ECLI:NL:RBZWB:2021:1447

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
25 maart 2021
Zaaknummer
02/997508-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Beudeker
  • mr. Broeders
  • mr. Collombon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie voor valsheid in geschrift met betrekking tot paardenvlees

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die deel uitmaakte van een criminele organisatie. Deze organisatie was actief van 7 september 2012 tot en met 31 januari 2013 en hield zich bezig met het omkatten van paardenvlees naar rundvlees. De verdachte, gevestigd in Cyprus, werd beschuldigd van het valselijk opmaken van vervoersdocumenten, palletkaarten en facturen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten en verschillende bedrijven betrokken was bij het plegen van valsheid in geschrift. De officier van justitie had bewijs verzameld uit documenten en getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de verdachte en medeverdachten aantoonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door de werkelijke aard van het geleverde vlees te verdoezelen, wat leidde tot ernstige gevolgen voor de voedselveiligheid en het vertrouwen van consumenten. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,00. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, die zich als slachtoffer had gesteld, niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat niet was aangetoond dat zij rechtsopvolger was van de oorspronkelijke benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/997508-13
vonnis van de meervoudige kamer van 25 maart 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte]
gevestigd aan [adres 1] Cyprus
vertegenwoordigd door [medeverdachte] , geboren op [geboortedag] 1950 te [geboorteplaats] .

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 februari 2021, waarbij de officier van justitie, mr. Koopmans, en de vertegenwoordiger van verdachte hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is gesloten op 25 maart 2021.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 januari 2013, in de gemeente Breda, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door verdachte met [bedrijf 1] en [naam] en [medeverdachte] en [bedrijf 2] . en [bedrijf 3] , welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten:
  • het plegen van valsheid in geschrift bestaande uit het valselijk opmaken/laten opmaken van geschriften waaronder leveringsbonnen en/of paklijsten en/of facturen en/of palletkaarten en/of andere documenten
  • het gebruikmaken van valse/vervalste geschriften waaronder leveringsbonnen en/of paklijsten en/of facturen en/of palletkaarten en/of andere documenten.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Zij baseert zich daarbij op een reeks van documenten die de goederenstromen en facturenstromen betreffen en op de verklaringen van de verdachten [medeverdachte] en [naam] en de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Voorts heeft zij de eerdere veroordelingen van [medeverdachte] en [naam] in ogenschouw genomen, waarbij zij schuldig zijn bevonden aan het omkatten van (paarden)vlees naar halal rundvlees met een vergelijkbare werkwijze als in deze zaak.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Door [medeverdachte] is voor verdachte aangevoerd dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het feit kan komen. Verdachte heeft altijd correct gehandeld. [medeverdachte] benadrukt dat de belastende verklaringen van [naam] niet geloofwaardig zijn. Ook is opgemerkt dat paarden gemakkelijk zijn te traceren, omdat zij een chip dragen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De modus operandi volgens [medeverdachte]
Uit de verklaringen van [medeverdachte] blijkt dat hij binnen de tenlastegelegde periode handelde in verschillende vleessoorten op naam van de firma [verdachte] (hierna: [verdachte] ) of [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ).
[medeverdachte] kocht destijds paardenvlees in bij onder meer de firma’s [bedrijf 4] in België, [bedrijf 5] . in Canada en bij de Roemeense slachthuizen [bedrijf 6] en [bedrijf 7] [1] . Ook met Aan [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) verkocht hij vervolgens paardenvlees. Regelmatig kocht hij de partijen paardenvlees daarna weer terug van [bedrijf 1] [2] .
[medeverdachte] heeft verder erkend dat hij voor [verdachte] alles regelde met betrekking tot de goederenstroom van het paardenvlees richting [bedrijf 1] : vanaf het inkoopadres in het buitenland tot aan het adres van [bedrijf 1] in Breda aan de [adres bedrijf 1] , op welk adres eveneens het vrieshuis [bedrijf 8] is gevestigd en waar het bevroren paardenvlees werd opgeslagen. Zo regelde hij de inklaring van het vlees via [bedrijf 9] te Hazeldonk Breda en gaf hij [naam] opdrachten wanneer hij goederen moest laden en lossen. Tevens maakte [medeverdachte] namens [verdachte] de facturen op aangaande de invoer van het vlees. [medeverdachte] heeft verklaard een aansturende rol bij [verdachte] en [bedrijf 2] te hebben gehad [3] .
Daarnaast heeft [medeverdachte] verklaard dat hij een bemiddelende rol had bij de verkoop van vlees door [bedrijf 1] aan de firma [bedrijf 10] te Manosque in Frankrijk. [medeverdachte] noemt dit zelf een “postbusfunctie”. Vier maal per jaar werd door [medeverdachte] in overleg met [naam] een prijs overeengekomen waarvoor het vlees aan [bedrijf 10] steeds binnen een periode van 13 weken zou worden geleverd [4] . In dit verband neemt de rechtbank in aanmerking dat in het verkoopcontract tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] van 22 oktober 2012, waarin is vastgelegd dat [bedrijf 1] een hoeveelheid van 286.000 kg “90/10” uit een EU-land aan [bedrijf 10] zal leveren, als contactpersoon de naam [medeverdachte] is opgenomen [5] .
[medeverdachte] heeft opgemerkt dat zijn betrokkenheid bij [bedrijf 1] , aangaande de handel met [bedrijf 10] , niet verder reikte dan de omschreven verkoopbemiddeling.
Hoewel in een overeenkomst tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] van 31 oktober 2012 expliciet is beschreven dat er rundvlees moet worden geleverd [6] en [medeverdachte] heeft aangegeven dat door [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] (mager) rundvlees werd verkocht [7] , komt in het procesdossier naar voren ̶ zoals in de verklaring van de directeur van [bedrijf 10] [getuige 3] [8] ̶ dat door [bedrijf 1] in werkelijkheid paardenvlees in plaats van rundvlees aan [bedrijf 10] werd geleverd. [medeverdachte] zegt dat hij hier niet van af wist.
De modus operandi volgens [naam]
Uit de verklaringen van [naam] kan worden afgeleid wat de werkwijze is geweest met betrekking tot de verkoop en leveringen van paardenvlees door [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , [naam] was blijkens de gegevens van de Kamer van Koophandel sinds 8 januari 2009 enig aandeelhouder en algemeen directeur van [bedrijf 1] [9] .
[naam] bevestigt het relaas van [medeverdachte] , in die zin dat de firma [verdachte] – in de persoon van [medeverdachte] [10] ̶ paardenvlees inkocht uit Canada, Roemenië (bij de slachthuizen [bedrijf 6] en [bedrijf 7] ) en België ( [bedrijf 4] ) en dat dit vlees naar zijn bedrijf [bedrijf 1] werd vervoerd. De vrachten paardenvlees werden na instructies van [medeverdachte] door [naam] gelost en opgeslagen bij koelhuis [bedrijf 8] te Breda.
[naam] heeft aangegeven dat het paardenvlees vervolgens vanuit Breda naar Frankrijk, naar koper [bedrijf 10] , werd vervoerd.
In afwijking van wat [medeverdachte] heeft verklaard, stelt [naam] dat [medeverdachte] meer bemoeienis had met het transport van het paardenvlees naar de Franse klant [bedrijf 10] dan enkel een bemiddelende rol tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] over de verkoopprijs van het vlees.
De verkoop aan en de export van het vlees naar Frankrijk werd namelijk geheel door [medeverdachte] verzorgd [11] . [naam] voerde daarbij alleen de feitelijke logistieke handelingen uit. [naam] vulde de benodigde CMR’s/vrachtbrieven in voor het vervoer [12] , nadat hij van [medeverdachte] daarvoor gegevens had ontvangen [13] . De (kopie-)CMR’s en andere papieren die bij een zending behoorden, werden door [naam] in een bakje op zijn kantoor bewaard, die dan later werden opgehaald door [medeverdachte] . [medeverdachte] had namelijk een sleutel van het kantoor in Breda [14] [15] . In opdracht van [medeverdachte] maakte hij ook facturen voor [bedrijf 10] op, maar de overige facturering, waaronder ook de credit-facturering, lag bij [medeverdachte] [16] .
Daarnaast had [naam] van [medeverdachte] de opdracht gekregen om documenten te “verwisselen” [17] . Voordat het paardenvlees naar Frankrijk werd vervoerd, haalde [naam] de originele palletkaarten van de pallets af en verving hij deze door andere kaarten. Het paardenvlees uit Canada en van [bedrijf 4] zat in kartonnen dozen, die eerst werden verwijderd. Het vlees uit Roemenië kwam al op pallets zonder dozen binnen. [medeverdachte] had [naam] geïnstrueerd en een voorbeeld gegeven hoe de nieuwe palletkaarten er uit moesten zien. Op de originele kaarten stond nog “horsemeat” of “H meat” of “H pet” voor paardenvlees vermeld, maar de nieuwe kaarten moesten slechts worden voorzien van de term “90/10’, “boneless forres” of “minerai”. Op de nieuwe palletkaarten was daardoor niet te zien welke vleessoort het betrof. De oude palletkaarten moesten weggegooid worden. Ook uit andere documenten, bijvoorbeeld een rekening of de CMR, was – op instructie van [medeverdachte] – niet te zien om welke diersoort het ging [18] [19] . De wel genoemde begrippen zien op de samenstelling, hoedanigheid van een bepaalde vleessoort. Onder “boneless forres” wordt letterlijk verstaan voorstukken zonder been, “90/10”heeft te maken met het vetpercentage in vlees (voor de deelstreep wordt het percentage mager vlees, na de deelstreep wordt het percentage vet bedoeld), “minerai” staat voor grote brokken vlees. De term “3M12”, die ook herhaaldelijk in documenten terugkomt, staat voor vliesvlees. Deze termen worden door onder andere [naam] en [medeverdachte] gebruikt [20] .
Bovendien moest op de documenten een ander land van herkomst – te weten Roemenië – worden vermeld dan het land waar het vlees oorspronkelijk vandaan kwam. [naam] heeft immers verklaard dat al het vlees van Canadese, Ierse of Belgische herkomst door [naam] op de nieuwe palletkaarten werd voorzien van het EG-nummer ‘80’ of ‘83’, welk nummers staan voor, respectievelijk, de slachthuizen [bedrijf 7] en [bedrijf 6] in Roemenië [21] .
[naam] zegt al vanaf 2009 op deze manier ten aanzien van de palletkaarten te hebben gehandeld [22] .
Aan [naam] zijn tijdens één van de verhoren concreet enkele documenten afkomstig uit de administratie van [bedrijf 10] voorgehouden, te weten de afleveringsbon en de paklijsten met de documentnummers 637 t/m 639 (dit zijn dezelfde documenten met de nummers 247 t/m 249 uit de administratie van [bedrijf 1] ). [naam] heeft bekend dat hij deze documenten heeft opgemaakt. Aanvullend verklaart hij: “ [bedrijf 10] heeft niet gevraagd om deze documenten vals op te maken.”
Tevens heeft [naam] erkend de aan hem getoonde (verkoop)contracten tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] van 22 oktober 2012 en 18 oktober 2012 (documenten 716 en 706 t/m 711) aangaande de verkoop van rundvlees te hebben ondertekend [23] .
Op basis van de aangehaalde verklaringen van [naam] kan worden geconcludeerd dat hij herhaaldelijk verscheidene documenten die verband houden met de leveringen van paardenvlees door [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] - waaronder palletkaarten, paklijsten en leveringsbonnen - vals heeft opgemaakt en dat [medeverdachte] daarbij een aansturende rol heeft gespeeld.
Steunbewijs
Nu de verklaringen van [naam] en [medeverdachte] op belangrijke onderdelen van elkaar afwijken, is de rechtbank nagegaan of er voldoende aanvullend bewijsmateriaal in het procesdossier aanwezig is dat de verklaringen van [naam] met betrekking tot de werkwijze en rolverdeling bij de vleeshandel tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] ondersteunt.
Naast het (eventuele) steunbewijs neemt de rechtbank in aanmerking dat de verklaringen van [naam] niet alleen belastend zijn voor [medeverdachte] en [verdachte] , maar ook in hoge mate belastend zijn voor [naam] zelf. Deze omstandigheid komt de geloofwaardigheid van [naam] ten goede.
Getuige [getuige 3] , toen directeur en inkoper van [bedrijf 10] , heeft verklaard dat [bedrijf 10] in de periode tussen 1 januari 2011 en 1 maart 2013 meermalen van [bedrijf 1] en [verdachte] rundvlees heeft gekocht. Als hij had geweten dat het vlees eigenlijk paardenvlees was, had [bedrijf 10] dit nooit gekocht. De bestellingen vlees hadden als productaanduiding “3M12”, “minerai 90/10” en ‘boneless forets’. In 2011 kocht hij van [verdachte] , vervolgens in 2012 van [bedrijf 1] en in 2013 wederom van [verdachte] . Voor beide bedrijven was [medeverdachte] steeds de contactpersoon die zich bezig hield met zowel de orders als de leveringen van het vlees, dus niet alleen met de prijsbepaling daarvan. [medeverdachte] was de enige contactpersoon. [getuige 3] zegt de persoon [naam] niet te kennen. De rol van [medeverdachte] was sinds 2011 niet veranderd. [getuige 3] en zijn medewerkers gingen er van uit dat [medeverdachte] [bedrijf 1] vertegenwoordigde. Daar werd niet aan getwijfeld [24] . De heer [naam] had hij nooit ontmoet.
Getuige [getuige 2] , werkzaam als verkoopassistente bij [bedrijf 10] van oktober 2011 tot juni 2013, onderschrijft de verklaring van [getuige 3] . [bedrijf 1] en [verdachte] verklaart zij als leveranciers te kennen met dezelfde contactpersoon, namelijk [medeverdachte] . [getuige 2] plaatste per mail meerdere bestellingen rundvlees bij [bedrijf 1] en [verdachte] . Ook wist zij niet dat er “een meneer [naam] ” was [25] .
Getuige [getuige 1] is mede-eigenaar van de firma’s [bedrijf 11] . in Frankrijk en [bedrijf 5] . in Canada. De hoofdtaak van [bedrijf 11] is het distribueren van paardenvlees afkomstig van [bedrijf 5] . in Europa. Volgens [getuige 1] is [medeverdachte] in 2012 begonnen met het afnemen van goederen bij [bedrijf 11] . [medeverdachte] was de gesprekspartner namens de bedrijven [verdachte] en [bedrijf 2] . De verkoop aan [verdachte] is gestart in februari 2012 en aan [bedrijf 2] in oktober 2012. [getuige 1] kent [naam] niet. De bedrijfsnaam [bedrijf 1] kent hij wel uit enkele facturen voor de twee containers die niet door [bedrijf 2] zijn betaald en via [bedrijf 1] en [verdachte] terugverkocht zijn aan [bedrijf 11] .
[getuige 1] heeft overigens uiteengezet dat het vlees dat hij verkocht verpakt was in dozen, die werden verzegeld met een EU-nummer. Als de dozen worden verwijderd is het volgens hem niet meer mogelijk om de herkomst van het vlees te traceren. Als op de stukken alleen nog “90/10” of “boneless forress” terugkomt, geeft dat niet de diersoort aan. Dan kan het om meerdere soorten vlees gaan [26] .
In tegenstelling tot de voormelde getuigen heeft [naam 2] van [bedrijf 9] . Hazeldonk (hierna: [bedrijf 9] ) zowel met [medeverdachte] als [naam] contact gehad. [bedrijf 1] kent hij via [verdachte] . [verdachte] , in de persoon van [medeverdachte] , had [bedrijf 9] gecontacteerd voor de invoer in Nederland van paardenvlees. Dat vlees werd gekocht bij [bedrijf 11] in Frankrijk en werd via Antwerpen ingeklaard. [verdachte] / [medeverdachte] was degene die de invoer regelde en daarvoor de benodigde documenten verzorgde. Deze documenten werden door [medeverdachte] persoonlijk, of op het laatst door de zoon van [medeverdachte] , verzonden naar [bedrijf 9] . In Hazeldonk werden de inklaringen gedaan naar [bedrijf 1] voor invoer in Nederland. Op verzoek van [verdachte] / [medeverdachte] werd hiervoor het BTW-nummer van [naam] gebruikt en niet een BTW-nummer van [verdachte] . Omdat [verdachte] een Cypriotische onderneming is, kan daarop alleen worden ingeklaard wanneer de goederen naar Cyprus worden vervoerd. [verdachte] verstrekte [bedrijf 9] inkoopfacturen die werden gebruikt voor de inklaring. [naam 2] herkent DOC 231, zijnde een factuur van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] , later te bespreken) aan [naam] , als een factuur die [medeverdachte] aan hem geeft gestuurd. [medeverdachte] stuurde bijna altijd de facturen voor de inklaring. [naam 2] heeft aangegeven dat [bedrijf 9] in het voortraject nooit contact had met [naam] , alleen met [medeverdachte] . [bedrijf 1] was daarin “geen partij”. Dit bedrijf [bedrijf 1] was voor [bedrijf 9] niets anders dan een afleveradres, operationeel gezien. Er was alleen contact met [naam] om af te spreken dat er een container zou aankomen. [naam 2] had de indruk dat [naam] weinig verstand had van de gehele gang van zaken. Als er problemen of vragen waren, nam [naam 2] in negentig van de honderd gevallen contact op met [medeverdachte] . In de andere tien gevallen contacteerde hij pas [naam] [27] .
Tevens slaat de rechtbank acht op het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 2 mei 2013 [28] en het vonnis van de rechtbank Breda d.d. 18 januari 2012 [29] betreffende het eerdere strafrechtelijk onderzoek ‘Cyclops’. Uit deze twee uitspraken (waarin door het hof voor de bewezenverklaring wordt verwezen naar het vonnis van de rechtbank) volgt dat [medeverdachte] is veroordeeld voor het medeplegen van valsheid in geschift, meermalen gepleegd in de periode van 1 september 2007 t/m 30 juni 2009. De medeplegers waren onder meer [naam] , [bedrijf 12] . (hierna: [bedrijf 12] ) en [bedrijf 1] . In die zaak werden feitelijk door met name [naam] stukken vals opgemaakt met als doel om partijen goedkoper (paarden)vlees als duurder halal geslacht rundvlees te verkopen aan onder meer Franse afnemers. [naam] was destijds belast met het loodswerk en werd als directeur van [bedrijf 1] ingezet als katvanger. [medeverdachte] werd als de persoon bestempeld die het bij [bedrijf 12] en later bij [bedrijf 1] voor het zeggen had.
In het onderhavige dossier ligt een verklaring uit het Cyclops-onderzoek van [naam 3] , een voormalig administratief medewerker bij [bedrijf 12] en [bedrijf 1] , die tevens relevant is in het onderhavige onderzoek. [naam 3] heeft aangegeven dat hij over het opheffen van [bedrijf 12] en het starten van [bedrijf 1] het volgende kan zeggen. De reden voor het oprichten van [bedrijf 1] in 2009 is geweest, dat [medeverdachte] daarmee zijn aansprakelijkheid buiten beeld heeft willen plaatsen en [naam] daarom naar voren heeft geschoven. [medeverdachte] wilde wel de grip houden op de vleeshandel en met die handel geld verdienen, maar hij wilde niet langer aansprakelijk zijn. [medeverdachte] heeft [naam] de 18.000 euro voor de oprichting van [bedrijf 1] geleend.
De feitelijke uitvoering van alle handel binnen [bedrijf 1] gebeurde door [medeverdachte] . Door [medeverdachte] is in Cyprus, naar [naam 3] denkt om belastingtechnische redenen, het bedrijf [verdachte] opgericht. [verdachte] kocht vlees in en verkocht dit met marge aan [bedrijf 1] , zodat de winst in Cyprus wordt ontvangen. [naam 3] noemt [verdachte] en daarmee ook [medeverdachte] de grote drijvende kracht achter [bedrijf 1] . Zonder [verdachte] had [bedrijf 1] niet kunnen bestaan. “Het is [medeverdachte] die de teugels in handen heeft” aldus [naam 3] .
De rol van [naam] bij [bedrijf 1] en daarvoor bij [bedrijf 12] omschrijft [naam 3] in 2009 als loodsmedewerker. Hij wilde eigenlijk niet op de directeursstoel zitten, maar wilde gewoon lekker werken.
[medeverdachte] deed bijna alle in- en verkoop en bepaalde de in- en verkoopprijzen. Hij maakte tevens de verkoopfacturen van [verdachte] aan [bedrijf 1] op.
Als [medeverdachte] afnemers in Frankrijk had voor de vrachten vlees die bij [bedrijf 8] waren opgeslagen, stuurde hij de bestellingen per mail naar [naam 3] door. [naam] maakte op basis van die mails de vrachten voor de afnemers gereed. Zo regelde [naam] de palletkaarten voor de verzending. Toen [naam 3] nog voor [bedrijf 1] werkzaam was, maakte hij aan de hand van voorbeeldfacturen uit de administratie van [bedrijf 12] de facturen voor de vrachten op. Daarop werd een ander land van herkomst vermeld dan het land waaruit het vlees daadwerkelijk afkomstig was [30] .
In een email van ‘ [mailadres] ’, ondertekend door ‘ [medeverdachte] ’, aan ‘ [emailadres 1] , wordt [naam] door [medeverdachte] duidelijk geïnstrueerd om contracten te tekenen en op te sturen. De tekst van de email luidt als volgt:
“Die twee contracten tekenen en opsturen. Alleen de hoeveelheid van het 3 M12 veranderen in 66 ton. Die 132 ton krijg je niet bij elkaar ben ik bang. En als ze je ze wel hebt dan pakt hij ze toch wel. Stuur het meteen op met die documenten die ik je gestuurd heb. Als je dat nog niet hebt gedaan.”
Zoals hiervoor is overwogen heeft [naam] verklaard deze contracten te hebben ondertekend en naar [bedrijf 10] te hebben verzonden. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat, gelet op de contacten en contracten met [bedrijf 10] , [naam] in tegenstelling tot [medeverdachte] de Franse taal niet beheerst [31] [32] .
In het vorenstaande ziet de rechtbank voldoende steunbewijs voor de verklaringen van [naam] om deze als betrouwbaar aan te kunnen merken en om deze voor het bewijs te kunnen bezigen.
Het is duidelijk geworden dat [medeverdachte] zich namens [verdachte] niet alleen bezighield met werkzaamheden gericht op de inkoop van paardenvlees uit Canada, Ierland en België en de verkoop (en eventueel de terugkoop) daarvan aan [bedrijf 1] tot aan het adres van de koelcellen van [bedrijf 8] in Breda, maar ook met de verkoop én de export van het vlees door [bedrijf 1] naar [bedrijf 10] in Frankrijk. Hij was betrokken bij het gehele aan- en verkoopproces, van A tot Z. Dat [medeverdachte] zich ook bezighield met de leveringen is in het bijzonder op te maken uit de verklaringen van de getuigen [getuige 3] en [getuige 2] van [bedrijf 10] , die zeggen dat [medeverdachte] van 2011 t/m deels 2013 voor de verkoop en de leveringen van [verdachte] en [bedrijf 1] steeds de enige contactpersoon voor hen is geweest, dat zijn rol in die jaren niet is gewijzigd en dat zij geen contact hebben gehad met [naam] of deze niet eens kennen. Niet is gebleken uit de stukken dat er andere medewerkers waren die namens [bedrijf 1] of [verdachte] hebben opgetreden.
De verklaringen van [naam 2] en [naam 3] sluiten aan bij die van [naam] omtrent zijn logistieke rol binnen [bedrijf 1] . [naam] zou verder volgens [naam 2] ook weinig kennis van zaken hebben. Het was ook [medeverdachte] die besliste dat voor de inklaring van het vlees het BTW-nummer van [bedrijf 1] moest worden aangewend door de Douane-Expediteur.
Uit de verklaringen en de mail vloeit voort dat [medeverdachte] bij zowel de aankoop als de verkoop van vlees namens [verdachte] én [bedrijf 1] een prominente en aansturende rol heeft gehad.
De verklaring van [naam 3] in combinatie bezien met de inhoud van de voornoemde uitspraken duidt er op dat er al gedurende langere tijd op dezelfde manier door [naam] en [medeverdachte] gezamenlijk in vlees werd gehandeld. Ondanks het eerdere strafrechtelijke onderzoek en de daar opvolgende veroordelingen blijkt dat zij samen verder zijn gegaan in de vleessector en een soortgelijke werkwijze zijn blijven hanteren. Er werd nog altijd vlees uit het buitenland ingekocht en als een anders soort vlees verkocht aan Franse ondernemingen, en ieder had daarbij een aandeel als voorheen. [medeverdachte] had nog altijd de leiding en onderhield namens zowel [verdachte] als [bedrijf 2] en [bedrijf 1] de contacten met leveranciers en afnemers. Dat laatste blijkt ook logischerwijs uit de omstandigheid dat [medeverdachte] , anders dan [naam] , de Franse taal beheerst. [naam] had weliswaar [bedrijf 1] formeel op zijn naam staan om [medeverdachte] klaarblijkelijk meer buiten schot te houden, maar [medeverdachte] was de grote drijvende kracht achter [bedrijf 1] , zoals [naam 3] heeft verklaard over de situatie in de vorige strafzaak en waarin kennelijk geen wijziging sindsdien is gekomen. [naam] stond iets meer op de achtergrond en voerde voornamelijk het laad- en loswerk van de vrachten paardenvlees uit en maakte de documenten die de Franse afnemers in handen kregen vals op, waarbij [medeverdachte] hem instrueerde.
Het samenwerkingsverband
Op grond van voormelde feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat tussen [medeverdachte] en [naam] sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het opmaken van valse documenten. Zij hebben tezamen en in vereniging doelbewust, met vol opzet gehandeld. Op diverse documenten, die naar [bedrijf 10] zijn verzonden, is opzettelijk nagelaten te vermelden dat er feitelijk paardenvlees is geleverd in plaats van het contractueel overeengekomen rundvlees en is als land van herkomst van dit vlees het land Roemenië opgegeven, terwijl dit Canada, Ierland of België behoorde te zijn. Het vlees was met die bedrieglijke methode onidentificeerbaar geworden. Met de valse opmaak van de documenten hebben zij aldus beoogd om de werkelijke vleessoort en de herkomst van het vlees te verdoezelen. Hun samenwerking was daarop gericht. Voor medeplegen geldt dat de verdachten voor elkaars gedragingen verantwoordelijk kunnen worden gehouden.
[naam] was als enig aandeelhouder en directeur van [bedrijf 1] weliswaar bevoegd om namens dit bedrijf de bedoelde documenten op te stellen, maar hij heeft deze geschriften van een onware en onjuiste inhoud voorzien, zodat van intellectuele valsheid sprake is. De documenten zijn telkens als echt en onvervalst gebruikt, teneinde [bedrijf 10] te misleiden. Ze zijn immers in de administratie van zowel [bedrijf 1] als van [bedrijf 10] aangetroffen [33] .
Nu [medeverdachte] en [naam] beiden hebben gehandeld uit naam van [bedrijf 1] , werpt de vraag zich op of de rechtspersoon [bedrijf 1] als dader kan worden aangemerkt en hoe de verdachten in relatie staan tot die rechtspersoon. Gelet op artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht kunnen strafbare feiten immers niet alleen worden begaan door een natuurlijke persoon, maar ook door een rechtspersoon.
Door de Hoge Raad [34] is bepaald dat een rechtspersoon kan worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de verboden gedraging van een natuurlijk persoon redelijkerwijs aan die rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon kan volgens de Hoge Raad sprake zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die, hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedragingen passen in de normale bedrijfsuitvoering van de rechtspersoon;
- de gedragingen zijn de rechtspersoon dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedragingen al dan niet zouden plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
In dit geval kan worden vastgesteld dat het opstellen van leveringsbonnen, paklijsten en palletkaarten administratief en logistiek van aard is en past in de normale bedrijfsvoering van een rechtspersoon als [bedrijf 1] , zijnde een groothandel en im- en exporteur van vlees. Het vals opmaken van deze documenten hangt daarmee samen en die verboden gedragingen zijn de rechtspersoon [bedrijf 1] dienstig geweest in het uitgeoefende bedrijf. Het opzettelijk achterwege laten van de vleessoort en het foutief vermelden van de herkomstgegevens van het vlees op die documenten heeft ertoe geleid dat er goedkoper paardenvlees als duurder rundvlees is verkocht met als gewenst doel om meer winst te behalen.
Op grond van dat alles wordt de conclusie getrokken dat de verboden, strafbare gedragingen zich binnen de invloedssfeer van [bedrijf 1] hebben voorgedaan en dat die redelijkerwijs aan deze rechtspersoon kunnen worden toegerekend.
De rechtbank oordeelt voorts dat [bedrijf 1] opzet heeft gehad op de verboden gedragingen, nu het opzet van de natuurlijk personen [medeverdachte] en [naam] aan de rechtspersoon [bedrijf 1] kan worden toegerekend.
Dit maakt dat de rechtspersoon [bedrijf 1] als dader is aan te merken.
Gelet op het vastgestelde daderschap van [bedrijf 1] , komt de rechtbank toe aan de vraag of [medeverdachte] en [naam] in dit kader feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedragingen, zoals bedoeld in artikel 51, tweede lid en aanhef onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad [35] heeft bepaald dat er door meerdere personen, al dan niet gezamenlijk, feitelijk leiding kan worden gegeven.
Bij de beantwoording van die vraag is van belang welke feitelijke of juridische positie [medeverdachte] en [naam] hebben ingenomen bij [bedrijf 1] . Het feitelijk leidinggeven bestaat volgens vaste jurisprudentie vaak uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt.
Hierboven is al aan de orde gekomen dat [naam] als enig aandeelhouder en algemeen directeur de juridische zeggenschap heeft gehad over [bedrijf 1] . Daarnaast is geconstateerd dat [naam] uitvoerende taken heeft gehad binnen dit bedrijf. Hij was belast met het lossen en de opslag, het laden en de uitslag van het vlees en maakte feitelijk de valse stukken op. Om die redenen is [naam] als feitelijk leidinggever te bestempelen.
Ook is de feitelijke positie van [medeverdachte] binnen [bedrijf 1] al duidelijk geworden. Hij regelde de aan- en verkoop van het vlees van begin tot het eind, hij stuurde [naam] aan en instrueerde hem, ook specifiek voor wat betreft de valselijk op te maken stukken. Er ging niets buiten hem om, mede gelet op het feit dat hij ook nog stukken ophaalde op het kantoor van [bedrijf 1] . Zijn rol is, gezien zijn actieve en effectieve bijdrage, onmiskenbaar te beschouwen als die van een feitelijk leidinggever.
[naam 2] gaf al aan dat [bedrijf 1] niet zonder [verdachte] had kunnen bestaan. Andersom geldt dat evenzeer. [medeverdachte] had zelf geen vennootschap meer in Nederland, zodat hij [bedrijf 1] nodig had om in Nederland zaken te kunnen doen. De een kan niet zonder de ander.
Het vorenstaande betekent dat [medeverdachte] en [naam] beiden zijn aan te merken als feitelijk leidinggevenden van [bedrijf 1] en ook beiden verantwoordelijk zijn te houden voor de verboden gedragingen, het vals opstellen van de leveringsbonnen en paklijsten. Niettemin kan [medeverdachte] een grotere leidinggevende rol worden toegedicht dan [naam] .
De valselijk opgemaakte leveringsbonnen en paklijsten
Niet alleen uit de genoemde verklaringen van [naam] , maar ook uit de beschikbare leveringsbonnen en paklijsten blijkt dat deze stukken in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. In dit verband zijn de leveringsbonnen en paklijsten ter zake van leveringen paardenvlees die door [bedrijf 1] naar [bedrijf 10] zijn verzonden, vergeleken met andere daaraan gerelateerde documenten die onderdeel uit maken van de goederenstromen. Dit gaat onder andere om in- en uitslagbonnen en inkooporders en worden hieronder opgesomd. In het dossier zijn deze documenten gerangschikt als de zaken 1 t/m 5 (volledigheidshalve worden tevens de contracten tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] opgenomen).
Daaruit is te destilleren dat:
  • door [bedrijf 10] blijkens de inkooporders “beef meat” (rundvlees) dan wel de productaanduiding “minerai 3M12” (dat volgens het contract van 18 oktober 2012 tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] rundvlees moet bevatten) is besteld;
  • op inslagbonnen van [bedrijf 8] / [bedrijf 1] geen vleessoort, maar “minerai 90/10” is vermeld en het oorspronkelijke land van herkomst van het paardenvlees is vermeld, dus Canada, België of Ierland;
  • op de uitslagbonnen van [bedrijf 8] / [bedrijf 1] geen vleessoort, maar “minerai 90/10” is vermeld of geen enkele andere productaanduiding en dat niet altijd het oorspronkelijke land van herkomst van het paardenvlees is vermeld;
  • op de leveringsbonnen van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] geen vleessoort, maar “boneless forress 90/10” dan wel “3m12” is vermeld, en als land van herkomst “Roemenië” en/of “abattoir [nummer] ”;
  • op de paklijsten van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] geen vleessoort, maar “BF 90/10” (klaarblijkelijk de afkorting van “boneless forress 90/10”) dan wel “3m12” is vermeld, telkens corresponderende met hetgeen op de daarbij behorende leveringsbon is vermeld, en als land van herkomst “Roemenië, nummer [nummer] ”.
Door in de stukken die naar [bedrijf 10] zijn gestuurd niet de vleessoort op te nemen, alleen de samenstelling, hoedanigheid, het vleestype, van het vlees, en een ander (maar nu Europees, zoals de koper wilde) land van herkomst te registreren is telkens de suggestie gewekt dat het door [bedrijf 10] bestelde rundvlees werd geleverd, terwijl in werkelijkheid paardenvlees werd geleverd.
De contracten tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] :
- Document 716 [36] :
Het verkoopcontract tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] , d.d. 22 oktober 2012, met daarin de afspraak dat [bedrijf 1] een hoeveelheid van 286.000 kg “90/10” aan [bedrijf 10] zal leveren. Dit contract is ondertekend door [naam] gezien de handtekeningen onder zijn verhoren, en voorzien van een stempel van [bedrijf 1] .
Als contactpersoon is in het contract [medeverdachte] vermeld.
- Document 706 t/m 711 [37] :
Het contract tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] , ondertekend op 31 oktober 2012.
Bij factuurreferentie worden genoemd: Boneless Forres 90/10, Minerai 90/10 en 3M12.
In dit contract zijn opdrachtspecificaties opgenomen, zoals dat er rundvlees moet worden geleverd afkomstig van runderen waaraan bepaalde voorwaarden worden gesteld, dat het rundvlees oorspronkelijk afkomstig moet zijn uit een land van de Europese Unie en dat op een affiche bij elke pallet onder meer de aard van het product en het EEG- goedkeuring nummer moet worden vermeld.
Deze overeenkomst is ondertekend door [naam] [38] .
Zaak 1:
- Document 741 [39] :
De inkooporder van [bedrijf 10] ter attentie van [bedrijf 1] , betreffende de levering op 28 januari 2013 van 22.000 kg Beef Meat Trimmings 90/10.
- Document 250 [40] :
De inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 21 januari 2013, container [nummer] , herkomst Canada, Minerai 90/10, [nummer]
- Document 232 [41] :
De rekening van inklaring van Vreysen Douane-expediteur te Antwerpen, ter attentie van [bedrijf 1] , d.d. 31 januari 2013, 17-01 [nummer] , product: vlees van paarden.
- Document 253 [42] :
De uitslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 25 januari 2013, container [nummer] , bestemming [bedrijf 10] , Minerai 90/10, 23.911, [nummer] , 26 europallets.
- Document 247 [43] :
De leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 25 januari 2013, aangaande de levering van 23.911 kg Boneless Forres, afkomstig uit [nummer] , abattoir [nummer] .
- Documenten 248 en 249 [44] :
De paklijsten van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 25 januari 2013, aangaande de levering van 23.912 kg (12.405,5 + 11.506,5) BF 90/10, EEG no. [nummer] , herkomst Romania,
26 pallets.
Zaak 2:
- Document 742 [45] :
De inkooporder van [bedrijf 10] ter attentie van [bedrijf 1] , betreffende een levering op
23 januari 2013 van 22.000 kg minerai 3M12.
- Document 276 [46] :
De inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 17 januari 2013, herkomst [bedrijf 4] Rekkem-België, Minerai 90/10, [nummer] , 22.076, 22 pallets.
- Document 283 [47] :
De inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 14 januari 2013, herkomst Ierland, Minerai 90/10, [nummer] , 22.000.
- Document 280 [48] :
De uitslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 21 januari 2013, [nummer] [bedrijf 4] Minerai 90/10 -22.076, [nummer] ex-Ierland Minerai 90/10 -1.990 (22.076 + 1.990 = 24.066).
- Document 273 [49] :
De leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 21 januari 2012, aangaande de levering van 24.067 kg “M12, afkomstig van [nummer] , abattoir [nummer] .
- Documenten 274 en 275 [50] :
De paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 21 januari 2013, aangaande de levering van 24.067 kg (13.994 + 10.073)
3M12, afkomstig uit Roemenië, plant no. [nummer] .
Zaak 3:
- Document 681 [51] :
De inkooporder van [bedrijf 10] d.d. 29 januari 2013 ter attentie van [bedrijf 1] , betreffende een levering op 1 februari 2013 van 22.000 kg minerai 3M12.
- Document 283 [52] :
De inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 14 januari 2013, herkomst Ierland, [nummer] Minerai 90/10, 22.000.
- Document 250 [53] :
De inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 21 januari 2013, container [nummer] , herkomst Canada, Minerai 90/10, [nummer] .
- Document 298 [54] :
De inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 25 januari 2013, herkomst [bedrijf 4] Rekkem België, [nummer] , Minerai 90/10, 21.475.
- Document 304 [55] :
De uitslagbon van [bedrijf 1] , d.d. 29 januari 2013, vermeldende bestemming [bedrijf 10] , ( [nummer] Minerai 90/10 -3.460), [nummer] Ex-Ierland Minerai 90/10 -1.003, [nummer] Minerai 90/10 -1.055, [nummer] Minerai 90/10 -18.562. Totaal -24.080.
- Document 295 [56] :
De leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 30 januari 2013, betreffende de levering van 24.080 kg 3M12, afkomstig uit [nummer] , abattoir [nummer] .
- Documenten 296 en 297 [57] :
De paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 30 januari 2013, betreffende de levering van 24.081 kg (11.546,5 + 12.534,5) 3M12, afkomstig uit Roemenië, EEG no. [nummer] .
Zaak 4:
- Document 699 [58] :
De inkooporder van [bedrijf 10] ter attentie van [bedrijf 1] , betreffende een levering op
12 december 2012 van 22.000 kg beef meat trimmings 90/10.
- Document 536 [59] :
De aangiftespecificatie, d.d. 20 november 2012, vermeldende aangever [bedrijf 9] vertegenwoordigde/geadresseerde [bedrijf 1] , land van oorsprong en van verzending Canada, goederenomschrijving: bevroren vlees van paarden, netto 24.863, container [nummer] .
- Document 545 [60] :
De uitslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 7 december 2012, bestemming:
2 vrachten geladen naar [bedrijf 10] , [nummer] , 90/10, -23.947.
- Document 686 [61] :
De leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] d.d. 7 december 2012, betreffende de levering van 23.947 kg boneless forres 90/10, afkomstig uit Roemenië, abattoir [nummer] .
- Documenten 687 en 688 [62] :
De paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] d.d. 7 december 2012, betreffende de levering van 23.947 kg (12.437 + 11.510) BF 90/10, afkomstig uit Roemenië, plant no. [nummer] .
Zaak 5:
- Document 719 [63] :
De inkooporder van [bedrijf 10] ter attentie van [bedrijf 1] , betreffende een levering op
10 september 2012 van 22.000 kg beef meat trimmings 90/10.
- Document 267 [64] :
De inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 28 augustus 2012, herkomst Canada, 2 containers vlees, partijnummer [nummer] .
- Document 268 [65] :
De uitslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 10 september 2012, bestemming: geladen [bedrijf 10] , partijnummer [nummer] ,
-23.203.
- Document 738 [66] :
De leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] d.d. 7 september 2012, betreffende de levering van 23.203 kg boneless forres 90/10, afkomstig uit Roemenië, abattoir [nummer] .
- Documenten 722 en 723 [67] :
De paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] d.d. 7 september 2012, betreffende de levering van 23.203 kg (10.204,5 + 12.998,5) BF 90/10, afkomstig uit Roemenië, EEG no. [nummer] .
Tussenconclusie
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat door [bedrijf 1] meermalen valselijk leveringsbonnen en paklijsten zijn opgemaakt, aan welke gedragingen [medeverdachte] en [naam] feitelijk leiding hebben gegeven.
De criminele organisatie
Nu verdachte wordt verweten dat zij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die samen met [naam] , [medeverdachte] en de firma’s [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zou zijn gevormd, ziet de rechtbank zich tevens voor de vraag gesteld in hoeverre deze (rechtspersonen) in verband staan met elkaar. Dat er al een samenwerkingsverband bestaat tussen [bedrijf 1] , [medeverdachte] en [naam] is hierboven aangetoond.
Verdachte [verdachte]
De firma [verdachte] is op 11 juni 2008 ingeschreven in de Kamer van Koophandel te Cyprus. Van 9 april 2009 tot 29 april 2013 is aan deze firma het volgende adres gekoppeld: [adres 2] [68] .
Er bevindt zich een email d.d. 5 september 2008 van [medeverdachte] aan medewerkers van [bedrijf 13] in het dossier, waarin [medeverdachte] het volgende schrijft: “We should like to start the activities in [verdachte] . Are you Ready? To make the letterhead and invoices I need the next information: Address in Cyprus, Fax No., Tel. No., Bank account number [verdachte] , Swift Number [verdachte] , Chamber of commerce number, V. A. T. Number. [69] ” [bedrijf 13] is een trustkantoor, een bedrijf dat zich bezig houdt met het beheer van (buitenlandse) vennootschappen, en is gevestigd op het voornoemde adres in Cyprus. Van 11 juni 2008 tot 29 april 2013 verleende [bedrijf 13] diensten voor [verdachte] [70] .
Tijdens zijn verhoor bij de politie op 30 juni 2009 in het Cyclops-onderzoek heeft [medeverdachte] aangegeven dat hij op dat moment in vleeswaren handelde en dat hij dat deed via [verdachte] en dat zit zijn bedrijf is [71] . In een later verhoor, in het onderhavige onderzoek, heeft hij aangegeven dat hij vanaf 2010 of 2011 actief was voor [verdachte] en dat hij vanaf 1 januari 2013 directeur was van deze onderneming [72] . Dit laatste volgt tevens uit de opgevraagde bedrijfsgegevens van [verdachte] in Cyprus [73] .
[medeverdachte] heeft tevens op naam van [verdachte] op 17 juni 2008 een bankrekening geopend bij de [bank] , van welke rekening hij persoonlijk en ongelimiteerd bedragen mag opnemen [74] .
[medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij binnen [verdachte] een aansturende rol heeft vervuld [75] .
[bedrijf 2]
is op 17 november 2009 op de Britse Maagdeneilanden opgericht. Vanaf deze datum tot 29 april 2013 bevond [bedrijf 2] zich onder beheer van [bedrijf 13] . [naam 4] , de dochter van verdachte [medeverdachte] , blijkt formeel de eigenaar van [bedrijf 2] te zijn [76] . Als belangrijkste zakelijke activiteiten van [bedrijf 2] is op 10 december 2009 opgegeven dat zij aandelen houdt in het Belgische bedrijf [bedrijf 14] . [77] , welk bedrijf is gevestigd op het adres [adres 3] te Schoten (België), zijnde tevens het woonadres van verdachte [medeverdachte] [78] . [naam 4] was destijds woonachtig op een ander adres in België, in Brasschaat [79] .
[medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij naast [verdachte] [bedrijf 2] vertegenwoordigde bij de handel in vlees en daarbij een aansturende rol heeft gehad. Hij vertegenwoordigde [bedrijf 2] . [80] . [getuige 1] heeft ook aangegeven dat [medeverdachte] zowel voor [verdachte] als [bedrijf 2] de gesprekspartner was [81] .
Uit bankgegevens volgt verder dat [medeverdachte] was gemachtigd door de Borad of Directors van [bedrijf 2] om te telebankieren/internetbankieren [82] .
[bedrijf 3]
Evenals [bedrijf 2] is [bedrijf 3] opgericht op de Britse Maagdeneilanden, op
22 november 2010. Ook deze onderneming bevond zich onder het beheer van [bedrijf 13] . De enige aandeelhouder was [naam] [83] . Op 14 januari 2013 is op naam van [bedrijf 3] door [naam] bij de [bank] een bankrekening geopend [84] [85] .
[medeverdachte] heeft bij [bedrijf 3] geïntervenieerd blijkens e-mails die hij op 21 en 23 november 2012 aan [naam 5] , “Corporate Administrator” van [bedrijf 13] heeft verzonden en van haar heeft ontvangen aangaande de ondertekening van een “Letter of Engagement” door de “Beneficial Owner”, [naam] en het daartoe aanleveren van gegevens [86] .
Uit de eerder aangehaalde verklaring van [naam 2] is af te leiden dat [medeverdachte] facturen van [bedrijf 3] naar [naam] / [bedrijf 1] verstuurde.
Tussenconclusie
Zoals eerder is overwogen, blijkt dat er ten tijde van de tenlastegelegde periode tussen [bedrijf 1] , [medeverdachte] en [naam] sprake is geweest van een intensief samenwerkingsverband. Gelet op hetgeen hierboven ten aanzien van [verdachte] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] is overwogen, kan dit samenwerkingsverband breder worden getrokken. [verdachte] en [bedrijf 2] zijn rechtstreeks te koppelen aan [medeverdachte] . Sterker nog: verklaard wordt dat [medeverdachte] [verdachte] en [bedrijf 2] is en de rechtbank ziet dat feitelijk ook zo. [bedrijf 3] heeft een duidelijke verbinding met [naam] . Daarnaast komt de inmenging van [medeverdachte] ook bij [bedrijf 3] terug en deed [naam] (namens [bedrijf 1] ) zaken met [verdachte] . De rechtbank kent in dit kader ook veel waarde toe aan de bevindingen van de verbalisanten ter zake van het onderzoek naar de adresgegevens van de firma’s [verdachte] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] . Deze ondernemingen zijn kennelijk alle drie gevestigd op hetzelfde adres, te weten: [adres 2] [87] . Daarom bestaat verwevenheid tussen de natuurlijke personen [medeverdachte] en [naam] en hun bedrijven [verdachte] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] .
De documenten
Deze verwevenheid is bovendien te herleiden uit de diverse facturen die met betrekking tot [bedrijf 1] , [verdachte] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn opgemaakt.
De eerder genoemde goederenstromen van de zaken 1 t/m 5 komen telkens niet overeen met de daarbij behorende facturenstromen. Het paardenvlees lijkt op basis van de facturen een andere weg te hebben gevolgd dan de daadwerkelijk gevolgde route.
Zo blijkt in zaak 1 dat de goederenstroom als volgt is verlopen: Vanuit [bedrijf 5] in Canada werd circa 23.911 kg vlees via inklaring bij [bedrijf 9] in Antwerpen, België naar [bedrijf 8] / [bedrijf 1] te Breda vervoerd en werd het vlees vervolgens door [bedrijf 10] in Frankrijk in ontvangst genomen. De facturenstroom betreffende dezelfde levering ziet er als volgt uit: Van [bedrijf 5] in Canada, naar [bedrijf 5] / [bedrijf 11] in Frankrijk, naar [bedrijf 2] , naar [bedrijf 3] , naar [bedrijf 1] en naar [bedrijf 10] inzake 23.911 kg vlees. Opmerkelijk is dat bij de facturenstroom de bedrijven [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn tussengevoegd.
In zaak 2 is in de keten van de facturen, anders dan in de goederenstroom, de firma [verdachte] tussengevoegd; tussen de leveranciers van het vlees in België en Ierland en [bedrijf 1] .
Zaak 3 betreft partijen paardenvlees uit vier verschillende landen, waarvan drie landen in de facturenstroom de tussenkomst van [verdachte] laten zien en één land de tussenkomst van zowel [bedrijf 2] als [bedrijf 3] .
Zaak 4 vertoont in de facturenstroom de tussenkomst van [bedrijf 2] . Tevens ligt er in deze zaak een creditfactuur van [verdachte] aan [bedrijf 1] , waarbij een hoeveelheid van 23.947 kilo “boneless fores 02050080” (de GN-code voor bevroren paardenvlees) wordt gecrediteerd, bijgeschreven voor een prijs per kilo van € 2,10 – welke prijs ook als inkoopprijs in de factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] is opgenomen - en dezelfde hoeveelheid wordt gedebiteerd, in rekening gebracht voor een kiloprijs van € 2,50.
Een zelfde situatie doet zich voor in zaak 5, maar dan met [verdachte] als tussenstation. Ook hier is een creditnota van [verdachte] aan [bedrijf 1] aanwezig, waarbij 23.203 kg “boneless fores 02050080” wordt gecrediteerd met een kiloprijs van € 2,10 en hetzelfde aantal kg wordt gedebiteerd voor een kiloprijs van € 2,50.
Hetzelfde bekende adres in Limassol, Cyprus van de verschillende bedrijven komt ook in de facturen terug.
[medeverdachte] heeft ter zitting aangegeven dat deze handelwijze niet ongewoon is en dat er wellicht een belastingtechnische reden aan de constructie met de tussenkomst van voormelde bedrijven in de keten van facturen ten grondslag ligt. Dit is niet geheel ondenkbaar, nu Cyprus een fiscaal gunstiger klimaat kent dan Nederland. Zo heeft dit land een laag tarief voor de vennootschapsbelasting. [naam 3] heeft daarover stelliger verklaard, dat [verdachte] op die grond is opgericht. Wat er ook van zij, met behulp van deze facturen kan in elk geval het samenwerkingsverband tussen de verschillende firma’s met [bedrijf 1] , [medeverdachte] en [naam] nader worden aangetoond.
In de verklaringen van [naam] – wat eerder is aangegeven ‒ en in de verklaring van [medeverdachte] zelf komt naar voren dat [medeverdachte] [88] grotendeels het vervaardigen van de (credit)facturen voor zijn rekening nam.
De creditfacturen behelzen enkel een mutatie van de inkoopprijs in het nadeel van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] moet uiteindelijk een hogere inkoopprijs van het vlees betalen. Zo kon worden bereikt dat er opbrengsten werden onttrokken aan [bedrijf 1] en deze werden bijgeschreven bij [verdachte] . Mogelijk om de behaalde winst van [bedrijf 1] af te romen, om fiscale redenen en/of om [verdachte] / [medeverdachte] een hogere winst toe te kennen.
Voor alle vijf zaken geldt dat in de facturen duidelijk tot uiting komt dat het gaat om paardenvlees, behalve in de verkoopfacturen die ter attentie van [bedrijf 10] zijn opgemaakt. Daarin wordt slechts melding gemaakt van het type vlees “boneless forres” of “3M12” en komt de vleessoort niet meer voor. Hier ziet de rechtbank een verband met de valselijk opgestelde palletkaarten, paklijsten en leveringsbonnen. Ook in die stukken, juist die naar [bedrijf 10] werden verzonden, werd de vleessoort weggelaten (alsmede de daadwerkelijke herkomst van het vlees). Bezien in dit licht acht de rechtbank de verkoopfacturen bestemd voor [bedrijf 10] eveneens valselijk opgemaakt.
Het vorenstaande betreft de volgende documenten:
Zaak 1:
- Document 257 [89] :
De verkoopfactuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 25 januari 2013, 23.911 Boneless Forres.
- Document 234 [90] :
De factuur/invoice van [bedrijf 2] ter attentie van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), [adres 2] , d.d. 16 januari 2013, vermeldende date 15-01-13, weight 24.984, description B/L Fores, container [nummer] 2, under customs C+F Antwerp, origine Canada.
- Document 409 [91] :
De factuur/invoice van [bedrijf 3] , [adres 2] , ter attentie van [bedrijf 1] , d.d. 18 januari 2013, vermeldende date 18-01-13, kg 24.984, description Boneless Forres, [nummer]
Zaak 2:
- Document 294 [92] :
De verkoopfactuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 21 januari 2013, 24.067 3M12.
- Document 326 [93] :
De factuur van [verdachte] ter attentie van [bedrijf 1] , d.d. 9 januari 2013, date 14-01-13, kilo 22.000, description Robed Fore’s 02050080 (02050080 is de GN-code van paardenvlees [94] ).
Zaak 3:
- Document 322 [95] :
De verkoopfactuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 30 januari 2013, 24.080 3M12.
Zaak 4:
- Document 689 [96] :
De verkoopfactuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 7 december 2012, 23.947 Boneless Forres, prijs 3,00, prijs totaal € 71.733,00.
- Document 700 [97] :
De factuur van [bedrijf 11] France ter attentie van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), [adres 2] , d.d. 26 november 2012, vermeldende [bedrijf 8] , viande de cheval congelee (bevroren paardenvlees), venance Canada, horse meat 90, poids (gewicht) 24.863, conteneur [nummer] , prix unit. 1,94, montant 48.234,22.
- Document 537 [98] :
De factuur/invoice van [bedrijf 2] ter attentie van [bedrijf 1] , d.d. 9 november 2012, date 09-11-12, weight 24.863, description Boneless Forres 90/10, price 2,10, amount/grand total 52.214,30.
- Document 867 [99] :
De creditfactuur van [verdachte] aan [bedrijf 1] , d.d. 7 december 2012, Gel, alsmede:
- kilo -23.947, description Boneless Fores 02050080, prix par kg 2,10, montant EUR 50.288,70.
- kilo 23.947, description Boneless Fores, prix par kg 2,48, montant EUR 59.388,56.
Zaak 5:
- Document 724 [100] :
De verkoopfactuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 7 september 2012, 23.203 Boneless Forres 80/20, prijs 3,00, prijs totaal € 69.609,00.
- Document 265 [101] :
De factuur van [bedrijf 11] ter attentie van [verdachte] , d.d. 23 augustus 2012 livraison [verdachte] .005,7, prix unit. 1,98, montant 49.511,29.
- Document 552 [102] :
De factuur van [verdachte] ter attentie van [bedrijf 1] , d.d. 20 augustus 2012, date 20-08-12, kilo 25.005,7, description Boneless Fores 02050080, origine Canada, prix par kilo 2,10, montant EUR total 52.511,97.
- Document 854 [103] :
De creditfactuur van [verdachte] aan [bedrijf 1] , d.d. 7 september 2012, Gel, alsmede:
- kilo -23.203, description Boneless Fores 02050080, prix par kg 2,10, montant EUR 48.726,30.
- kilo 23.203, description paarddelen gevliest, prix par kg 2,50, montant EUR 58.007,50.
Eindconclusie
Gelet op al hetgeen is overwogen oordeelt de rechtbank, dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarin de deelnemers – de natuurlijke personen én de rechtspersonen ‒ in een zekere duurzame onderlinge samenwerking participeren. [medeverdachte] stond aan het roer van de organisatie en werd hierin nauw bijgestaan door [naam] . De rechtspersonen [verdachte] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] zijn door [medeverdachte] en [naam] in het leven geroepen om een bijdrage te leveren aan het behalen van grotere financiële, fiscale voordelen.
De organisatie waaraan werd deelgenomen had het plegen van misdrijven tot oogmerk, nu de feitelijke werkzaamheden van de organisatie waren gericht op het valselijk opmaken van bescheiden om daarmee te verhullen dat er goedkoper paardenvlees als duurder rundvlees werd geleverd. De feitelijke werkzaamheden en het aandeel van een ieder daarbij is hierboven reeds uitvoerig aan bod gekomen. Uit deze bewijsvoering volgt dat [medeverdachte] aan de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie zowel aansturende als ondersteunende handelingen heeft verricht, waarin zijn wetenschap ten aanzien van dat oogmerk en daarmee zijn opzet op deelname aan de organisatie ligt besloten. Hetzelfde geldt voor [naam] , die na de veroordeling in de vorige strafzaak voornoemd, niet meer slechts als katvanger kan worden gezien.
Het tenlastegelegde feit kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend worden bewezen.
Op grond van de genoemde data in de als bewijsmiddel opgenomen documenten, wordt de tenlastegelegde periode waarin de criminele organisatie operationeel is geweest aangepast, namelijk van 7 september 2012 t/m 31 januari 2013.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
zij in de periode van 7 september 2012 tot en met 31 januari 2013, in de gemeente Breda heeft deelgenomen aan een organisatie, die werd gevormd door verdachte met [bedrijf 1] en [naam] en [medeverdachte] en [bedrijf 2] . en [bedrijf 3] , welke tot oogmerk had het plegen van misdrijven te weten:
  • het plegen van valsheid in geschrift bestaande uit het valselijk opmaken van geschriften waaronder leveringsbonnen en paklijsten en facturen en palletkaarten
  • het gebruikmaken van valse geschriften waaronder leveringsbonnen en paklijsten en facturen en palletkaarten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitieDe officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboeten van € 40.000,00 rekening houdend met de ernst van het feit, de rol van verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door [medeverdachte] is betoogd dat [verdachte] weliswaar nog actief is, maar dat er mogelijk geen vermogen meer in het bedrijf aanwezig is. Er loopt volgens [medeverdachte] ook nog een civiele claim tegen [verdachte] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
[verdachte] maakte deel uit van een criminele organisatie, die zich in de periode van
7 september 2012 t/m 31 januari 2013 bezig heeft gehouden met het omkatten van paardenvlees naar rundvlees, waarvoor vervoersdocumenten, palletkaarten en facturen valselijk zijn opgemaakt. Het ging hier telkens om leveringen door het Bredase bedrijf [bedrijf 1] aan het Franse bedrijf [bedrijf 10] . Door [bedrijf 10] werd bij [bedrijf 1] herhaaldelijk Europees rundvlees besteld, maar zij kreeg paardenvlees geleverd. Vanuit [bedrijf 1] , in de personen van [medeverdachte] en [naam] , werd op de documenten die naar [bedrijf 10] werden verzonden de productaanduiding dat het vlees paardenvlees betrof welbewust weggelaten en werd een ander land van herkomst vermeld dan het land waar het paardenvlees daadwerkelijk vandaan kwam. Een groot deel van het geleverde paardenvlees was afkomstig uit Canada en voldeed om die reden al niet aan de tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] overeengekomen eisen. [bedrijf 10] bestelde rundvlees uit Europa. Door [medeverdachte] en [naam] zijn de op Cyprus gevestigde bedrijven [verdachte] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] opgericht en ingezet om daarmee binnen de organisatie extra opbrengsten te kunnen genereren. Verdachte heeft in dit geheel een onmisbare rol/taak gehad.
De rechtbank acht het bewezenverklaarde feit zeer ernstig.
[bedrijf 10] mocht er, gelet op de vastgelegde afspraken in de contracten met [bedrijf 1] en de inkooporders, op vertrouwen dat rundvlees zou worden geleverd. Daaropvolgend mochten ook de afnemers van [bedrijf 10] , die het vlees doorgaans verwerkten in kant-en-klaar maaltijden, er op vertrouwen dat zij rundvlees hadden ingekocht. Ditzelfde geldt tot slot voor de consument, die zich aan het einde van deze productie- of voedselketen bevindt. Die mag er van uitgaan dat als een producent op de verpakking van een artikel als ingrediënt rundvlees vermeld, dat er dan ook daadwerkelijk rundvlees in zit en dat op het vlees de controles volgens de Europese voedsel- en warenautoriteiten zijn uitgeoefend. Het consumenten- en producentenvertrouwen is dan ook in aanzienlijke mate aangetast door het aandeel van verdachte bij de bewuste verwerpelijke illegale praktijken.
Om de voedselveiligheid te kunnen waarborgen is het van belang dat levensmiddelen in alle fases van de productie, verwerking en distributie traceerbaar zijn. Als blijkt dat een levensmiddel onveilig is en uit de handel moet worden gehaald, omdat bijvoorbeeld parasieten, het norovirus of bacteriën als listeria en salmonella in het voedsel terecht zijn gekomen, dan moeten de besmette partijen voedsel spoedig opgespoord kunnen worden. Anders lopen consumenten het risico om ernstig ziek te worden of om zelfs te overlijden.
Omdat opzettelijk het daadwerkelijke land van herkomst van het vlees op documenten werd weggelaten, is de veiligheid van voedsel en daaraan gekoppeld de gezondheid van mensen in gevaar gebracht.
Daarnaast zal [bedrijf 10] ongetwijfeld fikse verliezen hebben moeten incasseren, want het bedrijf heeft vanwege het paardenvleesschandaal, dat groots in de media is uitgelicht, een slechte reputatie gekregen. Uit het dossier blijkt dat er ook medewerkers van dit bedrijf gedwongen zijn ontslagen.
De Nederlandse vleeshandel heeft mede door toedoen van verdachte eveneens imagoschade opgelopen, met grote nadelige economische en financiële gevolgen voor de bedrijven die zich wel aan de regels houden en vermelden wat ze leveren.
Verder was sprake van oneerlijke concurrentie, omdat het zogenaamde rundvlees door [bedrijf 1] goedkoper op de afzetmarkt kon worden aangeboden.
De rechtbank slaat acht op straffen die in vergelijkbare situaties worden opgelegd. Nu niet nader schriftelijk is onderbouwd dat er geen vermogen in de rechtspersoon [verdachte] aanwezig is, noch beschikbaar zal komen, vormt dit geen belemmering om een geldboete op te leggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het feit, het financiële gewin van verdachte en de grote rol van verdachte binnen de organisatie, een hogere geldboete dan door de officier van justitie gevorderd aangewezen is. Zonder overschrijding van de redelijke termijn – zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM (het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden) ‒ zou een geldboete ter hoogte van € 125.000,00 een passende strafrechtelijke reactie zijn.
Echter, gezien het tijdsverloop in deze zaak, kan worden gesteld dat de redelijke termijn in ruime mate is overschreden. De rechtbank zal daarom een strafkorting toepassen van twintig procent.
Verdachte zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 100.000,00.

7.De benadeelde partijDe firma [bedrijf 15] , gevestigd te Manosque in Frankrijk, heeft zich als benadeelde partij gesteld en vordert een schadevergoeding van € 22.600.000,00 ter zake van economische schade en € 200.000,00 ter zake van imagoschade.

De rechtbank overweegt hierover het navolgende.
[bedrijf 15] presenteert zich in haar partijstelling als (voorheen [bedrijf 10] ). Door [bedrijf 15] is niet gesteld en onderbouwd dat haar (huidige) naam behoort tot dezelfde rechtspersoon die ook onder de naam [bedrijf 10] actief was en voorts is niet gesteld of gebleken dat [bedrijf 15] rechtsopvolger onder algemene titel van [bedrijf 10] is.
De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 51 en 140 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte
tot betaling van een geldboete van € 100.000,00;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf 15] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. Beudeker, voorzitter, mr. Broeders en mr. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Roebroeks, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 maart 2021.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer 93780, onderzoek Minstroom, van de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit, Ministerie van Economische Zaken, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 934, en als bijlagen een aanvullend proces-verbaal in map AMB-39 en het financieel rapport.
2.De verklaring van [medeverdachte] afgelegd ter zitting op 26 februari 2021.
3.De verklaring van [medeverdachte] afgelegd ter zitting op 26 februari 2021.
4.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 13 april 2016, pagina 7 van 19 in map AMB-39.
5.Het geschrift, zijnde een verkoopcontract tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] , d.d. 22 oktober 2012, pagina 599.
6.Het geschrift, zijnde een vertaling van een contract inhoudende productspecificaties tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] d.d. 31 oktober 2012, pagina 589, 593 en 594.
7.De verklaring van [medeverdachte] afgelegd ter zitting op 26 februari 2021.
8.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 17 september 2013, pagina 529 en 530.
9.Het geschrift, zijnde het uittreksel van de Kamer van Koophandel betreffende [bedrijf 1] d.d. 05 april 2013, pagina 95 en 96.
10.Het geschrift zijnde het gespreksverslag betreffende het verhoor van [naam] , d.d. 21 februari 2013, pagina 54.
11.Het proces-verbaal van verhoor [naam] , d.d. 13 maart 2013, pagina 71.
12.Het geschrift, zijnde het gespreksverslag betreffende het verhoor van [naam] , d.d. 21 februari 2013, pagina 54 en 55.
13.Het proces-verbaal van verhoor [naam] , d.d. 1 maart 2013, pagina 61.
14.Het proces-verbaal van verhoor [naam] , d.d. 21 februari 2013, pagina 72.
15.Het proces-verbaal van verhoor [naam] , d.d. 1 maart 2013, pagina 61.
16.Het geschrift, zijnde het gespreksverslag betreffende het verhoor van [naam] , d.d. 21 februari 2013, pagina 56.
17.Het proces-verbaal van verhoor [naam] , d.d. 1 maart 2013, pagina 62.
18.Het geschrift, zijnde het gespreksverslag betreffende het verhoor van [naam] , d.d. 21 februari 2013, pagina 55 t/m 57.
19.Het proces-verbaal van verhoor [naam] , d.d. 13 maart 2013, pagina 72.
20.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] , d.d. 13 april 2016, pagina 2 van 19 in map AMB-39.
21.Het proces-verbaal van verhoor [naam] , d.d. 13 maart 2013, pagina 73.
22.Het geschrift, zijnde het gespreksverslag betreffende het verhoor van [naam] , d.d. 21 februari 2013, pagina 57.
23.Het proces-verbaal van verhoor [naam] , d.d. 3 april 2013, pagina 75 en 76.
24.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 17 september 2013, pagina 528 t/m 531.
25.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 534 en 535.
26.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 19 september 2013, pagina 492 /m 495.
27.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor getuige [naam 2] d.d. 26 juni 2013, pagina 121 en 122.
28.Het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch jegens [medeverdachte] , parketnummer 20-000388-12.
29.Het vonnis van de rechtbank Breda jegens [medeverdachte] , parketnummer 02-997507-09.
30.Het proces-verbaal van verhoor [naam 3] d.d. 9 juli 2009, pagina 111 t/m 113 in de map financieel rapport.
31.Het proces-verbaal van verhoor [naam] d.d. 3 april 2014, pagina 76.
32.Het geschrift, zijnde een email van [medeverdachte] (namens [mailadres] ) in de Franse taal aan [emailadres 2] d.d. 7 mei 2012, pagina 380 en 381.
33.De zaaksprocessen-verbaal, pagina 154, 165, 178, 190, 199.
34.ECLI:NL:HR:2003:AF7938 (Drijfmest-arrest).
36.Het geschrift, zijnde een verkoopcontract tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] , d.d. 22 oktober 2012, pagina 599.
37.Het geschrift, zijnde een contract met productspecificaties tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] d.d. 31 oktober 2012, de Nederlandse vertaling, pagina 589, 593 en 594.
38.Het geschrift, zijnde een contract met productspecificaties tussen [bedrijf 1] en [bedrijf 10] d.d. 31 oktober 2012, pagina 598.
39.Het geschrift, zijnde een inkooporder van [bedrijf 10] aan [bedrijf 1] , d.d. 24 januari 2013, pagina 613.
40.Het geschrift, zijnde een inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 21 januari 2013, pagina 327.
41.Het geschrift, zijnde een rekening van inklaring van [bedrijf 9] aan [bedrijf 1] , d.d. 31 januari 2013, pagina 313.
42.Het geschrift, zijnde een uitslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 25 januari 2013, pagina 328.
43.Het geschrift, zijnde een leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 25 januari 2013, pagina 324.
44.Het geschrift, zijnde een paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 25 januari 2013, pagina 325 en 326.
45.Het geschrift, zijnde een inkooporder van [bedrijf 10] aan [bedrijf 1] , d.d. 18 januari 2013, pagina 614.
46.Het geschrift, zijnde een inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 17 januari 2013, pagina 346.
47.Het geschrift, zijnde een inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 14 januari 2013, pagina 350.
48.Het geschrift, zijnde een uitslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 21 januari 2013, pagina 349.
49.Het geschrift, zijnde een leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 21 januari 2012, pagina 343.
50.Het geschrift, zijnde een paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 21 januari 2013, pagina 344 en 345.
51.Het geschrift, zijnde een inkooporder van [bedrijf 10] aan [bedrijf 1] , d.d. 29 januari 2013, pagina 585.
52.Het geschrift, zijnde een inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 14 januari 2013, pagina 350.
53.Het geschrift, zijnde een inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 21 januari 2013, pagina 327.
54.Het geschrift, zijnde een inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 25 januari 2013, pagina 358.
55.Het geschrift, zijnde een uitslagbon van [bedrijf 1] , d.d. 29 januari 2013, pagina 362.
56.Het geschrift, zijnde een leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 30 januari 2013, pagina 355.
57.Het geschrift, zijnde een paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 30 januari 2013, pagina 356 en 357.
58.Het geschrift, zijnde een inkooporder van [bedrijf 10] aan [bedrijf 1] , d.d. 7 december 2012, pagina 585.
59.Het geschrift, zijnde een aangiftespecificatie van [bedrijf 9] . aan [bedrijf 1] , d.d. 20 november 2012, pagina 536.
60.Het geschrift, zijnde een uitslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 7 december 2012, pagina 461.
61.Het geschrift, zijnde een leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 7 december 2012, pagina 577.
62.Het geschrift, zijnde een paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 7 december 2012, pagina 578 en 579.
63.Het geschrift, zijnde een inkooporder van [bedrijf 10] aan [bedrijf 1] , d.d. 31 augustus 2012, pagina 601.
64.Het geschrift, zijnde een inslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 28 augustus 2012, pagina 339.
65.Het geschrift, zijnde een uitslagbon van [bedrijf 8] en [bedrijf 1] , d.d. 10 september 2012, pagina 268.
66.Het geschrift, zijnde een leveringsbon van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 7 september 2012, pagina 610.
67.Het geschrift, zijnde een paklijst van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 7 september 2012, pagina 602 en 603.
68.Het geschrift, zijnde de vertaalde informatie van de afdeling van de Kamer van Koophandel en de officiële ontvanger betreffende [verdachte] , document 1027 en 1028 in map AMB-39.
69.Het geschrift, zijnde een email van [medeverdachte] aan medewerkers van [bedrijf 13] d.d. 5 september 2008, pagina 51 in map financieel rapport.
70.Het geschrift, zijnde de vertaalde informatie van de afdeling van de Kamer van Koophandel en de officiële ontvanger betreffende [verdachte] , document 1032 in map AMB-39.
71.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte] d.d. 30 juni 2009, pagina 292 in map financieel rapport.
72.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 13 april 2016, pagina 3 van 19 in map AMB-39.
73.Het geschrift, zijnde informatie van de afdeling van de Kamer van Koophandel en de officiële ontvanger betreffende [verdachte] , document 1029 in map AMB-39.
74.Het geschrift, zijnde een bank account advice sheet betreffende [verdachte] , pagina 55 in map financieel rapport.
75.De verklaring van [medeverdachte] afgelegd ter zitting op 26 februari 2021.
76.Het geschrift, zijnde een informatiebrief van advocatenkantoor [bedrijf 16] Cyprus aan het Ministerie van Justitie en Openbare Orde, d.d. 16 september 2015, inhoudende de opdracht tot het tonen van documenten van de onderneming [bedrijf 2] , document 1060 en 1061 in map AMB-39.
77.Het geschrift, zijnde de declaration/undertaking given by introducer/s, [bedrijf 13] (Cyprus) is being the Introducer of [bedrijf 2] d.d. 10 december 2009, document 1090 t/m 1094 in map AMB-39.
78.Het geschrift, aangaande samenvatting vestigingsadres [verdachte] - [bedrijf 2] - [bedrijf 3] , Bijlage 01 Financieel rapport FA/249, document 1119 in map AMB-39.
79.Het geschrift, zijnde de application for customer enrolment -individual inhoudende het adres van [naam 4] , document 1096 in map AMB-39.
80.De verklaring van [medeverdachte] , afgelegd ter zitting op 26 februari 2021.
81.Het vertaalde proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , d.d. 19 september 2013, pagina 493.
82.Het geschrift, aangaande de machtiging van [medeverdachte] door de Board of Directors van [bedrijf 2] inzake telebankieren/internetbankieren, document 1078 in map AMB-39.
83.Het geschrift, zijnde een vertaalde informatiebrief van advocatenkantoor [bedrijf 16] Cyprus aan het Ministerie van Justitie en Openbare Orde, d.d. 16 september 2015, inhoudende de opdracht tot het tonen van documenten van de onderneming [bedrijf 3] , document 1059 in map AMB-39.
84.Het geschrift, zijnde het bank account data sheet van [bedrijf 13] betreffende [bedrijf 3] , pagina 615.
85.Het geschrift, zijnde bankgegeven van de [bank] betreffende [bedrijf 3] / [naam] , pagina 616 en 617.
86.Het geschrift, zijnde diverse mails tussen [medeverdachte] en [bedrijf 13] d.d. 21 en 23 november 2012, pagina 618 en 619.
87.Het geschrift, aangaande samenvatting vestigingsadres [verdachte] - [bedrijf 2] - [bedrijf 3] , Bijlage 02 Financieel rapport FA/249, document 1134 in map AMB-39.
88.Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte] d.d. 13 april 2016, pagina 14 t/m 16 van 19 in map AMB-39.
89.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 25 januari 2013, pagina 330.
90.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 3] , d.d. 16 januari 2013, pagina 315.
91.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 3] aan [bedrijf 1] , d.d. 18 januari 2013, pagina 399.
92.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 21 januari 2013, pagina 354
93.Het geschrift, zijnde een factuur van [verdachte] aan [bedrijf 1] , d.d. 9 januari 2013, pagina 376.
94.Het stamproces-verbaal, pagina 167.
95.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 30 januari 2013, pagina 372.
96.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 7 december 2012, pagina 580.
97.Het geschrift, zijnde een factuur van Equus aan [bedrijf 2] , d.d. 26 november 2012, pagina 586.
98.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] , d.d. 9 november 2012, pagina 458.
99.Het geschrift, zijnde een creditfactuur van [verdachte] aan [bedrijf 1] , d.d. 7 december 2012, pagina 914.
100.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 10] , d.d. 7 september 2012, pagina 604.
101.Het geschrift, zijnde een factuur van [bedrijf 11] aan [verdachte] , 23 augustus 2012, pagina 337.
102.Het geschrift, zijnde een factuur van [verdachte] aan [bedrijf 1] , d.d. 20 augustus 2012, pagina 464.
103.Het geschrift, zijnde een creditfactuur van [verdachte] aan [bedrijf 1] , d.d. 7 september 2012, pagina 902.