ECLI:NL:RBZWB:2021:1247

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
17 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 21_162 VV en AWB- 21_163 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake opschorting bijhouding persoonslijst in de basisregistratie personen

Op 17 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in twee zaken waarin verzoeker, vertegenwoordigd door mr. P.H. Pijpelink, bezwaar heeft gemaakt tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst. Het eerste besluit, genomen op 16 oktober 2020, schortte de bijhouding van de persoonslijst van verzoeker in de basisregistratie personen (brp) op, terwijl het tweede besluit, genomen op 16 december 2020, de aangifte van hervestiging van verzoeker weigerde. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen in beide zaken, maar deze verzoeken zijn afgewezen.

Tijdens de zitting op 3 maart 2021 in Middelburg is verzoeker verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door mr. J.C. Tomson en H.R. Mink. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er onvoldoende spoedeisend belang is aangetoond door verzoeker. Hoewel verzoeker stelde dat de publicatie van het eerste besluit imagoschade veroorzaakte en dat hij problemen ondervond met zijn zorgverzekering en inschrijving bij de Kamer van Koophandel, heeft de voorzieningenrechter geconcludeerd dat deze argumenten niet voldoende waren om een spoedeisend belang aan te tonen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de procedure niet de juiste weg is om de imagoschade te vergoeden en dat de tijdelijke aard van een voorlopige voorziening niet zou bijdragen aan het voorkomen van verdere schade. Bovendien is niet gebleken dat verzoeker daadwerkelijk niet geaccepteerd werd door zijn zorgverzekeraar of dat er ernstige problemen waren met de inschrijving van zijn bedrijf. Daarom zijn de verzoeken om voorlopige voorzieningen afgewezen, en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/162 BRP VV en BRE 21/163 BRP VV

uitspraak van 17 maart 2021 van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats verzoeker], verzoeker,

gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit I) van het college waarbij het college op grond van artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (Wet brp) de bijhouding van de persoonslijst van verzoeker in de brp heeft opgeschort. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bekend onder zaaknummer BRE 21/162 BRP VV.
Verzoeker heeft daarnaast bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 december 2020 (bestreden besluit II) van het college waarbij het college de aangifte hervestiging van verzoeker heeft geweigerd. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bekend onder zaaknummer BRE 21/163 BRP VV.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 3 maart 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Tomson en H.R. Mink.
Ter zitting is [naam getuige] als getuige gehoord.

Overwegingen

1. Verzoeker was in de basisregistratie personen (brp) ingeschreven met een briefadres op het adres [briefadres verzoeker] te [woonplaats verzoeker].
Bij brief van 3 juni 2020 heeft het college verzoeker medegedeeld dat de briefadresverstrekker, [naam getuige], van het adres [oud adres getuige] is vertrokken, zodat verzoeker daar geen briefadres meer heeft. Het college heeft verzoeker verzocht om bij de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft aangifte te doen van zijn nieuwe adres. Wanneer verzoeker dat niet doet zal het college op grond van artikel 2.22 van de Wet brp overgaan tot opschorting van de bijhouding van de persoonslijst van verzoeker in de brp. Het college heeft het verzoek aan verzoeker om binnen vier weken aangifte te doen van zijn gewijzigde adres op 11 september 2020 herhaald.
Verzoeker heeft geen aangifte gedaan van een gewijzigd adres.
Bij het bestreden besluit I heeft het college de bijhouding van de persoonslijst van verzoeker in de brp met ingang van 15 september 2020 opgeschort. Bij verzoekers gegevens in de brp is ambtshalve het gegeven “vertrokken naar onbekend” opgenomen en verzoeker is als niet ingezetene geregistreerd in de brp. Verzoeker is opgenomen in het register niet ingezetenen met als adres "onbekend".
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit I.
Op 26 oktober 2020 heeft verzoeker aangifte gedaan van hervestiging op het adres [nieuw adres verzoeker] te [woonplaats verzoeker].
Bij het bestreden besluit II heeft het college de aangifte hervestiging van verzoeker geweigerd, omdat het aannemelijk is dat de gegevens over de aangifte onjuist zijn. Niet gebleken is dat verzoeker woont op het adres waar hij ingeschreven wil worden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit II.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voordat de voorzieningenrechter kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken, moet eerst ambtshalve worden beoordeeld of er voldoende is gebleken van een spoedeisend belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat publicatie van bestreden besluit I in een lokaal nieuwsblad vragen heeft opgeroepen bij klanten van zijn bedrijf. Verzoeker leidt daardoor imagoschade en voorkomen moet worden dat die schade verder toeneemt.
Dit vormt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet een voldoende spoedeisend belang. Deze procedure is niet de aangewezen procedure voor beantwoording van de vraag of publicatie van bestreden besluit I tot imagoschade heeft geleid die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Voor zover verzoeker imagoschade leidt, valt daarnaast niet in te zien hoe het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen bijdragen aan het verder voorkomen daarvan, aangezien de publicatie met het treffen van voorlopige voorziening niet ongedaan wordt gemaakt. Bovendien heeft een voorlopige voorziening naar zijn aard maar een tijdelijk karakter.
Verzoeker heeft er daarnaast op gewezen dat het spoedeisend belang erin gelegen is dat verzoekers zorgverzekeraar hem niet wil accepteren voor een zorgverzekering omdat verzoeker geen Nederlands adres heeft in de brp. Ter onderbouwing daarvan heeft verzoeker gewezen op een brief van zijn zorgverzekeraar. Ook de Kamer van Koophandel stelt in verband met de inschrijving van verzoekers bedrijf vragen over zijn situatie.
Uit de brief van zorgverzekeraar [naam zorgverzekeraar] van 25 november 2020 volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter weliswaar dat de zorgverzekeraar aanvullende informatie van verzoeker heeft gevraagd, maar niet dat de zorgverzekeraar verzoeker niet heeft geaccepteerd. Daar komt bij dat meer in het algemeen niet is komen vast te staan dat zorgverzekeraars een aanvraag voor een verzekering alleen accepteren wanneer de aanvrager met een adres is ingeschreven in de brp. Er is dan ook onvoldoende gebleken dat een spoedeisend belang gelegen is in het niet verzekerd zijn van verzoeker. Dit geldt ook voor verzoekers stelling dat de Kamer van Koophandel verzoeker vragen stelt over zijn situatie. Niet gebleken is dat de bestreden besluiten op dit moment hebben geleid tot concrete problemen met de inschrijving van verzoekers bedrijf in de Kamer van Koophandel en dat die problemen zodanig ernstig zijn dat daarin een spoedeisend belang gelegen is bij het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Er is onvoldoende gebleken van een spoedeisend belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal de verzoeken om een voorlopige voorziening daarom afwijzen en komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier op 17 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.