ECLI:NL:RBZWB:2021:1202

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 maart 2021
Publicatiedatum
16 maart 2021
Zaaknummer
02-178090-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • J. Diepenhorst
  • A. Sterk
  • M. de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 maart 2021 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 8 juli 2020 brand heeft gesticht in zijn auto, geparkeerd bij een tankstation in Tilburg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk benzine over zichzelf en zijn auto heeft gegoten en vervolgens vuur heeft aangestoken, waardoor er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar is ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zijn handelen, niet alleen zijn eigen leven in gevaar heeft gebracht, maar ook dat van omstanders en medewerkers van het tankstation. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden zoals meldplicht en ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen, maar heeft de straf opgelegd met inachtneming van de psychische problematiek van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met de genoemde voorwaarden. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-178090-20
vonnis van de meervoudige kamer van 16 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1983, te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1]
raadsman mr. I.A.C. Cools, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 maart 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Van der Hamsvoord, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte brand heeft gesticht, waarbij gevaar voor mensen en goederen is ontstaan.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de brandstichting heeft gepleegd waarbij gevaar voor personen en goederen is ontstaan, en baseert zich daarbij op het proces-verbaal van bevindingen, de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging heeft daarbij opgemerkt dat er wel een gevaarlijke situatie is ontstaan door het handelen van verdachte, maar dat het niet geheel duidelijk is of er levensgevaar was of gevaar voor goederen omdat tankstations wel maatregelen nemen om brandgevaar te beperken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft ten aanzien van de brandstichting een bekennende verklaring afgelegd. Er is geen verweer gevoerd ten aanzien van de vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de brandstichting.
Gevaar voor goederen en personen
De vraag of er sprake was van gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, beantwoordt de rechtbank bevestigend. Ten tijde van de brandstichting was het tankstation geopend. Het feit werd gepleegd aan het einde van de middag tijdens de spits. Op het tankstation waren op dat moment meerdere mensen aanwezig. Verdachte stichtte brand pal naast een pompeiland en in de buurt van een aantal andere pompeilanden. Het is bekend dat daarin brandbare stof zit. Niet alleen de brandstof zelf is brandbaar, maar ook de dampen die vrijkomen als iemand tankt zijn zeer licht ontvlambaar. Met zijn handelen heeft hij de mensen bij het tankstation en het pompeiland, waarnaast de brand werd gesticht, in gevaar gebracht. Omstanders hebben verdachte nog met man en macht en gevaar voor eigen leven weggesleept van zijn brandende auto. Ook overigens was er flinke schade aan het pompeiland en aan de overkapping van het tankstation. Voornoemde omstandigheden maken dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat door het handelen van verdachte gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 juli 2020 te Tilburg, opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto, welke personenauto geparkeerd stond bij het [naam] tankstation aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine over zichzelf en zijn personenauto gegoten/besproeid en vervolgens plaatsgenomen in zijn personenauto en opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof ten gevolge waarvan verdachtes personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat tankstation en een pompeiland en andere (personen)auto(’s), en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de medewerkers/klanten/omstanders van dat tankstation, te duchten was;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden (540 dagen) met aftrek van voorarrest, waarvan 380 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden de in het reclasseringsrapport genoemde voorwaarden, te weten de meldplicht bij de reclassering en de ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek met de mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname met een maximale duur van zeven weken. De officier van justitie vordert niet de genoemde optionele voorwaarde van het contactverbod nu verdachte en zijn ex-partner voor de omgang met de kinderen contact moeten hebben en een contactverbod dus niet praktisch uitvoerbaar is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is nu verdachte zijn leven op orde heeft. Dat het zo fout heeft kunnen lopen, komt omdat de omgang met de kinderen van verdachte niet goed geregeld was en dat is nu middels het ouderschapsplan goed geregeld. Verdachte heeft inmiddels geaccepteerd dat de relatie met zijn ex-partner definitief over is. De kans dat het wederom fout gaat, is daarom niet zo groot. Wel acht de verdediging het van belang dat verdachte een voorwaardelijke straf opgelegd krijgt met reclasseringstoezicht, zodat hij in het kader van bijzondere voorwaarden behandeling krijgt voor zijn problematiek. De eis van de officier van justitie is daarom passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting. Verdachte heeft op 8 juli 2020, omstreeks 17:45 uur brand gesticht in zijn auto, die hij had geparkeerd naast een pompeiland bij het [naam] tankstation te Tilburg. Nadat verdachte zijn auto en zichzelf had besprenkeld met benzine, is hij in zijn auto gaan zitten. Enkele seconden later ontstond er een vlammenzee ter hoogte van de bijrijderszijde van de Volvo. Kort daarna opende verdachte zijn auto en viel hij op de grond. Verdachte liep weg en viel opnieuw op de grond. Omstanders hebben hem vervolgens weggesleept en hebben daarmee het risico gelopen dat zij gewond zouden raken.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze blijken uit het strafblad van verdachte, de over hem uitgebrachte rapportages en overigens ter zitting naar voren is gebracht.
Een dergelijke brandstichting is een delict met een groot gevaarzettend karakter en is een zeer ernstig strafbaar feit. Immers, voorstelbaar is dat er een ontploffing had kunnen plaatsvinden of dat de brand zich door de nabijheid van brandbare stoffen heel snel had kunnen verspreiden. Bovendien waren er op dat moment meerdere mensen aanwezig bij het tankstation. Zo stond er vlakbij de auto van verdachte een andere auto geparkeerd metvier inzittenden onder wie drie kinderen. Er was sprake van behoorlijke schade aan het pompeiland en het dak van de overkapping, maar het had nog veel ernstiger af kunnen lopen. Verdachte heeft met zijn handelen omstanders en het personeel van het [naam] tankstation gevaar toegebracht. Het is een gelukkige omstandigheid dat er niemand gewond is geraakt.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat hij veelvuldig ruzie had gehad met zijn ex-partner over de omgang met de kinderen en dat hem dat teveel werd en hij het leven niet meer zag zitten. Hij heeft verklaard dat hij het plan opvatte om zichzelf in brand te steken, dat hij naar een busstation in Loon op Zand is gereden, maar dat dat in de bebouwde kom was, dat hij nog bedacht dit in Dongen bij een tankstation te doen maar dat hij ook dat geen goed idee vond en daarom bedacht heeft dat hij naar het benzinestation in Tilburg zou gaan omdat dat tankstation tussen weilanden stond. Daar heeft verdachte uiteindelijk zijn auto en zichzelf besprenkeld met benzine en heeft hij de auto in brand gezet. Op basis van deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat hij de bewuste keuze heeft gemaakt om naar Tilburg te gaan en bij een benzinestation zijn auto in brand te steken. Verdachte heeft met zijn handelen de gevaarlijke situatie zelf opgezocht. Dit maakt het feit des te kwalijker.
Door psycholoog Sterk is op 9 november 2020 een rapportage uitgebracht. Daarin is gerapporteerd dat er bij verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en narcistische trekken. Daarvan was ook ten tijde van het gepleegde feit sprake en deze psychische problematiek heeft ook doorgewerkt bij het gepleegde delict. Volgens de psycholoog moet verdachte verstandelijk in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te kunnen zien, maar kan hij als gevolg van de problematiek niet goed in staat worden geacht om zijn wil overeenkomstig het inzicht geheel in vrijheid te bepalen. De psycholoog heeft geadviseerd om het feit in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De psycholoog heeft ten aanzien van de strafafdoening geadviseerd om verdachte ambulant te laten behandelen in een forensisch psychiatrische polikliniek, waarbij hem een dagprogramma aangeboden zou kunnen worden. Dit kan in het kader van een (deels) voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd, met daarbij reclasseringsbegeleiding.
Ter zitting heeft de psycholoog toegelicht dat verdachte verschillende keuzemomenten heeft gehad over de vraag hoe en waar hij zichzelf van het leven zou moeten beroven. Uiteindelijk is zijn zicht op wat hij deed zo beperkt geworden, dat hij zijn auto daadwerkelijk in brand heeft gestoken. Verder heeft de psycholoog verklaard dat er problematiek is bij verdachte, maar dat het hem niet belet om een goed functionerend leven te leiden. Indien verdachte onder druk komt te staan, ontstaat er een emotiedestabilisatie. Daarvoor dient hij ambulant te worden behandeld. Een klinische behandeling is niet nodig.
Ook de reclassering vindt volgens het advies van 12 november 2020 een meldplicht en ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek binnen een reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijk strafdeel passend. Optioneel noemt de reclassering nog een contactverbod met zijn ex-partner.
De rechtbank begrijpt het advies van de psycholoog zo, dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was op het moment dat hij daadwerkelijk zijn auto in brand stak met de wens om een einde te maken aan zijn leven, maar dat verdachte op de keuzemomenten daarvóór inzicht had in zijn handelen en in staat was de gevolgen van zijn keuzes te overzien. De rechtbank neemt het advies van de psycholoog inzake de toerekeningsvatbaarheid over en zal verdachte verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen, in zoverre dat het moment waarop verdachte zijn auto in brand stak verminderd toe te rekenen is aan hem. Echter, de keuze die verdachte heeft gemaakt, na een aantal andere opties overwogen te hebben, om naar dit specifieke tankstation toe te rijden, rekent de rechtbank verdachte volledig toe.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat verdachte weliswaar andersoortige delicten heeft gepleegd, maar dat hij niet eerder is veroordeeld voor brandstichting.
De rechtbank houdt rekening met de straffen die normaliter voor brandstichting met levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gevaar voor goederen worden opgelegd. Doorgaans worden voor dergelijke feiten onvoorwaardelijke gevangenisstraffen variërend van een jaar tot enige jaren opgelegd. Gelet op de bewuste keuze die verdachte heeft gemaakt om naar een tankstation toe te gaan om door middel van brandstichting een einde aan zijn leven te maken, de ernst van de brand en de grote gevolgen die deze brand had kunnen hebben, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest niet passend is. Verdachte heeft nog geen zes maanden in voorarrest gezeten. De aard, de ernst en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd maken dat verdachte nog enige tijd in detentie dient door te brengen. Daarmee valt de straf voor verdachte hoger uit dan de door de officier van justitie geëiste straf.
De rechtbank is van oordeel dat naast de detentie het van groot belang is dat verdachte voor zijn problematiek wordt behandeld. Conform het advies van de psycholoog en de reclassering zal zij daarom de geadviseerde bijzondere voorwaarden in het kader van een reclasseringstoezicht opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank passend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met de door de reclassering genoemde voorwaarden, te weten de meldplicht en een verplichte ambulante behandeling van een forensisch psychiatrische polikliniek, ook als dat inhoudt dat hij bij destabilisatie maximaal zeven weken klinisch moet worden opgenomen. In het reclasseringsadvies is ten aanzien van de meldplicht opgenomen dat verdachte zich binnen twee dagen na vrijlating dient te melden bij de reclassering. Nu de voorlopige hechtenis van verdachte is geschorst, zal de rechtbank ten aanzien van de meldplicht bepalen dat verdachte zich binnen twee werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis dient te melden bij de reclassering.
De rechtbank zal, gelet op de omgang met de kinderen van verdachte die nu middels een ouderschapsplan is geregeld en waarvoor ook omgang/overleg met de ex-partner nodig zal zijn, geen contactverbod met de ex-partner opleggen.

7.Het beslag

7.1
Afstandsverklaring auto
Verdachte heeft ter zitting aangegeven afstand te doen van zijn auto. Om die reden hoeft de rechtbank thans geen beslissing te nemen op het beslag.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen twee werkdagen na zijn invrijheidstelling zal melden bij de Reclassering Nederland op het adres Polluxstraat 114 116, 5631 ES Eindhoven en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) zal blijven melden, zo lang en zo frequent als de reclassering noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen bij een forensisch psychiatrische polikliniek in zijn regio. De behandeling start zo snel als mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat betrokkene zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Voorlopige hechtenis:
-heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. Diepenhorst, voorzitter, mr. Sterk en mr. De Boer, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 maart 2021.
Mr. De Boer is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 8 juli 2020 te Tilburg, althans in Nederland opzettelijk brand heeft gesticht in een personenauto, welke personenauto geparkeerd stond bij het [naam] tankstation aan de [adres 2] ,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk benzine over zichzelf en/of zijn kleding en/of zijn personenauto gegoten/besproeid en/of vervolgens plaatsgenomen in zijn personenauto en/of (gezeten in die auto) een aansteker ontstoken en deze aansteker bij zijn met benzine
overgoten/besproeide kleding gehouden, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die met benzine overgoten/besproeide kleding, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan verdachte en/of zijn kleding en/of verdachtes personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl
daarvan gemeen gevaar voor verdachtes personenauto en/of dat tankstation en/of een pompeiland en/of (een) of meer andere (personen)auto(’s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de medewerker(s)/klant(en)/omstander(s) van dat tankstation, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
( art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek
van Strafrecht )
Bijlage II
De bewijsmiddelen
Aangezien verdachte ten aanzien van onderhavig feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd tijdens de zitting van 2 maart 2021;
- het proces-verbaal van politie (pagina 56 e.v. van het eind proces-verbaal met nummer PL2000-2020176669);
- het proces-verbaal van politie (pagina 81 en 82 van voornoemd eind proces-verbaal);
- de aangifte namens [naam] (pagina 51 en 52 van voornoemd eind proces-verbaal)
- de aangifte door de franchisenemer van het tankstation (pagina 53 en 54 van voornoemd eind proces-verbaal).