Op 11 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij eiser, een voormalig chauffeur, in beroep ging tegen een besluit van het UWV over zijn WIA-uitkering. Eiser had een WIA-uitkering ontvangen sinds 2016, maar het UWV had zijn mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2019 vastgesteld op 54%, na een herbeoordeling die was aangevraagd door de derde partij, zijn voormalige werkgever. Eiser betwistte deze herbeoordeling en voerde aan dat zijn arbeidsongeschiktheid niet was verminderd, onderbouwd met medische informatie van zijn behandelaars.
De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV zorgvuldig bekeken. Tijdens de zitting op 30 januari 2020 is het onderzoek geschorst om het UWV de kans te geven om aanvullende medische informatie te verkrijgen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek door het UWV op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de rapportages van de verzekeringsarts b&b voldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van eiser, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).
De rechtbank heeft vastgesteld dat de functies die het UWV aan eiser had toegewezen, passend waren en dat de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid correct was. Aangezien eiser geen gronden had aangevoerd tegen deze functies, verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.