ECLI:NL:RBZWB:2021:1432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
c/02/379547 FA RK 20-6292
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Pulskens
  • B. Bollen
  • A. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige afgewezen; belang van het kind prevaleert

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2021 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende vervangende toestemming voor verhuizing van een minderjarige. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. A. Schellekens, verzocht om toestemming om met haar minderjarige kind te verhuizen naar [woonplaats3]. De man, vertegenwoordigd door mr. S.M.I. van Renterghem-Engelen, verzette zich tegen deze verhuizing. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 februari 2021 werd het verzoek besproken, waarbij ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat er een noodzaak is voor de verhuizing. De vrouw heeft weliswaar persoonlijke redenen om naar [woonplaats] te verhuizen, zoals het herstellen van sociale contacten en het verlangen naar een omgeving waar zij is opgegroeid, maar de rechtbank oordeelt dat het belang van het kind, [roepnaam], zwaarder weegt. De man heeft aangegeven dat de verhuizing niet in het belang van [roepnaam] is, omdat dit zijn contact met beide ouders zou beperken. De Raad voor de Kinderbescherming heeft eveneens geadviseerd om de verhuizing niet toe te staan, gezien de afstand en de impact op de zorgverdeling.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw geen vervangende toestemming krijgt voor de verhuizing en dat het hoofdverblijf van [roepnaam] bij de vrouw zal zijn, met de verplichting om binnen twee maanden terug te verhuizen binnen een straal van 10 kilometer van [plaatsnaam2]. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke woning en andere verzoeken afgewezen, en heeft bepaald dat de man een kinderbijdrage van € 275 per maand moet betalen voor de verzorging van [roepnaam].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/379547 / FA RK 20-6292
beschikking betreffende verzoek vervangende toestemming verhuizing, hoofdverblijf, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
nu verblijvende te [verblijfplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. Schellekens,
en
[man],
wonende te [woonplaats2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S.M.I. van Renterghem-Engelen.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 27 november 2020 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van mr. Schellekens van 7 december 2020 met bijlage;
- het op 26 januari 2021 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met bijlagen;
- de brief van mr. Schellekens van 5 februari 2021 tevens houdende gewijzigd verzoek met bijlagen.
1.2. De verzoeken zijn behandeld op de mondelinge behandeling van 9 februari 2021. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens heeft via een telefonische verbinding deelgenomen een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad, om de rechtbank te adviseren over het verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige en de daarmee samenhangende verzoeken van partijen, zoals de verzoeken ter zake het hoofdverblijf van de minderjarige en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.

2.De feiten

Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad, welke relatie inmiddels is beëindigd;
- uit hun relatie is het volgende, op dit moment nog minderjarige kind geboren:
[minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] (hierna ook: “ [roepnaam] ”). Genoemd kind is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt nu, samengevat:
I. primair: haar toestemming te verlenen – welke de toestemming van de man vervangt – voor de verhuizing van de minderjarige naar [woonplaats3] , op dit moment het adres [verblijfadres] te ( [verblijfplaats2] ;
subsidiair: bij afwijzing van het primaire verzoek, bij wijze van voorlopige voorziening, het uitsluitend gebruik van de woning aan de [straatnaam] te ( [woonplaats4] aan haar toe te kennen, met het bevel dat de man zich dient uit te schrijven van dit adres;
II. te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijf zal hebben bij haar;
III. te bepalen dat de minderjarige basisonderwijs moet volgen in [plaatsnaam] , ingeschreven mag worden bij [huisartsenpraktijk] , bij een tandartspraktijk in [plaatsnaam] en het CJG in [plaatsnaam] ;
IV. te bepalen dat de minderjarige – tot hij naar de basisschool gaat – ieder weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man verblijft, waarbij de vrouw de minderjarige op vrijdag bij de man brengt en de man hem op zondag bij de vrouw terugbrengt, en daarnaast gedurende drie losse weken verspreid over het jaar in onderling overleg te bepalen;
te bepalen dat de minderjarige – vanaf dat hij naar de basisschool gaat – om het weekend bij de man verblijft van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur, waarbij de vrouw de minderjarige op vrijdag bij de man brengt en de man hem op zondag bij de vrouw terugbrengt, en daarnaast gedurende de helft van de schoolvakanties en wettelijke feestdagen, in onderling overleg te bepalen;
V. te bepalen dat de man aan haar, met ingang van 1 december 2020, een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige moet betalen van € 378,= per maand;
bij wijze van voorwaardelijk verzoek:
VI. bij afwijzing van het verzoek onder I primair, II, III. en IV. te bepalen dat de minderjarige om de week bij de vrouw verblijft, waarbij partijen het wisselmoment in onderling overleg moeten bepalen.
3.2.
De man verzoekt, samengevat:
primair: te bepalen dat de minderjarige zijn hoofdverblijfplaats bij hem heeft;
subsidiair: te bepalen dat de vrouw met de minderjarige binnen twee maanden na deze beschikking moet (terug) verhuizen binnen een straal van 10 kilometer van [plaatsnaam2] , althans binnen een straal die de rechtbank redelijk acht, alsmede te bepalen dat tussen partijen een gelijke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken geldt, inhoudende dat de man met ingang van de verhuizing gerechtigd is tot contact met de minderjarige in de even weken een gehele week van zondag tot zondag, waarna de minderjarige in de oneven weken een gehele week bij de vrouw verblijft, waarbij de man de minderjarige ophaalt bij de vrouw en de vrouw de minderjarige weer ophaalt bij de man, waarbij tevens een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen geldt.

4.De beoordeling

Vervangende toestemming voor verhuizing
4.1.
Namens de vrouw is aangevoerd dat zij op 12 april 2020 de gezamenlijke woning heeft verlaten en samen met [roepnaam] bij haar oudste zus in [plaatsnaam] is gaan logeren. De vrouw ging er op dat moment vanuit dat de man ermee instemde dat zij zich permanent met [roepnaam] in [plaatsnaam] zou gaan vestigen. Volgens de vrouw heeft zij belang bij een verhuizing naar [plaatsnaam] , omdat zij daar is geworteld en zij daar haar sociale netwerk heeft. Nu de man zich echter heeft verzet tegen een definitieve verhuizing van [roepnaam] naar [plaatsnaam] heeft de vrouw zich genoodzaakt gezien onderhavig verzoek tot vervangende toestemming voor verhuizing in te dienen. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw tijdens de zitting toegelicht dat zij sinds haar verblijf in [plaatsnaam] is opgebloeid door (het herstel van) haar sociale contacten. Daardoor merkt de vrouw dat het ook beter gaat met [roepnaam] . In [plaatsnaam2] voelde de vrouw zich vaak eenzaam. Verder heeft de vrouw aangevoerd dat zij in [plaatsnaam2] geen baan meer heeft. Zij staat niet ingeschreven in [plaatsnaam2] als woningzoekende en heeft geen inkomen waarmee zij een woning in (de omgeving van) [plaatsnaam2] kan kopen of particulier kan huren. Volgens de vrouw heeft een verhuizing naar [plaatsnaam] voor [roepnaam] hetzelfde effect als een verhuizing binnen (de regio) [plaatsnaam2] , omdat hij nog jong is en zich snel aan zal passen. Nu de vrouw openstaat voor een uitgebreide contactregeling tussen de man en [roepnaam] kan de man een grote rol blijven spelen in het leven van [roepnaam] . Er is weliswaar gelet op de reisafstand tussen [plaatsnaam2] en [plaatsnaam] geen mogelijkheid meer voor doordeweekse contactmomenten, maar dit wordt volgens de vrouw voldoende gecompenseerd als [roepnaam] drie van de vier weekenden en een groot deel van de vakanties en feestdagen naar de man zal gaan.
4.2.
De man voert verweer en verzoekt om afwijzing van het verzoek van de vrouw. Volgens de man heeft hij de vrouw in april 2020 niet belemmerd in haar vertrek naar [plaatsnaam] , omdat zij had aangegeven te twijfelen over de relatie van partijen. De man heeft slechts ingestemd met een tijdelijk verblijf van [roepnaam] bij de vrouw in [plaatsnaam] . Nadat de vrouw begin mei 2020 had aangegeven de relatie te willen beëindigen, zouden partijen afspraken gaan maken over [roepnaam] , maar hierin zijn zij niet geslaagd. Hoewel de man begrijpt dat de vrouw niet meer bij hem wil wonen, is er volgens de man geen noodzaak om naar [plaatsnaam] te verhuizen. Daarbij is een verhuizing van [plaatsnaam2] naar [plaatsnaam] niet in het belang van [roepnaam] . De man betwist dat een verhuizing naar [plaatsnaam] voor [roepnaam] hetzelfde effect zal hebben als een verhuizing binnen de regio [plaatsnaam2] . Voor de ontwikkeling van [roepnaam] is het van belang dat hij regelmatig contact heeft met beide ouders. Volgens de man moeten deze belangen van [roepnaam] prevaleren boven de belangen van de vrouw. Gelet op de afstand tussen [plaatsnaam2] en [plaatsnaam] wordt de man bij een verhuizing van [roepnaam] naar [plaatsnaam] beperkt in de uitvoering van zijn rol als vader van [roepnaam] . Ook vreest de man dat zijn vaderrol in de toekomst nog verder beperkt zal gaan worden. Dit omdat hij bij een verhuizing naar [plaatsnaam] niet, of slechts zeer beperkt, betrokken zal kunnen zijn bij de school van [roepnaam] en de vriendjes en sportactiviteiten die hij zal gaan krijgen.
4.3.
De vertegenwoordiger van de raad heeft tijdens de zitting aangegeven dat de afstand tussen [plaatsnaam] en [plaatsnaam2] een enorme afstand is om samen de verantwoordelijkheid voor een kind te kunnen dragen en ook samen voor een kind te kunnen zorgen. Daarbij laat de raad meewegen dat [roepnaam] nog erg jong is en dus nog lange tijd afhankelijk is van de zorg van zijn ouders. De raad heeft verder aangegeven dat het voor [roepnaam] belangrijk is dat hij beide ouders in zijn leven heeft en dat de optimale situatie voor hem is wanneer zijn ouders op een redelijke afstand van elkaar wonen. Volgens de raad heeft de vrouw geen omstandigheden naar voren gebracht die het voor haar noodzakelijk maken om te verhuizen naar [plaatsnaam] . Rekening houdend met het belang van het kind, is het volgens de raad in het belang van [roepnaam] dat hij samen met zijn moeder naar [plaatsnaam2] terug gaat. De raad adviseert de beide ouders om daarna, zo nodig met behulp van bijvoorbeeld een mediator, de overige zaken rondom [roepnaam] samen te gaan bespreken.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de zitting niet is komen vast te staan dat de man zijn toestemming heeft gegeven voor een definitieve verhuizing van [roepnaam] naar [plaatsnaam] . Dat brengt mee dat hierna het verzoek van de vrouw, om aan haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing van [roepnaam] naar [plaatsnaam] , zal worden beoordeeld.
4.5.
Bij een verzoek gegrond op het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), neemt de rechtbank een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De Hoge Raad heeft in het arrest van 25 april 2008 (LJN: BC5901) geoordeeld dat vooropgesteld dient te worden dat, uit de omstandigheid dat in artikel 1:253a BW is bepaald dat de rechtbank een zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, niet mag worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over de gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij de beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht moeten nemen, wat er in een voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
Aldus dienen alle omstandigheden van het geval in aanmerking te worden genomen en alle betrokken belangen afgewogen te worden, waaronder:
- de noodzaak om te verhuizen;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- het recht en het belang van de verhuizende ouder om te verhuizen en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in hun vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn of haar mening en de mate waarin hij of zij geworteld is in zijn of haar omgeving of juist gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van het contact met de andere ouder na de verhuizing.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de vrouw het recht heeft om te verhuizen en dat zij de vrijheid heeft om haar leven opnieuw in te mogen richten na de beëindiging van de relatie tussen partijen. Ook heeft de vrouw een te respecteren belang om terug te willen keren naar de omgeving waar zij is opgegroeid, waar haar familie woont en waar zij haar sociale netwerk heeft. Zo heeft de vrouw tijdens de zitting toegelicht dat haar verhuizing naar [plaatsnaam] met name is ingegeven vanuit heimwee en haar wens om de contacten met haar familie te willen aanhalen. Tegenover het belang van de vrouw staat echter het belang van de man en [roepnaam] om de tijd die zij gewend waren met elkaar door te brengen toen partijen nog samen waren, niet te bekorten en om de man nu en in de toekomst een significante rol in het leven van [roepnaam] te laten spelen. Zoals ook namens de raad tijdens de zitting is aangevoerd is het gelet op de jonge leeftijd van [roepnaam] van – op dat moment – twee jaar van groot belang voor zijn persoonlijke ontwikkeling en hechtingsproces dat hij voldoende tijd kan doorbrengen met zijn beide ouders.
4.7.
Behalve hetgeen hiervoor is weergegeven met betrekking tot haar (persoonlijke) belang heeft de vrouw naar het oordeel van de rechtbank de noodzaak om samen met [roepnaam] naar [plaatsnaam] te moeten verhuizen, onvoldoende aangetoond. Niet gesteld of gebleken is dat de vrouw andere – noodzakelijke – redenen heeft om naar [plaatsnaam] te verhuizen, zoals economische redenen of een nieuwe partner die aan de regio [plaatsnaam] gebonden is. Ten tijde van de zitting heeft de vrouw weliswaar een baan in [plaatsnaam] , maar gebleken is dat zij er in geslaagd is om deze baan in de horeca te vinden heel kort nadat zij in mei 2020 haar baan – ook in de horecabranche – bij haar werkgever Anvers in [plaatsnaam2] had opgezegd. Naar het oordeel van de rechtbank moet de vrouw daarom en mede gelet op haar leeftijd (van 24 jaar ten tijde van de zitting), in staat worden geacht om op korte termijn ook in [plaatsnaam2] weer een nieuwe baan te vinden. Verder draagt het argument van de vrouw, dat zij geen woning heeft in (de omgeving van) [plaatsnaam2] , ook niet bij aan de onderbouwing van haar stelling met betrekking tot de noodzaak tot verhuizing. Nog daargelaten dat de vrouw in [plaatsnaam] op dit moment evenmin over een eigen woning beschikt, is gesteld noch gebleken dat er in (de regio) [plaatsnaam2] onvoldoende mogelijkheden voor haar zijn om een eigen woonruimte te vinden.
4.8.
Voor het overige heeft de vrouw weliswaar erkend dat het van belang is dat de man een grote rol blijft spelen in het leven van [roepnaam] , maar zij heeft voorafgaand aan haar vertrek naar [plaatsnaam] met [roepnaam] met de man geen overleg gevoerd over de wijze waarop hij zijn vaderrol vorm zou kunnen blijven geven na de door haar gewenste, definitieve, verhuizing naar [plaatsnaam] . Tijdens de zitting is gebleken dat de enige optie voor de vrouw bestond uit het bespreken van de mogelijkheden voor de invulling van het contact tussen de man en [roepnaam] , geredeneerd vanuit de situatie dat [roepnaam] definitief in [plaatsnaam] woonachtig is. Volgens de verklaring van de vrouw heeft zij slechts de mogelijkheden voor een ruime zorgregeling besproken en heeft zij geen andere alternatieven overwogen om de gevolgen van een verhuizing voor [roepnaam] en de man te verzachten en/of te compenseren. Zo heeft de vrouw desgevraagd tijdens de zitting verklaard dat zij niet in haar overwegingen heeft betrokken om bijvoorbeeld halverwege [plaatsnaam2] en [plaatsnaam] te gaan wonen. Evenmin is gebleken dat de vrouw bereid is geweest om de optie dat [roepnaam] hoofdverblijf bij de man in [plaatsnaam2] zou hebben, te overwegen en met de man te bespreken. De omstandigheid dat partijen onvoldoende overlegd hebben over alle mogelijke opties en gevolgen van die opties, leidt bovendien tot het oordeel dat de door de vrouw gewenste verhuizing van [roepnaam] onvoldoende is doordacht.
4.9.
De rechtbank neemt verder in overweging dat de rol van de man als vader van [roepnaam] door een verhuizing enorm ingeperkt zal worden, en het risico bestaat dat deze in de toekomst nog verder beperkt zal worden. Gelet op de reisafstand tussen [plaatsnaam] en [plaatsnaam2] zijn eventuele doordeweekse contactmomenten immers, zoals ook door de vrouw wordt erkend, redelijkerwijs niet meer mogelijk. En vanaf de dag waarop [roepnaam] naar school zal gaan, is het helemaal niet meer in zijn belang om op een doordeweekse dag op en neer van [plaatsnaam] naar [plaatsnaam2] te reizen. Dat betekent dat de man part noch deel zal kunnen hebben aan het doordeweekse leven van [roepnaam] , wat zeker vanaf het moment dat [roepnaam] naar de basisschool zal gaan, niet in zijn belang wordt geacht. Daarnaast heeft de vrouw tijdens de zitting een beeld geschetst van de wijze waarop volgens haar de contacten uitgevoerd kunnen worden als [roepnaam] in de weekenden uitnodigingen gaat krijgen voor bijvoorbeeld kinderfeestjes en wanneer hij deel gaat nemen aan sportactiviteiten. Dit beeld komt de rechtbank niet reëel voor. Zeker als [roepnaam] ouder wordt, kan niet van hem worden verwacht dat hij een sociaal leven met sportactiviteiten en vrienden op gaat bouwen zowel in [plaatsnaam] als in [plaatsnaam2] . In de situatie dat [roepnaam] in [plaatsnaam] woonachtig is, valt te verwachten dat [roepnaam] en zijn ouders zich over enige jaren voor de keuze gesteld zien of hij in de weekenden deelneemt aan sociale activiteiten in [plaatsnaam] of dat hij bij zijn vader in [plaatsnaam2] verblijft, en komt een regeling die uitgaat van contacten tussen de man en [roepnaam] tijdens de weekenden, onder druk te staan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw met haar voorstellen met betrekking tot de mate waarin contact kan blijven plaatsvinden tussen de man en [roepnaam] onvoldoende rekening gehouden met de belangen van zowel [roepnaam] als de man. Een regeling waarbij volstaan wordt met contact gedurende de weekenden en tijdens vakanties en feestdagen is niet in het belang van [roepnaam] . Gelet op de leeftijd van [roepnaam] wordt een zorgverdeling waarin het aandeel van de man in de zorg voor [roepnaam] groter is dan gedurende twee dagen per week, passender geacht. Tijdens de zitting heeft de vrouw het voorstel gedaan om de zorgregeling uit te breiden in die zin dat [roepnaam] drie van de vier weekenden per maand, de vakanties van één week, de helft van de zomervakantie en de studiedagen van school bij zijn vader zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is dit – eerst ter zitting naar voren gebrachte – voorstel in het licht van alle omstandigheden niet van doorslaggevende betekenis.
4.10.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat de belangen van [roepnaam] en de man bij regelmatig contact met elkaar zwaarder dienen te wegen dan het belang van de vrouw bij een verhuizing van [roepnaam] naar [plaatsnaam] . Dit betekent dat het (primaire) verzoek van de vrouw onder I. zal worden afgewezen en de vrouw dus geen vervangende toestemming krijgt voor een verhuizing van [roepnaam] naar [plaatsnaam] .
Hoofdverblijfplaats [roepnaam]
4.11.
Aanvankelijk hebben beide partijen verzocht om het hoofdverblijf van [roepnaam] bij hen te bepalen. Tijdens de zitting heeft de man aangegeven, ook bij afwijzing van het primaire verzoek van de vrouw, in te kunnen stemmen met de vaststelling van de hoofdverblijfplaats van [roepnaam] bij de vrouw. Dit mede gelet op de financiële belangen van de vrouw indien zij zich in (de regio) [plaatsnaam2] zal gaan vestigen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw onder II. toewijzen en bepalen dat [roepnaam] zijn hoofdverblijfplaats bij haar zal hebben. Het (primaire) verzoek van de man onder I. zal worden afgewezen.
Terugverhuizen binnen een straal van 10 kilometer van [plaatsnaam2]
4.12.
De man heeft (subsidiair) verzocht om te bepalen dat de vrouw met [roepnaam] binnen een straal van 10 kilometer van [plaatsnaam2] moet (terug) verhuizen.
4.13.
De vrouw heeft, voor de situatie dat aan haar geen vervangende toestemming wordt verleend voor de verhuizing van [roepnaam] naar [plaatsnaam] , geen gemotiveerd verweer gevoerd tegen het verzoek van de man. De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij dan niet alleen in [plaatsnaam] zal gaan wonen. Daarbij wordt het hoofdverblijf van [roepnaam] bepaald bij de vrouw. Hierin ziet de rechtbank aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Dit betekent dat de vrouw, conform het (subsidiaire) verzoek van de man onder I., binnen een termijn van twee maanden na deze beschikking met [roepnaam] moet (terug) verhuizen binnen een straal van 10 kilometer van [plaatsnaam2] .
Uitsluitend gebruik van de woning aan de [straatnaam] te [plaatsnaam2]
4.14.
Bij afwijzing van haar primaire verzoek heeft de vrouw (subsidiair) verzocht om, bij wijze van voorlopige voorziening, het uitsluitend gebruik van de gezamenlijke woning aan haar toe te kennen.
4.15.
Ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. De rechtbank stelt vast dat er geen bodemprocedure is aangebracht die betrekking heeft op de gezamenlijke woning van partijen. Dit betekent dat de vrouw niet kan worden ontvangen in haar (subsidiaire) verzoek onder I.
4.16.
Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de man tijdens de zitting heeft aangegeven dat hij weliswaar nu in de woning woonachtig is en dat hij deze toebedeeld wenst te krijgen, maar dat hij de vrouw toe zal staan de gezamenlijke woning tijdelijk te gaan gebruiken, waarbij de man dan tijdelijk elders zijn intrek zal nemen. Daarmee wil de man aan de vrouw de mogelijkheid geven om zich vanuit de gezamenlijke woning te oriënteren op een baan en een eigen woning in (de omgeving van) [plaatsnaam2] .
Verzoeken van de vrouw onder III. en IV.
4.17.
Zowel de onder III. als de onder IV. geformuleerde verzoeken van de vrouw hangen samen met de door de vrouw (primair) onder I. verzochte toestemming voor een verhuizing naar [plaatsnaam] . Nu aan de vrouw geen toestemming wordt verleend om met [roepnaam] naar [plaatsnaam] te verhuizen, zullen de verzoeken onder III. en IV. worden afgewezen.
Contact met de minderjarige
4.18.
De vrouw heeft onder VI., bij wijze van voorwaardelijk verzoek, verzocht om te bepalen dat [roepnaam] om de week bij haar verblijft, waarbij partijen het wisselmoment in onderling overleg moeten bepalen.
4.19.
De man heeft onder I. (subsidiair) verzocht om te bepalen dat [roepnaam] in de even weken een hele week van zondag tot zondag bij hem verblijft.
4.20.
Tijdens de zitting is tussen partijen niet in geschil gebleken dat de zorg voor [roepnaam] gelijk tussen hen moet worden verdeeld indien zij bij elkaar in de buurt wonen. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om het (voorwaardelijke) verzoek van de vrouw onder VI. toe te wijzen in die zin dat de minderjarige om de week bij de vrouw verblijft. Voor zover namens de vrouw is verzocht om de wisselmomenten in onderling overleg tussen partijen te laten bepalen, zal dit verzoek worden afgewezen. De man heeft immers in zijn (subsidiaire) verzoek onder I. een invulling gegeven voor de wijze waarop de zorg tussen partijen kan worden verdeeld. Nu de vrouw tegen dit verzoek van de man geen gemotiveerd verweer heeft gevoerd, zal de rechtbank dat verzoek toewijzen. Conform het verzoek van de man zal de rechtbank bepalen dat [roepnaam] vanaf de verhuizing naar (de omgeving van) [plaatsnaam2] gedurende de even weken een gehele week van zondag tot zondag bij hem zal zijn, waarna [roepnaam] vervolgens in de oneven weken een gehele week bij de vrouw verblijft, waarbij tevens een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen geldt. Nu de vrouw tijdens de zitting heeft verklaard dat zij inmiddels een auto heeft aangeschaft, wordt – overeenkomstig het verzoek van de man – bepaald dat de man [roepnaam] ophaalt bij de vrouw en de vrouw [roepnaam] weer ophaalt bij de man.
Kinderbijdrage
4.21.
De vrouw legt aan haar verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage ten grondslag dat [roepnaam] behoefte heeft aan een bijdrage en dat de man over voldoende draagkracht beschikt om een bijdrage te kunnen voldoen.
4.22.
Tijdens de zitting zijn de standpunten van partijen in het kader van de behoefte van [roepnaam] en de draagkracht van beide partijen besproken. Daarna is de zitting voor enige tijd geschorst in verband met overleg tussen partijen. Nadat de zitting weer is hervat hebben partijen de rechtbank bericht dat zij overeenstemming hebben bereikt. Deze overeenstemming houdt in dat de man met ingang van 1 december 2020 een kinderbijdrage van € 275,= per maand aan de vrouw zal voldoen. Daarbij hebben partijen afgesproken dat de wettelijke indexering voor het eerst moet worden toegepast met ingang van 1 januari 2022.
4.23.
Overeenkomstig de tussen partijen bereikte overeenstemming zal de rechtbank bepalen dat de man ter zake de kosten van verzorging en opvoeding van [roepnaam] met ingang van 1 december 2020 een bedrag van € 275,= per maand aan de vrouw moet betalen. Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een kinderbijdrage zal tot zover worden toegewezen. De afspraak met betrekking tot de wettelijke indexering zal bij gebrek aan belang niet in het dictum worden opgenomen. Gelet op de datum van deze beschikking volgt immers al uit de wet dat de wettelijke indexering voor het eerst zal worden toegepast vanaf 1 januari 2022.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarige [roepnaam] Amer Heurter, geboren te [plaatsnaam2] op 13 november 2018, zijn hoofdverblijf heeft bij de vrouw;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw met genoemde minderjarige, binnen twee maanden na deze beschikking moet (terug) verhuizen binnen een straal van 10 kilometer van [plaatsnaam2] ;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarige, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar, met ingang van de hiervoor genoemde verhuizing, in de even weken een gehele week van zondag tot zondag (waarna de minderjarige in de oneven weken een gehele week bij de vrouw verblijft) waarbij de man de minderjarige ophaalt bij de vrouw en de vrouw de minderjarige weer ophaalt bij de man, en waarbij tevens een gelijke verdeling van de vakanties en feestdagen geldt, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van 1 december 2020 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van genoemde minderjarige aan de vrouw, voor de toekomst bij vooruitbetaling, moet voldoen een bedrag van € 275,= (tweehonderd en vijfenzeventig euro) per maand;
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek om aan haar, bij wijze van voorlopige voorziening, het uitsluitend gebruik van de woning aan de [straatnaam] te (5014 RR) [plaatsnaam2] toe te kennen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Pulskens, Bollen en Oomes, en, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.