ECLI:NL:RBZWB:2021:1585

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
1 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_6683
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van een receptioniste in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. Eiseres, die als receptioniste/telefoniste werkte, had zich ziek gemeld vanwege heupklachten en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na een medische beoordeling door het UWV werd eiseres per 19 februari 2020 arbeidsgeschikt geacht voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 februari 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.E. Duijts, en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd. De rapportages van de betrokken artsen gaven aan dat eiseres, ondanks haar klachten, in staat was om haar eigen werk te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de subjectieve klachten van eiseres niet voldoende waren om te concluderen dat zij meer beperkt was dan door het UWV was aangenomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat zij meer pijn en beperkingen ervoer, niet gevolgd, omdat de medische rapportages voldoende objectieve gegevens boden om de arbeidsgeschiktheid vast te stellen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen per 19 februari 2020 standhoudt. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6683 ZW

uitspraak van 31 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , wonende te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. I.E. Duijts, advocaat te Breda,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 april 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 februari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Feiten
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is werkzaam geweest als receptioniste/telefoniste bij [naam bedrijf] voor 13 uur per week. Het UWV heeft eiseres vanaf 1 februari 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Vanuit die situatie heeft eiseres zich op 19 april 2019 ziek gemeld in verband met heupklachten.
Vervolgens heeft het UWV, na een periode van dertien weken waarin haar WW-uitkering werd doorbetaald, per 19 juli 2019 een ZW-uitkering aan eiseres toegekend.
Bij besluit van 14 februari 2020 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling eiseres medegedeeld dat zij vanaf 19 februari 2020 arbeidsgeschikt wordt geacht voor haar eigen werk en dat zij met ingang van die datum geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht heeft geoordeeld dat eiseres vanaf 19 februari 2020 arbeidsgeschikt is voor haar eigen werk en per die datum geen recht heeft op een
ZW-uitkering.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Arbeidsmaatstaf
De rechtbank stelt vast dat het werk als receptioniste/telefoniste voor 13 uur per week (bij een soortgelijke werkgever) als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Arts [naam arts] heeft eiseres gezien bij het spreekuur op 12 februari 2020, waarbij lichamelijk en psychisch onderzoek heeft plaatsgevonden, en heeft het dossier bestudeerd. De arts rapporteert het volgende. Eiseres heeft zich ziek gemeld vanuit de WW in verband met heupklachten beiderzijds en is beiderzijds geopereerd (in 2017 en 2019) aan een labrumscheur. Momenteel lijkt er sprake van problematiek van de iliopsoas spier links en het piriformis syndroom rechts, waarvoor zij gerichte behandeling van de orthopeed krijgt. Bij eigen onderzoek kunnen beperkingen van beide heupen worden geobjectiveerd die ook passend zijn bij de gestelde diagnoses en behandeling. De ernst van de ervaren belemmeringen kan echter niet in volle omvang worden geobjectiveerd vanwege inconsistenties met het dagverhaal en eigen onderzoek. Zo geeft eiseres aan dat zij niet op haar rechterbil kan zitten, maar blijkt uit het dagverhaal dat zij twee keer per week een kwartier paardrijdt, met de auto naar afspraken in Den Haag gaat en blijkt bij lichamelijk onderzoek dat zij op beide billen op de onderzoeksbank kan zitten. Gezien de geobjectiveerde beperkingen van beide heupen is eiseres aangewezen op heupsparende werkzaamheden waarbij houdingen afgewisseld dienen te worden. Het eigen werk omvatte administratieve werkzaamheden voor 4 uur per dag, waarbij zitten kon worden afgewisseld met staan middels een sta-op bureau, waardoor voldoende afwisseling mogelijk was. Eiseres is arbeidsgeschikt te achten voor het eigen werk, omdat de heupbelasting in het eigen werk de belastbaarheid niet overstijgt. Eiseres is per 19 februari 2020 dus geschikt tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en heeft kennisgenomen van de brief van [naam betrokkenen] , een door eiseres ingeschakelde verzekeringsarts van Medisch Advies Loket, van 30 maart 2020 en een bijgevoegde brief van anesthesioloog [naam anesthesioloog] . De verzekeringsarts b&b rapporteert het volgende. Uit de overgelegde nadere medische gegevens blijkt niet dat er sprake is van ernstiger beperkingen dan waarvan bij het primaire besluit is uitgegaan. [naam betrokkenen] heeft alleen telefonisch contact gehad met eiseres, maar kon daardoor alleen uitgaan van het – subjectieve – verhaal van eiseres. [naam betrokkenen] geeft niet aan op basis van welke geobjectiveerde afwijkingen het aannemelijk is dat eiseres maar 15 minuten kan zitten. Dit blijkt ook niet uit de brief van anesthesioloog [naam anesthesioloog] . [naam betrokkenen] gaat er verder van uit dat eiseres nagenoeg de hele dag moest zitten, maar dat is onjuist. Eiseres heeft zelf aangegeven dat zij een sta-op bureau had, waarmee zij regelmatig kon afwisselen tussen zitten en staan. [naam betrokkenen] gaat ervan uit dat eiseres elke 15 minuten de stand van haar bureau moet veranderen, maar gezien de geobjectiveerde afwijkingen dient gesteld te worden dat zij langer moet kunnen zitten. Verder is met name zitten een probleem, eiseres heeft bij de primaire verzekeringsarts aangegeven dat ze 30 minuten kan staan. Er is geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire arts.
5.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij meer beperkt is dan is aangenomen door het UWV en dat zij daarom ongeschikt is voor haar eigen werk. Zitten zorgt bij eiseres voor veel pijn en het kost haar veel energie, waardoor zij even plat moet gaan liggen nadat ze heeft gezeten. Regelmatig valt ze ’s middags in slaap wanneer zij over haar grenzen heen is gegaan. Eiseres verwijst naar de rapportages van verzekeringsarts [naam betrokkenen] van 30 maart 2020 en 12 juni 2020, een brief van anesthesioloog [naam anesthesioloog] van 14 mei 2020 en een tussentijds verslag van bekkenfysiotherapeut [naam fysiotherapeut ] van 18 juni 2020.
5.3
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts] heeft na bestudering van de overgelegde stukken op 4 juli 2020 gerapporteerd dat deze stukken geen aanleiding geven het standpunt te wijzigen.
5.4
Eiseres heeft voorts in beroep nog aanvullende stukken overgelegd, namelijk een brief van revalidatiearts [naam revalidatiearts] van 15 januari 2021 en het door eiseres opgestelde overzicht van haar ziekteverloop vanaf 12 februari 2020.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Uit de rapportages van de arts en verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder heupklachten. Verder hebben de arts en verzekeringsarts b&b voldoende gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. De in beroep door eiseres overgelegde informatie geeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de arts en verzekeringsarts b&b. Die informatie betreft namelijk in feite een herhaling van reeds in bezwaar overgelegde informatie. In hun rapportages hebben de arts en verzekeringsarts b&b hun bevindingen al inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd.
De rechtbank begrijpt dat eiseres veel klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in ZW-zaken, de Centrale Raad van Beroep, is de subjectieve beleving en ervaring van iemands klachten echter niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn daarbij van belang.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de arts en verzekeringsarts b&b met het geobjectiveerde deel van de klachten en de diagnoses van eiseres voldoende rekening gehouden. Hierom wordt eiseres niet gevolgd in haar stelling dat zij meer beperkt is dan door het UWV is aangenomen. Hierbij is in aanmerking genomen dat de diagnoses van eiseres geen onderwerp van discussie zijn, enkel de door eiseres gestelde ernst van de pijnklachten. Met de rapportages van [naam betrokkenen] is hieromtrent onvoldoende twijfel gezaaid. Dit betekent dat de ernst van de pijnklachten naar het oordeel van de rechtbank niet te verklaren is vanuit de door behandelend specialisten gestelde diagnoses en deze pijnklachten daarom niet tot een lagere belastbaarheid van eiseres leiden dan is aangenomen door de arts en verzekeringsarts b&b. Ook het feit dat aan eiseres, na een nieuwe ziekmelding op 3 juni 2020, per 2 september 2020 opnieuw een ZW-uitkering is toegekend door het UWV maakt het voorgaande niet anders, omdat ter zitting namens het UWV is toegelicht dat in het kader van die toekenning nog geen medische beoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 19 februari 2020.
6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er is geen reden een proceskostenveroordeling uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 31 maart 2021en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.