ECLI:NL:RBZWB:2021:132

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging uitkering Ziektewet

Op 12 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV. Eiser had beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar tegen de beëindiging van zijn uitkering op grond van de Ziektewet. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar het UWV verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege een overschrijding van de bezwaartermijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn is aangevangen op 28 november 2019 en geëindigd op 8 januari 2020. Eiser heeft op 10 januari 2020 bezwaar gemaakt, wat na de termijn was. Eiser voerde aan dat hij door ziekte niet in staat was om tijdig bezwaar te maken en dat het UWV toezeggingen had gedaan over de tijdigheid van zijn bezwaar. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat het UWV het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser had niet aangetoond dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De rechtbank wees erop dat de eigen verantwoordelijkheid van eiser voorop staat en dat hij maatregelen had moeten treffen om zijn belangen te behartigen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 januari 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5967 ZW

uitspraak van 12 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Zwolle), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft bij brief van 14 april 2020 beroep ingesteld tegen het besluit van 3 maart 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de niet-ontvankelijkverklaring van eisers bezwaar tegen de beëindiging van eisers uitkering ingevolge de Ziektewet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda, via Skype, op 17 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 27 november 2019 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiser per 28 december 2019 beëindigd, omdat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Op 10 januari 2020 heeft eiser per fax bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het UWV heeft het bezwaarschrift op diezelfde dag ontvangen.
Bij bestreden besluit van 3 maart 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard vanwege een onverschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat hij tijdig schriftelijk bezwaar heeft gemaakt. Eiser heeft ook meerdere keren gebeld met het UWV en bij die gesprekken is door medewerkers van het UWV meerdere malen toegezegd dat eiser niet te laat was met het maken van bezwaar. Eiser heeft op deze toezeggingen van het UWV mogen vertrouwen. Het is niet redelijk van het UWV om terug te komen op haar toezeggingen. Subsidiair is eiser van mening dat hem geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de niet-ontvankelijkheid, vanwege bijzondere omstandigheden als gevolg van ziekte. Eiser ervaart verschillende medische klachten vanwege een bedrijfs- en verkeersongeval. Tevens hebben er life-events plaatsgevonden die zijn weerslag hebben op eiser. In de laatste weken van 2019 en de eerste weken van 2020 heeft eiser in bed gelegen en is hij niet bij machte geweest te functioneren zoals van hem kan worden verwacht.
3. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt deze termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:9, eerste lid van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft, ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.1
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit is gedateerd op 27 november 2019. Eiser heeft niet betwist dat hij dit primaire besluit heeft ontvangen. Daarmee is gegeven dat de bezwaartermijn is aangevangen op 28 november 2019 en geëindigd op 8 januari 2020.
Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij tijdig schriftelijk bezwaar heeft gemaakt. Van dat bezwaarschrift heeft hij geen kopie bewaard. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) ligt het op de weg van degene die zich bedient van een middel van verzending om aan te tonen dat en wanneer het poststuk is verzonden. Eiser heeft geen kopie van een eerder verzonden bezwaarschrift kunnen overleggen. De gemachtigde van het UWV heeft ter zitting verklaard nooit een eerder verzonden bezwaarschrift van eiser te hebben ontvangen. Eiser heeft met de enkele stelling dat hij eerder bezwaar heeft gemaakt niet aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat hij binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft verzonden. Zoals de CRvB meerdere malen heeft overwogen moet in dat geval het risico voor het niet kunnen aantonen dat een bezwaarschrift daadwerkelijk binnen de bezwaartermijn is verzonden voor rekening van eiser komen.
Uit het voorgaande volgt dat het op 10 januari 2020 bij het UWV ontvangen bezwaarschrift de eerste aangetoonde reactie is op het primaire besluit van 27 november 2019. Dit bezwaarschrift is na afloop van de bezwaartermijn en daarmee niet tijdig ingediend.
4.2
De bewaartermijn is een fatale wettelijke termijn waarvan niet kan worden afgeweken. Alleen als de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden waardoor de termijnoverschrijding gerechtvaardigd wordt, kan niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijven.
4.3
De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde redenen geen aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan een beroep op het vertrouwensbeginsel slechts slagen, indien bevoegd ten aanzien van een belanghebbende een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging is gedaan die bij die belanghebbende gerechtvaardigde verwachtingen heeft gewekt. De rechtbank is van oordeel dat eiser te weinig gegevens heeft gesteld over de uitlatingen die aan hem gedaan zouden zijn. De rechtbank is niet gebleken van toezeggingen dat eiser tijdig bezwaar zou hebben gemaakt tegen het primaire besluit, gelet op de toelichting van de gemachtigde van het UWV ter zitting dat medewerkers van het klant-contactcentrum van het UWV alleen algemene informatie geven en eiser nooit telefonisch contact heeft opgenomen met de afdeling Bezwaar en Beroep van het UWV. Een beroep op het vertrouwensbeginsel kan dan ook niet slagen.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het op de weg van eiser ligt om bij ziekte maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen. De eigen verantwoordelijkheid staat daarbij voorop. Eiser heeft niet aangetoond, bijvoorbeeld door medische stukken te overleggen, dat hij gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat is geweest om tijdig een (eventueel voorlopig) bezwaarschrift in te dienen dan wel tijdig een derde in te schakelen om dit namens hem te doen. Gelet op het feit dat eiser kennelijk wel in staat is geweest om op 10 januari 2020 hulp te zoeken om namens hem bezwaar te maken, valt niet in zien waarom eiser dit niet een paar dagen eerder - en nog tijdig - had kunnen doen.
Er is dan ook geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring.
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
7. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier op 12 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De rechter is niet in de gelegenheid
om deze uitspraak mee te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.