ECLI:NL:RBZWB:2021:165

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_7967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake WIA-uitkering door niet tijdige betaling griffierecht en indienen gronden

Op 15 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 19 juni 2020, waarin haar aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen per 16 december 2019. De rechtbank constateerde echter dat eiseres niet had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met name de betaling van griffierecht en het indienen van de gronden van het beroep.

Eiseres was op 11 augustus 2020 op de hoogte gesteld van de verplichting tot betaling van griffierecht, maar had hierop niet gereageerd. De rechtbank had haar meerdere keren de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen, maar eiseres had geen tijdige betaling gedaan en ook geen gronden van het beroep ingediend. Hierdoor kon de rechtbank niet anders dan het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.

De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen uit de Awb, die de voorwaarden voor het indienen van een beroepschrift en de verplichtingen van de indiener regelen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7967 WIA

uitspraak van 15 januari 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft bij brief, door de rechtbank op 11 augustus 2020 ontvangen, beroep ingesteld tegen het besluit van 19 juni 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake de afwijzing van de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen van eiseres per 16 december 2019.

Overwegingen

1. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de verplichting opgenomen tot betaling van griffierecht. Eiseres is schriftelijk gewezen op deze verplichting. Bij aangetekende brief van 17 september 2020 is eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek om betaling van het griffierecht geen betaling is ontvangen. Eiseres is voorts medegedeeld dat het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van deze brief dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. Eiseres is er in deze brief op gewezen dat zij bij niet tijdige betaling het risico loopt dat het beroepschrift niet-ontvankelijk wordt verklaard.
2. Tevens is in de Awb de verplichting opgenomen tot het indienen van de gronden van het beroep. De griffier heeft eiseres bij brief van 4 september 2020 erop gewezen dat zij niet had voldaan aan deze verplichting en heeft daarbij eiseres de gelegenheid geboden het verzuim te herstellen binnen de in de brief gestelde termijn van vier weken na verzending van de brief. Bij aangetekende brief van 4 november 2020 is eiseres medegedeeld dat op het eerdere verzoek geen reactie is ontvangen. Eiseres is vervolgens verzocht om binnen vier weken na verzending van deze brief alsnog een schriftelijke reactie toe te sturen. Eiseres is er in deze brief op gewezen dat indien er van deze gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
3. De rechtbank constateert dat het griffierecht en de gronden van het beroep niet binnen de gestelde termijnen zijn ontvangen. Het beroep is dan ook kennelijk niet‑ontvankelijk. Derhalve zal de rechtbank de zaak zonder behandeling ter zitting afdoen als hierna vermeld.
4. Bij deze beslissing is in aanmerking genomen het gestelde in de artikelen 6:5, eerste lid, onder d, 6:6, aanhef en onder a, 8:41, eerste, vierde, vijfde en zesde lid, en 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier op 15 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.
Artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb luidt als volgt:
Het bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb luidt als volgt.
Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
Artikel 8:41, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:
Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
Artikel 8:41, vierde lid, van de Awb luidt als volgt:
De griffier deelt de indiener van het beroepschrift mede welk griffierecht is verschuldigd en wijst hem daarbij op het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
Artikel 8:41, vijfde lid, van de Awb luidt als volgt:
Het griffierecht dient binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier te zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht dan wel ter griffie te zijn gestort.
Artikel 8:41, zesde lid, van de Awb luidt als volgt:
Indien het bedrag niet tijdig is bijgeschreven of gestort, is het beroep niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
Artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb luidt als volgt:
Totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de bestuursrechter te verschijnen, kan de bestuursrechter het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.