ECLI:NL:RBZWB:2021:117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
02/057280-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Fleskens
  • A. Dekker
  • J. van der Linden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in cocaïnezaak wegens onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij cocaïnewasserij

Op 13 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het bewerken van cocaïne in een cocaïnewasserij, het voorbereiden van het bewerken van cocaïne en het aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte, eigenaar van een loods, werd vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat de aanwijzingen in het dossier niet voldoende waren om de betrokkenheid van de verdachte bij de cocaïnewasserij te bewijzen. De zaak werd inhoudelijk behandeld op zittingen in december 2020 en januari 2021, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de cocaïnewasserij, ondanks enkele aanwijzingen die in het dossier stonden. De rechtbank verwierp ook het verweer van de verdediging over de onrechtmatigheid van de observatie en de inzet van opsporingsmiddelen. De rechtbank oordeelde dat de observatie geen stelselmatige observatie was en dat er geen sprake was van een schending van artikel 6 van het EVRM. De verdachte werd vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten en de rechtbank gelastte de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-057280-20
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 januari 2021
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
raadsman mr. A.W.A.P. Doesburg, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 en 10 december 2020 en 13 januari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Gudde, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich in de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het bewerken van cocaïne dan wel daaraan medeplichtig is geweest (feit 1 primair en subsidiair), het voorbereiden van het bewerken van cocaïne (feit 2) en het aanwezig hebben van cocaïne dan wel daaraan medeplichtig is geweest (feit 3 primair en subsidiair).

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
De dagvaarding is geldig.
3.2
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd.
3.3
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot twee medeverdachten blijkt dat al voor de TCI-informatie van februari 2020 – waarmee het onderzoek in deze zaak is gestart – een Spaans-Nederlands onderzoek liep. Dit internationale onderzoek heeft plaatsgevonden in een periode dat plannen moeten zijn gemaakt ten behoeve van een cocaïnewasserij in Lepelstraat of wellicht elders. Zonder inzage in dan wel toevoeging van deze stukken is er ten aanzien van verdachte geen sprake van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zodat volgens Europese jurisprudentie – tot dit gebrek is hersteld – niet tot een einduitspraak mag worden gekomen. De raadsman heeft primair verzocht inzage te verlenen in alle stukken die in het kader van het Spaanse onderzoek werden gegenereerd dan wel te gelasten dat deze worden toegevoegd aan het dossier. Hierbij is opgemerkt dat indien en voor zover een vrijspraak zou volgen dit verzoek in voorwaardelijke zin moet worden beschouwd. Subsidiair is sprake van een zodanig ernstige schending van artikel 6 van het EVRM, dat niet-ontvankelijkheid dient te volgen.
3.3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging. Zij heeft daartoe aangevoerd dat dit onderzoek is gestart op basis van een TCI-proces-verbaal van 24 februari 2020 en dat verstrekking van betreffend TCI-proces-verbaal een op zichzelf staand proces-verbaal is en niet afkomstig uit een lopend onderzoek of van een buitenlandse opsporingsdienst. Dit is, in combinatie met het gegeven dat er in buitengebieden in Nederland – en met name in Brabant – veel problemen zijn met betrekking tot drugslabs, voldoende voor een redelijk vermoeden van schuld. De start van het onderzoek is rechtmatig en het onderzoek is transparant.
3.3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en de mededelingen van de officier van justitie volgt dat onderzoek Bollato is gestart naar aanleiding van een TCI-proces-verbaal van 24 februari 2020 met daarin de informatie dat er aan de [adres] in Halsteren een drugslab gevestigd zou zijn. Op 3 maart 2020 is vervolgens een observatieteam ingezet. De officier van justitie heeft meerdere malen aangegeven dat de start van het onderzoek is gelegen in dit TCI-proces-verbaal, dat er niet meer is en dat zij geen wetenschap heeft van een internationale samenwerking dat betrekking heeft op onderzoek Bollato. De rechtbank constateert dat er geen andere documenten voorhanden zijn waaruit zou blijken dat dit onderzoek is gestart op basis van andere informatie dan het TCI-proces-verbaal van 24 februari 2020 en ziet dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat onderzoek Bollato eerder is gestart dan het moment van verstrekking van de TCI-informatie dan wel dat er voorafgaande aan de start van het onderzoek Bollato informatie op onrechtmatige wijze vergaard zou zijn.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen inzage in stukken die in het Spaanse onderzoek zijn gegenereerd, verleend had moeten worden en dat er ook geen stukken uit het Spaanse onderzoek aan het dossier toegevoegd hadden moeten worden, zodat geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM. Zij verwerpt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging.
3.4
De schorsing van de vervolging
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 subsidiair. Vastgesteld kan worden dat in de loods van verdachte vanaf half februari 2020 door verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] een drugslaboratorium is ingericht. Dat blijkt uit hetgeen in de loods is aangetroffen, de verhuurdatum van de loods, de data waarop de telefoons van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] hebben aangestraald in Lepelstraat, de verklaring van [medeverdachte 3] dat het lab in opbouw was terwijl zij daar waren en de verklaring van [medeverdachte 1] dat er een paar dagen voor zijn aanhouding al een lab was. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte door de loods te verhuren aan een onbekende met de wetenschap dat er zaken gebeurden die het daglicht niet konden verdragen, nog toegang tot de loods te hebben en andere personen daar te laten werken, tenminste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat in zijn loods een cocaïnewasserij met alle stoffen en goederen die daarbij horen kon worden opgebouwd en bestaan. Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 3 subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte opzet heeft gehad op het exploiteren van een productieplaats voor de bereiding van cocaïne en daartoe opzettelijk de gelegenheid heeft verschaft door zijn loods ter beschikking te stellen voor illegale activiteiten. Op die manier heeft hij [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gelegenheid verschaft om cocaïne uit te wassen en voorhanden te hebben.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat de observatie en inkijkoperatie van 3 en 4 maart 2020 onrechtmatig zijn geschied. De TCI-informatie – die niet kan dienen als basis voor de inzet van opsporingsmiddelen, waarvoor de wet een verdenking in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering eist – vindt op geen enkele wijze steun in het dossier. De resultaten van de daarop volgende doorzoekingen en aanhoudingen zijn verboden vruchten en mogen niet voor het bewijs worden gebruikt. Daarnaast is geen sprake van (voorwaardelijk) opzet, want er is geen bewijsmiddel waaruit blijkt dat verdachte heeft geweten dat er een cocaïnewasserij in de loods zou komen, dan wel daar aanwezig was. Voorts kan verdachte niet als medepleger worden beschouwd en is geen sprake van medeplichtigheid.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Onrechtmatige observatie?
De rechtbank stelt voorop dat de officier van justitie een bevel tot stelselmatige observatie kan afgeven als sprake is van een verdenking van een misdrijf.
Van stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is sprake, indien de observaties in verband met de plaats waar zij zijn uitgevoerd, de duur, het doel, intensiteit en frequentie ervan, alsmede het gebruik van technische hulpmiddelen, geschikt zijn om een min of meer compleet beeld te verkrijgen van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van verdachte. Indien dat niet het geval is, kan de met het observeren samenhangende inbreuk op de persoonlijke levenssfeer als zo beperkt worden beschouwd dat de algemene taakomschrijving van opsporingsambtenaren, neergelegd in artikel 3 van de Politiewet 2012 en de artikelen 141 en 142 Sv, daarvoor voldoende legitimatie volgt.
Uit het dossier volgt dat door middel van het proces-verbaal ‘aanvraag bevel stelselmatige observatie ex artikel 126g Sv’ van 3 maart 2020 aan de officier van justitie is verzocht gebruik te maken van de bevoegdheid tot stelselmatige observatie. Blijkens het ‘bevel observatie’ van 3 maart 2020 heeft de officier van justitie dit bevel voor de periode van 3 maart 2020 tot en met 30 mei 2020 gegeven. Door de verdediging is aangevoerd dat dit bevel onterecht is afgegeven.
De rechtbank overweegt als volgt. Op 3 maart 2020 is vanaf 16.08 uur door een observatieteam het boerderijcomplex van verdachte, gelegen aan de [adres] in Lepelstraat en bestaande uit een woning met twee garageboxen, een koeienstal en twee loodsen, onder observatie genomen. Hierbij werd onder andere waargenomen dat diverse voertuigen van het erf wegreden en dat verdachte bij een sportschool naar binnen is gegaan en later weer op het terrein van de boerderij is gereden. Ook is gehoord dat in het achterste gedeelte van een loods meerdere mensen met elkaar aan het praten waren en is het geluid van een afzuiginstallatie, meerdere machines en het geluid van stromend water gehoord. Op 4 maart 2020 om 02:00 uur zijn de observatiewerkzaamheden beëindigd.
Gelet op de beperkte intensiteit en duur van de observatie, het feit dat er slechts eenmalig een aantal uur is geobserveerd en tevens niet is gebleken van het gebruik van technische hulpmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat er helemaal geen sprake is geweest van een stelselmatige observatie als bedoeld in artikel 126g Sv. Er is dus weliswaar een bevel tot stelselmatige observatie afgegeven, maar de verbalisanten hebben daar geen gebruik van gemaakt. De observatie heeft slechts een zo beperkte inbreuk gemaakt op verdachtes persoonlijke levenssfeer, dat artikel 3 van de Politiewet 2012 en artikel 141 Sv daarvoor al een toereikende grondslag bood.
Naar aanleiding van de resultaten van de observatie heeft een instap door het arrestatieteam in de loods plaatsgevonden ter aanhouding van de aanwezige verdachten. Drie verdachten zijn aangehouden en er werd een in werking zijnde cocaïnewasserij aangetroffen.
Er is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
Vrijspraak feiten 1 primair en subsidiair, 2 en 3 primair en subsidiair
Vaststaat dat in een loods op het agrarisch bedrijf van verdachte (loods 4) een in werking zijnde cocaïnewasserij is aangetroffen en dat in die cocaïnewasserij drie verdachten zijn aangehouden.
Verdachte is de eigenaar en verhuurder van de loods. Het dossier bevat aanwijzingen waaruit enige betrokkenheid van verdachte bij de cocaïnewasserij zou kunnen worden afgeleid. De rechtbank stelt onder meer vast dat verdachte heeft verklaard dat er iemand bij hem langskwam die de loods voor een maand wilde huren voor het opslaan van tenten, terwijl het blijkens het huurcontract gaat om een periode van drie maanden. De op het huurcontract vermelde huurder, [naam 1] , heeft verklaard niets af te weten van het betreffende huurcontract. Verdachte beschikte niet over gegevens zoals een telefoonnummer waarop hij de huurder kon bereiken. Daarnaast heeft de vader van verdachte op de dag van het aantreffen van de cocaïnewasserij verklaard: “Ik snap wel dat het niet goed is bij die loods. De loods is altijd afgesloten en ik mocht er van mijn zoon niet in komen.” Volgens de vader van verdachte mocht hij niet in de loods komen, omdat daar dozen zouden staan. Een werknemer van het bedrijf van verdachte, [naam 2] , heeft verklaard dat hij van verdachte had gehoord dat er ouders van vrienden in de loods zouden komen wonen. Verdachte heeft ontkend deze mededelingen tegen zijn vader en [naam 2] te hebben gedaan.
Verdachte heeft verklaard niets te hebben gezien of gemerkt. Hij heeft slechts tweemaal een busje gezien en op een gegeven moment zijn de sloten veranderd. De rechtbank acht het op zich bijzonder te noemen dat verdachte niets zou hebben gemerkt van de aanvoer van goederen voor de cocaïnewasserij of de aanwezigheid van de drie verdachten in de loods. Te meer omdat uit het dossier blijkt dat een of meer van deze medeverdachten ook buiten de loods zijn geweest. In een telefoon van een van de verdachten staan foto’s van de koeienstal van verdachte. Anderzijds heeft te gelden dat ook uit de verklaringen van andere personen die op het bedrijf werkzaam waren, zoals [naam 2] of zijn vader, niet volgt dat zij, anders dan af en toe een auto bij de loods, vreemde personen of gebeurtenissen hebben gezien.
De rechtbank overweegt dat voornoemde aanwijzingen echter niet voldoende zijn voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten. Met name kan daaruit met onvoldoende zekerheid worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van de cocaïnewasserij en opzet had hierbij betrokken te zijn als medepleger dan wel als medeplichtige. Nu het dossier geen ander bewijs bevat waaruit de betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten kan blijken, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.

5.De overwegingen omtrent het beslag

De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, te weten de bedragen van € 545,-, € 26.000,- en € 50,-, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de ten laste gelegde feiten zijn aangetroffen. De voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

6.De toepasselijke wetsartikelen

De opgelegde maatregel berust op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 primair en subsidiair, 2 en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende in beslag genomen voorwerpen:
* € 545,00 (goednummer 2167620);
* € 26.000,00 (goednummer 2167619);
* € 50,00 (goednummer 592739);
- verklaart onttrokken aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
* 20 tabletten bevattende MDMA (goednummer 590988);
* taser (goednummer 590984).
Dit vonnis is gewezen door mr. Fleskens, voorzitter, mr. Dekker en mr. Van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gielen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 januari 2021.
Bijlage
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1 primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) (een) middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 1 subsidiair
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of één of meer (nog) onbekend gebleven verdachte(n) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk hebben/heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) (een) middel(en) vermeld op lijst I bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, in elk geval (telkens) één of meer hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende één of meer middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij/tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) een (deel van een) loods/schuur, ter beschikking te stellen;
feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren van cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en), immers, heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) (telkens) in de voornoemde periode in voornoemde pleegplaats
- een grote hoeveelheid jerrycans en/of vaten en/of (specie)kuipen en/of (andere soorten) verpakkingen met daarin grote hoeveelheden chemicaliën en/of grondstoffen voorhanden gehad, waaronder caustic soda en/of Methyl Ethyl Keton en/of benzine en/of ammoniak, en/of
- meerdere onderdelen van (een) productieopstelling(en) voorhanden gehad, waaronder een roermotor en/of pers en/of perscilinder en/of één of meerdere zeef/zeven en/of filtreerdoek(en) en/of intermediate bulk container(s) en/of (specie)kuip (en) en/of pan(nen);
feit 3 primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) van cocaïne, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materia(a)l(en) bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 3 subsidiair
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of één of meer (nog) onbekend gebleven verdachte(n) op een of meer tijdstip (pen) in of omstreeks de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig hebben/heeft gehad één of meer (grote) hoeveelhe(i)d(en) van cocaïne, in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materia(a)l(en) bevattende cocaïne, (telkens) zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, bij/tot het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 17 februari 2020 tot en met 4 maart 2020 te Lepelstraat, gemeente Bergen op Zoom, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door aan die [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en) een (deel van een) loods/schuur, ter beschikking te stellen.