij hem in gebruik is uit hoofde van zijn functie bij de Belastingdienst/Douane en hij zijn wachtwoord met niemand heeft gedeeld, gaat de rechtbank er vanuit dat verdachte voornoemde bevragingen in de systemen DMF en Plato heeft gedaan.
Zowel de leidinggevenden van verdachte als een directe collega hebben verklaard dat het binnen de functie van verdachte niet gebruikelijk is om in de douanesystemen naar containers te zoeken als hij niet fysiek bij de containers aanwezig is en dat het bevragen van zendingen die nog op zee zijn onder het takenpakket van een ander team valt. Ook hebben zij aangegeven dat het meermalen zoeken op hetzelfde containernummer ongebruikelijk is en dat het zoeken naar containers in relatie tot bepaalde bedrijven in het geheel niet onder de werkzaamheden van verdachte valt.
Dat deze bevragingen door verdachte zijn gedaan om met de systemen te oefenen en niet strikt was gekaderd wat hieronder werd verstaan, zoals verdachte heeft verklaard, vindt de rechtbank niet geloofwaardig. Het gaat namelijk om een grote hoeveelheid zoekopdrachten die verdachte heeft gedaan, waarbij hij grotendeels dezelfde zoeksleutels heeft gebruikt.
Opvallend hierbij is dat verdachte soms meerdere keren per dag dezelfde bevraging deed in de systemen, dat hij op opvallende tijdstippen – zoals gedurende de nachtelijke uren – bevragingen deed in de systemen, dat hij bevragingen deed ten aanzien van containers die nog op zee waren en dat een aantal van deze bevragingen informatie bevatte omtrent drugsinspecties en drugsvondsten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de zoekslagen van verdachte in de douanesystemen gericht zijn geweest en dat zijn handelen verder is gegaan dan oefenen met de systemen. Bovendien blijkt uit de verklaring van zijn teamleider dat verdachte moest werken met zijn instructieboek voor nieuwkomers waar opdrachten in staan met specifieke containernummers en werkinstructies. Het gaat dan om één of twee opdrachten waarin dan maximaal twee containernummers staan genoemd. Volgens de teamleider zijn dat de enige bevragingen die verdachte gedaan zou kunnen hebben in het kader van oefenen met de systemen.
Dat niet alle bevragingen daadwerkelijk nieuwe zoekopdrachten betreffen, maar reeds geopende tabbladen betreffen die opnieuw laden bij het openen van de systemen, omdat verdachte zijn werklaptop nooit volledig afsluit, acht de rechtbank gelet op het voorgaande eveneens ongeloofwaardig.
Verdachte heeft, toen hij in dienst trad als ambtenaar bij de Belastingdienst/Douane, toegang gekregen tot de beveiligde douanesystemen DMF en DPL. Om deze systemen te kunnen raadplegen, heeft verdachte moeten inloggen met een gebruikersnaam ( [naam 5] ) en een wachtwoord. Deze autorisatie was aan hem verstrekt om tijdens een fysieke controle in de haven, containers te kunnen controleren. Verdachte werd uitdrukkelijk via het systeem gewaarschuwd dat oneigenlijk gebruik dan wel misbruik van deze gegevens, waaronder het verstrekken van deze gegevens aan derden welke niet de vereiste autorisatie bezaten, ten strengste verboden was.
Nu verdachte vele bevragingen deed in de douanesystemen, zonder dat is gebleken dat daartoe in de uitoefening van zijn functie dan wel in het kader van zijn inwerktraject enige aanleiding bestond, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zijn autorisatie heeft gebruikt voor andere doeleinden. Hiermee heeft hij zijn autorisatie misbruikt om informatie/gegevens over specifieke zendingen en containers in te zien en ten aanzien van de container met nummer [nummer 1] om deze informatie/gegevens over te nemen en vervolgens aan een derde te verstrekken. Hij is met behulp van de aan hem toegekende autorisatie de douanesystemen opzettelijk en wederrechtelijk binnengedrongen om inzage te krijgen in gegevens, waartoe hij niet bevoegd was en heeft deze vervolgens overgenomen. Door op deze wijze de betreffende gegevens in te zien en over te nemen, heeft verdachte – wetende dat het beveiligde systemen betroffen – doelbewust de beveiliging van deze systemen doorbroken en is hij dus de systemen binnengedrongen. Hij heeft zich daarbij bediend van een valse sleutel en het aannemen van een valse hoedanigheid. Verdachte heeft immers weliswaar geautoriseerd, maar onbevoegd ter zake van de betreffende gegevens zich opzettelijk en wederrechtelijk de toegang verschaft tot de douanesystemen.
Dat verdachte uit nieuwsgierigheid bepaalde zoekopdrachten in de douanesystemen zou hebben uitgevoerd en om die reden bepaalde informatie zou hebben geraadpleegd, zoals hij ook nog heeft gesteld, wordt, gezien de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, niet geloofwaardig geacht, maar voor zover daarvan – in enigerlei mate – sprake is geweest, maakt dat dit oordeel niet anders.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk, meermalen gepleegd, en dat de feiten 2 en 3 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Feit 4: medeplegen (gewoonte-)witwassen
Beoordelingskader
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte zich – al dan niet met anderen – schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte-)witwassen van het geldbedrag en de twee auto’s. Ook moet de rechtbank de vraag beantwoorden of verdachte verhuld heeft wie de rechthebbende van de auto’s was.
In deze zaak kan geen direct verband worden gelegd tussen een bepaald misdrijf en het tenlastegelegde geldbedrag en de auto’s. Verdachte is niet veroordeeld voor of wordt niet verdacht van feiten die de herkomst van die voorwerpen direct verklaren. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is. De rechtbank zal daarom gebruik maken van het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen volgt uit het zogenaamde 6-stappen arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 11 januari 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:BY8481). Hieruit volgt dat het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ pas bewezen kan worden, als het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank doorloopt bij de toets of sprake is van witwassen de volgende stappen. Allereerst moet worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als dit het geval is, dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de goederen. Deze verklaring moet concreet, in enige mate verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, is het aan het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de door verdachte gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Uit de resultaten van dat onderzoek zal moeten blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 112.220,-
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er vanaf 27 januari 2018 tot en met 18 mei 2020 grote contante stortingen zijn gedaan op twee bankrekeningen die op naam van verdachte stonden. In totaal gaat het om een bedrag van € 112.220,-. Er zijn meerdere witwastypologieën van toepassing op het op deze wijze voorhanden hebben van een groot geldbedrag. Er kan sprake zijn van witwassen als men een grote hoeveelheid contant geld voorhanden heeft, zonder noodzaak daartoe op grond van bedrijf op beroep. Dit kan ook het geval zijn als de transacties – in dit geval: het doen van contante stortingen – niet in verhouding staan tot de inkomsten en daarvoor (op voorhand) ook geen legale economische verklaring kan worden gegeven. De aanwezigheid van meerdere witwastypologieën versterkt het vermoeden dat sprake is van witwassen.
Verdachte heeft verklaard dat hij in de periode vanaf januari 2018 op vijf momenten van zijn vader contante geldbedragen heeft gekregen. Deze bedragen heeft hij gekregen in briefjes van € 20,- en € 50,- met een totaalbedrag van tussen de € 38.100,- en € 45.100,-. Met een deel daarvan heeft hij gegokt in casino’s in Nederland en het buitenland, waarbij zijn winsten contant werden uitbetaald. In drie keer heeft verdachte in totaal een cashbedrag van € 149.000,- gewonnen, in briefjes van € 50,-, € 100,- en € 200,-, aldus verdachte.
De Rijksrecherche heeft vervolgens onderzoek gedaan naar deze verklaring. Er is uitgebreid onderzoek gedaan om de gokwinsten te kunnen verifiëren. Uit het dossier blijkt dat verdachte met regelmaat [naam 7] bezocht. De door verdachte genoemde gokwinsten die hij zou hebben behaald konden echter niet door [naam 7] worden bevestigd. Daarnaast is de vader van verdachte gehoord om zijn giften te kunnen verifiëren, maar hij wilde geen verklaring afleggen. De verklaring van verdachte dat hij geld heeft ontvangen van zijn vader vindt echter wel steun in tapgesprekken. Er zijn meerdere telefoongesprekken opgenomen tussen verdachte en zijn vriendin die daarop wijzen, zoals een tapgesprek van 23 juni 2020. Tijdens dit telefoongesprek zegt verdachte tegen zijn vriendin dat hij zijn vader heeft geconfronteerd met het niet kunnen missen van ‘drugsgeld’. In een later telefoongesprek die dag zegt de vriendin van verdachte dat verdachte niet zo ‘verradend’ tegen zijn vader moet zijn, omdat zij ook heel erg geprofiteerd hebben van dat geld en verdachte het nu een naam – de rechtbank begrijpt: drugsgeld – heeft gegeven. De rechtbank merkt hierbij op dat het een feit van algemene bekendheid is dat met de handel in verdovende middelen inkomsten worden gegenereerd en dat handel in verdovende middelen veel geld in kleine coupures oplevert. Uit het dossier blijkt voorts dat de vader van verdachte in een strafrechtelijk onderzoek verdacht wordt van betrokkenheid bij onder meer invoer van drugs en witwassen.
De rechtbank overweegt daarom dat er aanwijzingen in het dossier zitten die het verhaal van verdachte met betrekking tot de giften van zijn vader staven, maar dat die feiten en omstandigheden ook meteen maken dat die giften uit enig misdrijf afkomstig waren en dat verdachte dit wist. Dit geldt te meer nu verdachte de bedragen van zijn vader in kleine coupures – briefjes van € 20,- en van € 50,- – heeft ontvangen. Met dit geld van zijn vader heeft hij volgens eigen verklaring gegokt.
Ten aanzien van de Volkswagen Tiguan (kenteken [kenteken 1] )
De factuur van de Tiguan stond op naam van verdachte, maar is volgens verdachte van zijn ouders: zij hebben de Tiguan betaald. Verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was bij de aankoop en dat de Tiguan toen ten onrechte op zijn naam zijn gezet, daarom is die auto drie dagen later alsnog op naam van zijn moeder gezet. Hij gebruikte de Tiguan wel veel vaker dan zijn ouders. De Rijksrecherche heeft hierover de ouders van verdachte gehoord, maar zij wensten geen verklaring af te leggen. Bij de aankoop van de Tiguan is een auto die op naam stond van de ouders van verdachte ingeruild en is daarnaast een factuur opgemaakt voor een bedrag van € 17.000,-. Een bedrag van € 8.000,- is overgemaakt via de bankrekening van de vriendin van verdachte en het resterende bedrag is cash betaald met 180 briefjes van € 50,-.
Het is een feit van algemene bekendheid dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar ertoe strekt die eigendom te verhullen. Daarnaast gaat de rechtbank – gelet op wat hiervoor is overwogen – ervan uit dat het niet anders kan dat verdachte wist dat de grote hoeveelheid contante gelden van zijn vader van misdrijf afkomstig waren. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft verhuld wie rechthebbende van de Tiguan was, terwijl hij wist dat die Tiguan van misdrijf afkomstig was.
Ten aanzien van de Volkswagen Golf (kenteken [kenteken 2] )
De factuur van de Golf stond op naam van de vriendin van verdachte. De Golf is na acht dagen overgezet op naam van de oom van de vriendin van verdachte. Dit is gedaan omdat het aanzienlijk scheelde in de no-claimkorting. De vriendin van verdachte heeft verklaard dat zij de Golf betaald heeft met de opbrengst van de verkoop van haar vorige auto en met de overwaarde die zij van de bank had gekregen in verband met een scheiding.
De rechtbank is van oordeel dat dit een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring is. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het enkele feit dat de Golf een week later op naam van de oom is gezet, onvoldoende om te concluderen dat de Golf van misdrijf afkomstig is. De rechtbank zal verdachte daarom hiervan partieel vrijspreken.
Tussenconclusie
De rechtbank concludeert dat het vermoeden van witwassen ten aanzien van het tenlastegelegde geldbedrag en de Tiguan niet is ontkracht en stelt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben. Dit betekent dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft. Gelet op de frequentie van de contante stortingen gedurende een periode van ongeveer 2,5 jaar en daarbij het witwassen van de Tiguan, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
Conclusie: medeplegen gewoontewitwassen
Eerder is overwogen dat verdachte en zijn vriendin het tijdens hun telefoongesprekken hebben gehad over het drugsgeld van de vader van verdachte en dat zij daar erg veel profijt van hebben gehad. In een ander opgenomen telefoongesprek wordt gesproken over een bedrag van € 450,- wat uit de kofferbak van de Tiguan is ‘gevlogen’ (in briefjes van € 20,- en € 50,-). In nog een ander telefoongesprek hebben zij het over de nieuw aan te schaffen keuken en zegt de vriendin van verdachte dat zij niet boven de € 10.000,- uit wil komen omdat zij geen melding wil. De rechtbank merkt op dat het feit dat het kennelijk de bedoeling was om de meldgrens te ontduiken, ook een witwastypologie is.
Gelet op de inhoud van de tapgesprekken tussen verdachte en zijn vriendin is de rechtbank – anders dan de verdediging – van oordeel dat een zodanig nauwe en bewuste samenwerking kan worden vastgesteld, dat sprake is van medeplegen. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn vriendin heeft verhuld wie rechthebbende van de Tiguan was, terwijl zij wisten dat die Tiguan van misdrijf afkomstig was.
Feit 5: valsheid in geschrifte
Aangezien verdachte ten aanzien van de valsheid in geschrifte een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen en acht de rechtbank dit feit bewezen zoals na te melden.