ECLI:NL:RBZWB:2021:1534

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
8461183 CV EXPL 20-1281
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen voor transportwerkzaamheden op basis van ongerechtvaardigde verrijking

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Steenbakkers Transport B.V. betaling van € 17.871,70 van Louwman MB B.V. voor onbetaalde facturen met betrekking tot transportwerkzaamheden die zijn uitgevoerd door Steenbakkers. De vordering is primair gebaseerd op contractsoverneming en subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking. Louwman betwist de vordering en stelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen, en dat zij niet bekend is met de facturen van Steenbakkers. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de transportwerkzaamheden zijn uitgevoerd in opdracht van Steenbakkers en dat Louwman ongerechtvaardigd is verrijkt door de transporten niet te betalen. De kantonrechter heeft de vordering van Steenbakkers toegewezen op basis van ongerechtvaardigde verrijking, en Louwman is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten zijn ook voor rekening van Louwman, die als in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. Het vonnis is uitgesproken op 10 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaak/rolnr.: 8461183 CV EXPL 20-1281
vonnis d.d. 10 maart 2021
inzake
de besloten vennootschap Steenbakkers Transport B.V.,
gevestigd te Boxtel,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J.W. van Osch, advocaat te Buren,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Louwman MB B.V., tevens handelend onder de naam Rüttchen Automotive,
statutair gevestigd te Breda, kantoorhoudende te Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.A. Molier, advocaat te Utrecht.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis van 29 juli 2020 met de daarin vermelde processtukken;
b. de brief van 12 oktober 2020 van de zijde van eiseres met aanvullende producties;
c. de aantekeningen van de griffier van de op 30 oktober 2020 gehouden mondelinge behandeling.

2.Het geschil

2.1
Eiseres (verder te noemen Steenbakkers) vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde (verder te noemen Louwman) te veroordelen tot betaling van € 17.871,70 ter zake van de vervallen facturen van Steenbakkers aan Louwman, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over de bedragen van de vervallen facturen, vanaf de vervaldata van deze facturen, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 953,72 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Louwman in de proceskosten, inclusief nakosten.
2.2
Louwman concludeert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van Steenbakkers af te wijzen, door haar niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar de vorderingen te ontzeggen, alsmede Steenbakkers te veroordelen in de kosten van de procedure, daaronder begrepen de nakosten, inclusief de wettelijke rente over de proceskosten.

3.De beoordeling

3.1
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken het volgende vast.
- Steenbakkers exploiteert een transportbedrijf, dat zich bezighoudt met goederenvervoer over de weg.
- Louwman houdt zich onder andere bezig met de handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s.
- [naam 1] ( [naam 1] ) heeft met zijn autotransportbedrijf genaamd [naam autotransportbedrijf] in opdracht en voor rekening van Louwman transporten van auto’s verzorgd.
- [naam 1] heeft per e-mail van 2 december 2019 aan “crediteuren@Louwman.nl” het volgende bericht:
“Geachte Mevrouw Mijnheer,
De activiteiten van [naam autotransportbedrijf] zijn overgenomen door Steenbakkers Transport Boxtel,
Dit is met onmiddellijke ingang.
Uw zult de layout met de bedrijfsgegevens op de eerste factuur aantreffen.
[naam autotransportbedrijf] heeft zijn activiteiten onmiddellijk moeten beëindigen i.v.m. het persoonlijk faillissement van de enige bestuurder.
Ikzelf blijf het aanspreekpunt daar ik met onmiddellijke ingang in dienst ben bij Steenbakkers transport.
Mijn telefoonnummer blijft ongewijzigd.
Wij blijven uw transport naar tevredenheid uitvoeren en u kunt voorlopig de oude mailadressen gebruiken deze worden doorgestuurd.
De vaste ritprijs van € 125,- wordt tevens verhoogd naar € 150,- per vervoerde unit.
Als er verder nog vragen zijn hoor ik ze graag”.
- In de periode van 3 december 2019 tot en met 11 februari 2020 heeft Louwman opdrachten verstrekt tot het transporteren van auto’s. Louwman heeft haar opdrachten telkens verzonden aan de e-mailadressen “ [naam e-mail] ” .
- Op 13 januari 2020 heeft [naam 1] per e-mail het volgende aan Louwman bericht:
“Geachte relatie,
in de bijlage de facturen van [naam autotransportbedrijf] .
De activiteiten zijn per 1-12-2019 overgenomen door Steenbakkers Transport Boxtel.
Vandaar de nieuwe lay-out met Steenbakkers op de factuur.
Onze contact gegevens zijn ongewijzigd op de tenaamstelling en bankrekening nummer na.
Als er vragen zijn beantwoord ik deze graag.
Deze facturen betreffen nog 2019 en zijn blijven hangen in mijn systeem”.
- Steenbakkers heeft in totaal een bedrag van € 17.871,70 aan Louwman gefactureerd ter zake door [naam 1] uitgevoerde transporten over de periode van 5 december 2019 tot en met 11 februari 2020.
- Louwman heeft de facturen onbetaald gelaten en heeft aan Steenbakkers kenbaar gemaakt dat zij nimmer opdracht heeft gegeven tot transport aan Steenbakkers.
3.2
Steenbakkers vordert betaling van haar aan Louwman verzonden facturen over de periode van 10 december 2019 tot en met 17 februari 2020. Zij legt primair aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en Louwman een overeenkomst tot stand is gekomen, doordat [naam 1] per e-mails van 2 december 2019 en 13 januari 2020 aan Louwman heeft medegedeeld dat de activiteiten van [naam autotransportbedrijf] zijn overgenomen door Steenbakkers en dat Steenbakkers de transporten voor Louwman zal uitvoeren. Louwman heeft daarna vele transportopdrachten via [naam 1] aan Steenbakkers heeft verstrekt, die ook zijn uitgevoerd. Daarmee is sprake van aanbod en aanvaarding. Indien Louwman er niet mee akkoord was geweest dat Steenbakkers de transporten zou uitvoeren dan had zij de transportopdrachten niet moeten verstrekken.
Subsidiair vordert Steenbakkers betaling van haar facturen op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Louwman is verrijkt, omdat zij zich transportkosten heeft bespaard, terwijl Steenbakkers is verarmd, omdat zij aanzienlijke kosten heeft gemaakt ter zake de voor Louwman uitgevoerde transporten (bestaande uit kosten voor chauffeurs, vrachtauto’s, benzine, verzekeringen) waar zij niet voor is gecompenseerd en is er voorts sprake van winstderving. De verrijking van Louwman is ten koste gegaan van Steenbakkers, aangezien Steenbakkers niet betaald heeft gekregen voor de voor Louwman uitgevoerde transporten. De verrijking is ongerechtvaardigd, nu daar geen (redelijke) grond voor aanwezig is. De schade als gevolg van de ongerechtvaardigde verrijking bestaat uit de niet betaalde facturen van € 17.871,70.
3.3
Louwman voert ter motivering van haar verweer het volgende aan. Louwman betwist dat tussen haar en Steenbakkers een overeenkomst van opdracht tot het transporteren van auto’s tot stand is gekomen. De stelling van Steenbakkers dat zij de activiteiten, en daarmee de transporten die [naam 1] voor Louwman uitvoerde, van [naam autotransportbedrijf] heeft overgenomen is onjuist en ook feitelijk onmogelijk, aangezien [naam autotransportbedrijf] op 4 september 2018 is gefailleerd (en de andere vennootschap van [naam 1] te weten JLA Logistics B.V. op 12 april 2019) en Steenbakkers de betreffende activiteiten niet van de curator heeft gekocht. Daarnaast stelt Louwman dat zij niet bekend is met de door Steenbakkers gevorderde facturen en betwist zij de gestelde onderliggende werkzaamheden alsmede de hoogte van de facturen. Subsidiair voert Louwman aan dat zij niets verschuldigd is aan Steenbakkers omdat – indien zou worden aangenomen dat de activiteiten van [naam 1] Transport door Steenbakkers zijn overgenomen en er een overeenkomst tussen Steenbakkers en Louwman tot stand is gekomen – daarmee ook de tussen [naam 1] en Louwman bestaande verrekenafspraak is overgenomen door Steenbakkers, uit hoofde waarvan Louwman een bedrag van € 18.690,67 van Steenbakkers te vorderen heeft. Deze verrekenafspraak bestond eruit dat [naam 1] een Mercedes-Benz Vito van Louwman huurde en dat de uit hoofde daarvan door [naam 1] verschuldigde huurpenningen werden verrekend met de door Louwman aan [naam 1] verschuldigde bedragen uit hoofde van de door [naam 1] voor Louwman verreden transporten.
Ten aanzien van de subsidiaire grondslag voert Louwman aan dat Steenbakkers nimmer transporten heeft verricht voor Louwman. Dat [naam 1] voor rekening en risico van Steenbakkers diensten heeft verricht voor Louwman blijkt nergens uit en was Louwman niet bekend. Met uitzondering van de e-mail van 13 januari 2020 (waarop Louwman kenbaar heeft gemaakt niet tot betaling van de facturen te zullen overgaan) heeft [naam 1] op geen enkel wijze blijk gegeven dat hij als werknemer van Steenbakkers werkzaamheden heeft verricht en evenmin heeft Steenbakkers dit aan Louwman kenbaar gemaakt. Louwman verstrekte de opdrachten uitsluitend aan [naam 1] en alle communicatie (ook na de vermeende indiensttreding van [naam 1] bij Steenbakkers op 1 december 2019) verliep via [naam 1] , via zijn persoonlijke e-mailadressen privé-nummer. Van verrijking door Louwman is dan ook geen sprake. Voorts betwist Louwman dat Steenbakkers kosten heeft gemaakt ter zake de voor Louwman uitgevoerde transporten en daarmee dat Steenbakkers is verarmd. Evenmin is sprake van een vermogensverschuiving, aangezien Louwman [naam 1] door middel van verrekening heeft betaald.
3.4
De kantonrechter overweegt als volgt.
Kern van het geschil betreft de vraag of Louwman gehouden is de facturen van Steenbakkers ter zake van door haar verricht transport aan Steenbakkers te betalen. Primair stelt Steenbakkers dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord omdat Louwman moet worden beschouwd als opdrachtgever van Steenbakkers, omdat sprake is van contractsoverneming dan wel contractsvernieuwing en subsidiair omdat Louwman ongerechtvaardigd is verrijkt. Indien wordt geoordeeld dat de vordering toewijsbaar is op primaire dan wel de subsidiaire grondslag, komt het door Louwman gevoerde verrekeningsverweer aan bod.
3.5
Uit de door Steenbakkers bij de dagvaarding overgelegde e-mail correspondentie (producties 4, 5 en 6) volgt dat Louwman in de periode van december 2019 tot en met februari 2020 opdrachten aan [naam 1] heeft verstrekt voor het uitvoeren van transporten. Louwman heeft in haar conclusie van antwoord (randnummer 4) ook erkend dat [naam 1] tot 11 februari 2020 voor haar diensten heeft verricht. Niet ter discussie staat dat de in de e-mails gegeven opdrachten overeenkomen met de op de facturen vermelde transporten. Het verweer tegen de omvang en hoogte van de facturen dient derhalve – mede nu dit verweer niet nader is gemotiveerd – te worden gepasseerd. Indien komt vast te staan dat [naam 1] gedurende de periode dat de opdrachten zijn uitgevoerd in dienst was bij Steenbakkers en hij de transporten heeft uitgevoerd in uitoefening van zijn arbeidsovereenkomst, moet er van uit worden gegaan dat Louwman door de transporten is verrijkt, aangezien zij zich transportkosten heeft bespaard. Anderzijds moet in dat geval worden aangenomen dat Steenbakkers is verarmd. Anders dan Louwman heeft gesteld, is het evident dat Steenbakkers aanzienlijke kosten heeft gemaakt ter zake de voor Louwman uitgevoerde transporten, bestaande uit kosten voor chauffeurs, vrachtauto’s, benzine, verzekeringen, waar zij niet voor is gecompenseerd en er voorts sprake is van winstderving en de schade die Steenbakkers als gevolg van de ongerechtvaardigde verrijking lijdt, moet in dat geval worden begroot op de bedragen genoemd in de onderhavige facturen.
3.6
Steenbakkers heeft haar stelling dat [naam 1] in de periode van december 2019 tot en met februari 2020 bij haar in dienst was onderbouwd met een kopie van een arbeidsovereenkomst en een drietal loonstroken over voornoemde periode. Daarmee heeft Steenbakkers haar stelling naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd. Aan het (ter zitting) door Louwman gevoerde verweer dat met de door Steenbakkers gegeven onderbouwing nog niet is aangetoond dat [naam 1] daadwerkelijk bij Steenbakkers werkzaam is geweest, nu hij in de periode december 2019 tot en met februari 2020 als administratief medewerker op de loonlijst stond bij de Holding van Steenbakkers, wordt voorbij gegaan. Immers, dit staat er niet aan in de weg dat [naam 1] feitelijk in opdracht van de Holding transportopdrachten heeft kunnen uitvoeren voor haar dochteronderneming, te weten Louwman. Gelet daarop gaat de kantonrechter er thans van uit dat de door [naam 1] voor Louwman uitgevoerde transportwerkzaamheden over de periode december 2019 tot en met februari 2020 zijn uitgevoerd in opdracht van Steenbakkers, zodat aangenomen moet worden dat
Steenbakkers een vorderingsrecht heeft op Louwman op grond van ongerechtvaardigde verrijking en de vordering op die grond toewijsbaar is. Dit is slechts anders, indien het door Louwman gedane beroep op verrekening slaagt.
3.7
Artikel 6:127 BW bepaalt dat wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet gaan. Een schuldenaar heeft de bevoegdheid tot verrekening, wanneer hij een prestatie te vorderen heeft die beantwoordt aan zijn schuld jegens dezelfde wederpartij en hij bevoegd is zowel tot betaling van de schuld als tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
3.8
Het beroep van Louwman op verrekening slaagt naar het oordeel van de kantonrechter niet. Louwman heeft – indien er al van uit zou moeten worden gegaan dat de tussen [naam 1] en Louwman bestaande verrekenafspraak is overgenomen door Steenbakkers – onvoldoende onderbouwd dat zij een verrekenbare vordering heeft op [naam 1] . Uit de door Louwman als productie 1 in het geding gebrachte overeenkomst volgt weliswaar dat zij met [naam 1] een overeenkomst heeft gesloten met betrekking tot de huur van een Mercedes-Benz Vito, tegen een huurprijs van € 1.000,- per maand, maar Louwman heeft onvoldoende onderbouwd dat de uit hoofde van deze overeenkomst door [naam 1] verschuldigde huurpenningen werden verrekend met de door Louwman aan [naam 1] verschuldigde bedragen uit hoofde van de door [naam 1] voor Louwman verreden transporten. De als productie 2 in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [naam 1] kan – zoals Steenbakkers terecht stelt – niet ter onderbouwing dienen. Uit productie 2 volgt immers dat de door [naam 1] opgestelde facturen door Louwman verrekend kunnen worden met de door Louwman opgestelde
verkoopfacturen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt hieruit niet de door Louwman gestelde afspraak en daarmee de bevoegdheid tot verrekening niet op eenvoudige wijze af te leiden. Louwman heeft haar stelling dat zij de verrekenoverzichten gedurende de huurperiode steeds aan [naam 1] heeft gestuurd ook niet onderbouwd door middel van overlegging van die overzichten. Bovendien heeft te gelden dat Louwman de omvang van haar vordering op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Uit niets blijkt dat zij een bedrag van € 18.690,67 te vorderen heeft van [naam 1] uit hoofde van de gestelde verrekenafspraak. Het had op de weg van Louwman gelegen om uiterlijk op de zitting inzicht te geven in de hoogte van de vordering en de wijze van berekening. Gelet daarop zal aan het verweer voorbij worden gegaan.
3.9
Vorenstaande leidt ertoe dat de vordering strekkende tot betaling van de facturen zal worden toegewezen.
3.1
De verplichting van de Louwman om Steenbakkers te betalen op grond van ongerechtvaardigde verrijking is een schadevergoedingsverplichting. Daarover is de wettelijke rente en niet de wettelijke handelsrente verschuldigd.
3.11
Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Met ingang van 1 juli 2012 is de wet "Normering buitengerechtelijke incassokosten" van toepassing geworden. Bij algemene maatregel van bestuur zijn nadere regels gesteld voor de vergoeding van de incassokosten, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 onder c jo lid 5 BW. Deze regeling is neergelegd in het Besluit van 27 maart 2012, houdende regels ter normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten). Steenbakkers heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. De gevorderde vergoeding ten bedrage van € 953,72 is nu zij in overeenstemming is met de wettelijke staffel redelijk.
3.12
Louwman wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van Steenbakkers tot op heden vastgesteld op € 1.825,38, bestaande uit € 996,- aan griffierecht, € 83,38 aan dagvaardingskosten en € 746- (twee punten maal € 373,- per punt) aan salaris voor de gemachtigde van Steenbakkers.
3.13
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Louwman niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van Steenbakkers aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij overweegt de kantonrechter dat Louwman, indien hij door de aanschrijving van
Steenbakkers pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 124,-), zijnde een bedrag van € 124,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.

4.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt Louwman om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Steenbakkers te betalen een bedrag van € 17.871,70, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de over de periode van 5 december 2019 tot en met 11 februari 2020 door Steenbakkers aan Louwman verzonden facturen, tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede een bedrag van € 953,72 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt Louwman in de kosten van dit geding, aan de zijde van Steenbakkers tot op heden begroot op € 1.825,38, daarin begrepen een bedrag van € 746,- als salaris voor de gemachtigde van Steenbakkers;
veroordeelt Louwman, onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Steenbakkers volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 124,- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander, en in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2021.