4.3Het oordeel van de rechtbank
Onrechtmatige observatie?
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie een bevel tot stelselmatige observatie kan afgeven als sprake is van een verdenking van een misdrijf.
Van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is sprake, indien de observaties in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, het doel, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012 en de artikelen 141 en 142 Sv, daarvoor voldoende legitimatie volgt.
Uit het dossier volgt dat door middel van het proces-verbaal ‘aanvraag bevel stelselmatige observatie ex artikel 126g Sv’ van 3 maart 2020 aan de officier van justitie is verzocht gebruik te maken van de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Blijkens het ‘bevel observatie’ van 3 maart 2020 heeft de officier van justitie dit bevel voor de periode van 3 maart 2020 tot en met 30 mei 2020 gegeven. Door de verdediging is aangevoerd dat dit bevel onterecht is afgegeven.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 3 maart 2020 is vanaf 16.08 uur door een observatieteam het boerderijcomplex van verdachte, gelegen aan de [adres] in Lepelstraat en bestaande uit een woning met twee garageboxen, een koeienstal en twee loodsen, onder observatie genomen. Hierbij werd onder andere waargenomen dat diverse voertuigen van het erf wegreden en dat verdachte bij een sportschool naar binnen is gegaan en later weer op het terrein van de boerderij is gereden. Ook is gehoord dat in het achterste gedeelte van een loods meerdere mensen met elkaar aan het praten waren en is het geluid van een afzuiginstallatie, meerdere machines en het geluid van stromend water gehoord. Op 4 maart 2020 om 02:00 uur zijn de observatiewerkzaamheden beëindigd.
Gelet op de beperkte intensiteit en duur van de observatie, het feit dat er slechts eenmalig een aantal uur is geobserveerd en tevens niet is gebleken van het gebruik van technische hulpmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat er helemaal geen sprake is geweest van een stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv. Er is dus weliswaar een bevel tot stelselmatige observatie afgegeven, maar de verbalisanten hebben daar geen gebruik van gemaakt. De observatie heeft slechts een zo beperkte inbreuk gemaakt op verdachtes persoonlijke levenssfeer, dat artikel 3 van de Politiewet 2012 en artikel 141 Sv daarvoor al een toereikende grondslag bood.
Naar aanleiding van de resultaten van de observatie heeft een instap door het arrestatieteam in de loods plaatsgevonden ter aanhouding van de aanwezige verdachten. Drie verdachten zijn aangehouden en er werd een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen.
Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Vrijspraak feiten 1 primair en subsidiair, 2 en 3 primair en subsidiair
Vaststaat dat in een loods op het agrarisch bedrijf van verdachte (loods 4) een in werking zijnde cocaïnewasserij is aangetroffen en dat in die cocaïnewasserij drie verdachten zijn aangehouden.
Verdachte is de eigenaar en verhuurder van de loods. Het dossier bevat aanwijzingen waaruit enige betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnewasserij zou kunnen worden afgeleid. De rechtbank stelt onder meer vast dat verdachte heeft verklaard dat er iemand bij hem langskwam die de loods voor een maand wilde huren voor het opslaan van tenten, terwijl het blijkens het huurcontract gaat om een periode van drie maanden. De op het huurcontract vermelde huurder, [naam 1] , heeft verklaard niets af te weten van het betreffende huurcontract. Verdachte beschikte niet over gegevens zoals een telefoonnummer waarop hij de huurder kon bereiken. Daarnaast heeft de vader van verdachte op de dag van het aantreffen van de cocaïnewasserij verklaard: “Ik snap wel dat het niet goed is bij die loods. De loods is altijd afgesloten en ik mocht er van mijn zoon niet in komen.” Volgens de vader van verdachte mocht hij niet in de loods komen, omdat daar dozen zouden staan. Een werknemer van het bedrijf van verdachte, [naam 2] , heeft verklaard dat hij van verdachte had gehoord dat er ouders van vrienden in de loods zouden komen wonen. Verdachte heeft ontkend deze mededelingen tegen zijn vader en [naam 2] te hebben gedaan.
Verdachte heeft verklaard niets te hebben gezien of gemerkt. Hij heeft slechts tweemaal een busje gezien en op een gegeven moment zijn de sloten veranderd. De rechtbank acht het op zich bijzonder te noemen dat verdachte niets zou hebben gemerkt van de aanvoer van goederen voor de cocaïnewasserij of de aanwezigheid van de drie verdachten in de loods. Te meer omdat uit het dossier blijkt dat een of meer van deze medeverdachten ook buiten de loods zijn geweest. In een telefoon van een van de verdachten staan foto’s van de koeienstal van verdachte. Anderzijds heeft te gelden dat ook uit de verklaringen van andere personen die op het bedrijf werkzaam waren, zoals [naam 2] of zijn vader, niet volgt dat zij, anders dan af en toe een auto bij de loods, vreemde personen of gebeurtenissen hebben gezien.
De rechtbank overweegt dat voornoemde aanwijzingen echter niet voldoende zijn voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Met name kan daaruit met onvoldoende zekerheid worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van de cocaïnewasserij en opzet had hierbij betrokken te zijn als medepleger dan wel als medeplichtige. Nu het dossier geen ander bewijs bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten kan blijken, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.