In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) werd afgewezen. Eiseres, die als receptioniste/telefoniste werkte, had zich ziek gemeld vanwege heupklachten en ontving aanvankelijk een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW). Na een medische beoordeling door het UWV werd eiseres per 19 februari 2020 arbeidsgeschikt geacht voor haar eigen werk, wat leidde tot de beëindiging van haar ZW-uitkering. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 februari 2021, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar advocaat, mr. I.E. Duijts, en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd. De rapportages van de betrokken artsen gaven aan dat eiseres, ondanks haar klachten, in staat was om haar eigen werk te verrichten. De rechtbank oordeelde dat de subjectieve klachten van eiseres niet voldoende waren om te concluderen dat zij meer beperkt was dan door het UWV was aangenomen. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat zij meer pijn en beperkingen ervoer, niet gevolgd, omdat de medische rapportages voldoende objectieve gegevens boden om de arbeidsgeschiktheid vast te stellen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het UWV om de ZW-uitkering te beëindigen per 19 februari 2020 standhoudt. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de uitspraak openbaar gemaakt op de website van de rechtspraak.