ECLI:NL:RBZWB:2021:1581

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
AWB- 19_3766
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake Ziektewetuitkering en medische gegevens

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 20 juni 2019, waarin haar werd meegedeeld dat zij per 1 juni 2016 geen recht had op een uitkering op grond van de Ziektewet. Eiseres heeft geen toestemming gegeven voor de kennisneming van haar medische gegevens door haar werkgever. De rechtbank heeft in een eerdere beslissing van 9 oktober 2019 bepaald dat medische gegevens alleen door een gemachtigde arts of advocaat mogen worden ingezien. Het beroep is op 19 juni 2020 behandeld, waarna de rechtbank op 18 augustus 2020 een tussenuitspraak heeft gedaan waarin het UWV werd opgedragen om een motiveringsgebrek te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met aanvullende motivering en rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de belastbaarheid van eiseres, specifiek met betrekking tot het aspect 'zitten'. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 9 september 2020 geconcludeerd dat eiseres in staat was om tenminste een uur aaneengesloten te zitten. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, en heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

De rechtbank concludeert dat het UWV het geconstateerde gebrek heeft hersteld en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiseres haar werk niet kon volhouden. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsarts als voldoende overtuigend beoordeeld en heeft de werkzaamheden van eiseres in relatie tot haar belastbaarheid voldoende gemotiveerd geacht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3766 ZW

uitspraak van 31 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. R.F.J. van de Pol,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (kantoor Breda)

Derde partij: [naam werkgever ] te [plaatsnaam 2] (werkgever),

gemachtigde: mr. G.W. van der Voet.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 juni 2019 (bestreden besluit) van het UWV waarin aan haar is meegedeeld dat zij per 1 juni 2016 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Eiseres heeft geen toestemming gegeven voor kennisneming van haar medische gegevens door de werkgever.
Bij beslissing van 9 oktober 2019 heeft de rechtbank bepaald dat kennisneming van stukken die medische gegevens van eiseres bevatten is voorbehouden aan een gemachtigde die arts of advocaat is. Daarom zullen geen medische gegevens van eiseres in deze uitspraak worden vermeld.
Het beroep is op 19 juni 2020 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 18 augustus 2020 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend en daarvoor verwezen naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) van 9 september 2020.
Eiseres heeft op 14 oktober 2020 schriftelijk commentaar gegeven op de reactie van het UWV.
Namens de werkgever is op 20 januari 2021 schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek op 23 februari 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak van 18 augustus 2020.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat een nadere motivering van de verzekeringsarts b&b en van de arbeidsdeskundige b&b nodig is op het aspect “zitten” van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) omdat onduidelijkheid is blijven bestaan over de belastbaarheid van eiseres en de belasting op dit aspect in het eigen werk. Concreet is de vraag of eiseres maximaal een half uur aaneengesloten kan zitten. Wanneer deze vraag met ja wordt beantwoord is het vervolgens de vraag of aaneengesloten zitten gedurende langer dan een half uur voorkomt in het eigen werk. Daarbij lijkt het de rechtbank aangewezen dat de arbeidsdeskundige b&b contact opneemt met de werkgever nu deze de opgestelde werkbeschrijving bestrijdt.
3. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 9 september 2020 nader gemotiveerd dat eiseres op de datum in geding in staat was om tenminste een uur aaneengesloten te zitten.
Eiseres stelt dat de verzekeringsarts b&b een belangrijk deel van haar ziektebeeld niet bij de beoordeling heeft betrokken. Verder stelt eiseres dat in de praktijk is gebleken dat zij haar werk niet kon volhouden.
De werkgever onderschrijft het standpunt van het UWV.
De rechtbank ziet in hetgeen eiseres aanvoert geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de belasting op het aspect zitten door de verzekeringsarts b&b onjuist is vastgesteld en dat daarbij een belangrijk deel van het ziektebeeld niet is betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft bij zijn conclusie alle beschikbare medische informatie van de behandelaars van eiseres betrokken. Dat achteraf een diagnose is gesteld betekent niet dat daardoor geen of onvoldoende rekening is gehouden met de op de datum in geding bestaande beperkingen. De verzekeringsarts b&b stelt gemotiveerd en anders dan de verzekeringsarts, dat de aard van de onderliggende pathologie op de datum in geding niet dermate ernstig is dat eiseres niet tenminste een uur aaneengesloten zou kunnen zitten. De rechtbank is van oordeel dat de motivering van de verzekeringsarts b&b voldoende overtuigend is.
De arbeidsdeskundige b&b heeft de werkzaamheden van eiseres nader beschreven. Daartoe heeft hij contact opgenomen met de werkgever. Op grond daarvan is duidelijk geworden dat eiseres als afdelingsassistente administratieve werkzaamheden verrichtte. Haar bureau was gesitueerd in een kantoor met meerdere medewerkers. De werkzaamheden werden hoofdzakelijk zittend verricht en werden onderbroken met staan en lopen naar de printer, kopieermachine, toilet en pantry. Daarnaast bestond de mogelijkheid om op eigen initiatief te vertreden. De belasting van zitten vond niet langer dan een uur achtereen plaats. De rechtbank acht hiermee voldoende gemotiveerd dat de belasting van zitten binnen de door de verzekeringsarts b&b vastgestelde belastbaarheid van eiseres blijft.
Het standpunt van eiseres dat zij het werk in de praktijk niet kon volhouden heeft zij niet afdoende onderbouwd, terwijl de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, daar ook geen aanwijzingen voor ziet. Eiseres heeft zich voorafgaand aan haar ontslagname per 1 juni 2016 ook niet ziekgemeld vanwege de door haar gestelde medische klachten of is niet met haar werkgever hierover in overleg is getreden.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV het geconstateerde gebrek heeft hersteld.
4. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel.
Nu het UWV het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
6. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.335,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 31 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.