6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Verdachte heeft op 8 juli 2020, omstreeks 17:45 uur brand gesticht in zijn auto, die hij had geparkeerd naast een pompeiland bij het [naam] tankstation te Tilburg. Nadat verdachte zijn auto en zichzelf had besprenkeld met benzine, is hij in zijn auto gaan zitten. Enkele seconden later ontstond er een vlammenzee ter hoogte van de bijrijderszijde van de Volvo. Kort daarna opende verdachte zijn auto en viel hij op de grond. Verdachte liep weg en viel opnieuw op de grond. Omstanders hebben hem vervolgens weggesleept en hebben daarmee het risico gelopen dat zij gewond zouden raken.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze blijken uit het strafblad van verdachte, de over hem uitgebrachte rapportages en overigens ter zitting naar voren is gebracht.
Een dergelijke brandstichting is een delict met een groot gevaarzettend karakter en is een zeer ernstig strafbaar feit. Immers, voorstelbaar is dat er een ontploffing had kunnen plaatsvinden of dat de brand zich door de nabijheid van brandbare stoffen heel snel had kunnen verspreiden. Bovendien waren er op dat moment meerdere mensen aanwezig bij het tankstation. Zo stond er vlakbij de auto van verdachte een andere auto geparkeerd metvier inzittenden onder wie drie kinderen. Er was sprake van behoorlijke schade aan het pompeiland en het dak van de overkapping, maar het had nog veel ernstiger af kunnen lopen. Verdachte heeft met zijn handelen omstanders en het personeel van het [naam] tankstation gevaar toegebracht. Het is een gelukkige omstandigheid dat er niemand gewond is geraakt.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij veelvuldig ruzie had gehad met zijn ex-partner over de omgang met de kinderen en dat hem dat teveel werd en hij het leven niet meer zag zitten. Hij heeft verklaard dat hij het plan opvatte om zichzelf in brand te steken, dat hij naar een busstation in Loon op Zand is gereden, maar dat dat in de bebouwde kom was, dat hij nog bedacht dit in Dongen bij een tankstation te doen maar dat hij ook dat geen goed idee vond en daarom bedacht heeft dat hij naar het benzinestation in Tilburg zou gaan omdat dat tankstation tussen weilanden stond. Daar heeft verdachte uiteindelijk zijn auto en zichzelf besprenkeld met benzine en heeft hij de auto in brand gezet. Op basis van deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat hij de bewuste keuze heeft gemaakt om naar Tilburg te gaan en bij een benzinestation zijn auto in brand te steken. Verdachte heeft met zijn handelen de gevaarlijke situatie zelf opgezocht. Dit maakt het feit des te kwalijker.
Door psycholoog Sterk is op 9 november 2020 een rapportage uitgebracht. Daarin is gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische trekken. Daarvan was ook ten tijde van het gepleegde feit sprake en deze psychische problematiek heeft ook doorgewerkt bij het gepleegde delict. Volgens de psycholoog moet verdachte verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te kunnen zien, maar kan hij als gevolg van de problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig het inzicht geheel in vrijheid te bepalen. De psycholoog heeft geadviseerd om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog heeft ten aanzien van de strafafdoening geadviseerd om verdachte ambulant te laten behandelen in een forensisch psychiatrische polikliniek, waarbij hem een dagprogramma aangeboden zou kunnen worden. Dit kan in het kader van een (deels) voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd, met daarbij reclasseringsbegeleiding.
Ter zitting heeft de psycholoog toegelicht dat verdachte verschillende keuzemomenten heeft gehad over de vraag hoe en waar hij zichzelf van het leven zou moeten beroven. Uiteindelijk is zijn zicht op wat hij deed zo beperkt geworden, dat hij zijn auto daadwerkelijk in brand heeft gestoken. Verder heeft de psycholoog verklaard dat er problematiek is bij verdachte, maar dat het hem niet belet om een goed functionerend leven te leiden. Indien verdachte onder druk komt te staan, ontstaat er een emotiedestabilisatie. Daarvoor dient hij ambulant te worden behandeld. Een klinische behandeling is niet nodig.
Ook de reclassering vindt volgens het advies van 12 november 2020 een meldplicht en ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek binnen een reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijk strafdeel passend. Optioneel noemt de reclassering nog een contactverbod met zijn ex-partner.
De rechtbank begrijpt het advies van de psycholoog zo, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was op het moment dat hij daadwerkelijk zijn auto in brand stak met de wens om een einde te maken aan zijn leven, maar dat verdachte op de keuzemomenten daarvóór inzicht had in zijn handelen en in staat was de gevolgen van zijn keuzes te overzien. De rechtbank neemt het advies van de psycholoog inzake de toerekeningsvatbaarheid over en zal verdachte verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen, in zoverre dat het moment waarop verdachte zijn auto in brand stak verminderd toe te rekenen is aan hem. Echter, de keuze die verdachte heeft gemaakt, na een aantal andere opties overwogen te hebben, om naar dit specifieke tankstation toe te rijden, rekent de rechtbank verdachte volledig toe.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat verdachte weliswaar andersoortige delicten heeft gepleegd, maar dat hij niet eerder is veroordeeld voor brandstichting.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die normaliter voor brandstichting met levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gevaar voor goederen worden opgelegd. Doorgaans worden voor dergelijke feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraffen variërend van een jaar tot enige jaren opgelegd. Gelet op de bewuste keuze die verdachte heeft gemaakt om naar een tankstation toe te gaan om door middel van brandstichting een einde aan zijn leven te maken, de ernst van de brand en de grote gevolgen die deze brand had kunnen hebben, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest niet passend is. Verdachte heeft nog geen zes maanden in voorarrest gezeten. De aard, de ernst en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd maken dat verdachte nog enige tijd in detentie dient door te brengen. Daarmee valt de straf voor verdachte hoger uit dan de door de officier van justitie geëiste straf.
De rechtbank is van oordeel dat naast de detentie het van groot belang is dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. Conform het advies van de psycholoog en de reclassering zal zij daarom de geadviseerde bijzondere voorwaarden in het kader van een reclasseringstoezicht opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de door de reclassering genoemde voorwaarden, te weten de meldplicht en een verplichte ambulante behandeling van een forensisch psychiatrische polikliniek, ook als dat inhoudt dat hij bij destabilisatie maximaal zeven weken klinisch moet worden opgenomen. In het reclasseringsadvies is ten aanzien van de meldplicht opgenomen dat verdachte zich binnen twee dagen na vrijlating dient te melden bij de reclassering. Nu de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst, zal de rechtbank ten aanzien van de meldplicht bepalen dat verdachte zich binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te melden bij de reclassering.
De rechtbank zal, gelet op de omgang met de kinderen van verdachte die nu middels een ouderschapsplan is geregeld en waarvoor ook omgang/overleg met de ex-partner nodig zal zijn, geen contactverbod met de ex-partner opleggen.