ECLI:NL:RBZWB:2021:1367

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 21_532
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet tijdige betaling griffierecht in bestuursrechtelijke procedure

Op 19 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een onderneming en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De gemachtigde van de eiseres heeft op 25 januari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, conform afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank constateert dat het UWV heeft meegedeeld dat de eiseres als rechtspersoon is opgehouden te bestaan, wat werd onderbouwd met een uittreksel van het handelsregister. De rechtbank moest beoordelen welke betekenis aan deze mededeling gehecht moest worden en of aan de eisen van de Awb voor het in behandeling nemen van het beroep was voldaan.

Het griffierecht was echter niet binnen de gestelde termijn ontvangen, waardoor de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft hierbij de relevante artikelen van de Awb en het Burgerlijk Wetboek in overweging genomen. De uitspraak benadrukt de verplichting tot betaling van griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig voldoen aan deze verplichting.

De rechtbank heeft de zaak zonder behandeling ter zitting afgedaan en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/532 NOW

uitspraak van 19 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam onderneming / eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde eiseres] ,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

namens deze de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 25 januari 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Het UWV heeft meegedeeld dat [naam onderneming / eiseres] als rechtspersoon is opgehouden te bestaan. Bij die mededeling heeft het UWV een kopie van een uittreksel van het handelsregister gevoegd. Uit dit uittreksel blijkt dat [naam onderneming / eiseres] is uitgeschreven uit het handelsregister. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld welke betekenis hieraan moet worden gehecht.
Uit artikel 2:19, vierde en vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de rechtspersoon, indien hij op het tijdstip van ontbinding geen baten meer heeft, alsdan ophoudt te bestaan en, als er wel baten zijn, na ontbinding blijft voortbestaan voor zover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is. Het zesde lid van dat wetsartikel bepaalt voorts dat de rechtspersoon in geval van vereffening ophoudt te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt en dat de vereffenaar aan de registers waar de rechtspersoon is ingeschreven, daarvan opgave doet.
Artikel 2:23b van het BW bepaalt nog dat de vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaar bekende baten meer aanwezig zijn. Ten slotte is van belang dat ingevolge artikel 2:23c van het BW de rechtbank de vereffening op verzoek van een belanghebbende kan heropenen indien na het tijdstip waarop de rechtspersoon is opgehouden te bestaan nog een schuldeiseres of gerechtigde tot het saldo opkomt of van het bestaan van een bate blijkt.
Gelet op de hiervoor genoemde bepalingen is de rechtbank van oordeel dat [naam onderneming / eiseres] nog als procespartij kan optreden. De uitschrijving van de vennootschap kan dan ook niet tot de conclusie leiden dat het beroep niet-ontvankelijk is.
2. Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of aan de overige eisen van de Awb voor het in behandeling nemen van het beroep is voldaan.
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. De gemachtigde van eiseres is bij aangetekende brief van 4 februari 2021 schriftelijk gewezen op deze verplichting. De gemachtigde van eiseres is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen twee weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. De gemachtigde van eiseres is er in deze brief op gewezen dat hij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
3. De rechtbank constateert dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijn is ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, 8:52, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 19 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:52, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
De bestuursrechter kan, indien de zaak spoedeisend is, bepalen dat deze versneld wordt behandeld.
Artikel 8:52, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt:
In dat geval kan de bestuursrechter:
a. de in artikel 8:41, vijfde lid, bedoelde termijn verkorten.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.